Vrolijkheid
(1852)–Prudens van Duyse– Auteursrechtvrij
[pagina 103]
| |
De noodwendige Voorzorg.aant.Heer jonker Frans, gevest in zeekre groote stad,
Maer andersins wellicht van 't Schaerebeeksch kapittel,
En die al zijn verstand in Coffre-fort bezat,
Wou advokaat zijn, doch de titel
Was hem genoeg.
('t Bedienen van dien staat toch vroeg
Geene eedle knapen,
Wie God om niets te zijn te dikwijls heeft geschapen,
Maar wel een eedlen geest, al kwam die van den ploeg.)
‘Welaan (sprak hem een vriend) wees blijde.
Ga enkel naar.... die hoogeschool.
Treedt in ter rechter zijde;
Men maakt op éenen stond u kleinzoon van Barthool,
Ter linker, van Galeen.’ - ‘Ik zal wel klaar geraken.’
De jonker gaat op reis en keert met zijn diploom,
‘'k Vereffende (met wijst hij dit) alreeds mijn zaken.
Voorwaar, ik had een mallen schroom.
Voor honderd dukatons heet men u wellekoom,
En advokaat wordt gij op éenen oogwenk, vrinden.
Maer drink geen borreltjen te veel eer gij daar gaat,
Of, tradt gij links in, kameraad,
Gij zoudt u Medicus bevinden!’
|
|