Vrolijkheid
(1852)–Prudens van Duyse– Auteursrechtvrij
[pagina 24]
| |
Laurens Coster.aant.Als Coster binnen Haarlems stad
Jaar in, jaar uit geschreven had,
En, even ijvrig als geleerd,
De heilge wetenschap verweerd,
Trad onze Heer zijn schrijfcel in:
‘Hoe loon ik u naar uwen zin?’
‘O lieve Heer (was Costers woord),
Dat schrijven gaat zoo traagzaam voort,
En welke les 't aan enklen biedt,
't Verlicht het arme volk nog niet.
Mijn hand en hoofd zijn even moê:
Och, reik me een beter middel toe!’
Nu greep de Schepper, gul en goed,
In zijner schatten overvloed,
Bood les en leer gedienstig aan,
En sprak: ‘Het zal nu lichter gaan.’
Hij wees al 't noodig voor en na,
En Coster riep: ‘Halleluiah!’
| |
[pagina 25]
| |
Hij stapte in 't Harelemmerhout,
Sneed daar uit beukenschorse stout
Veel letterstaven, groot en kleen,
En maakte een drukpers, hij alleen,
Met inkt en bal, en (ongehoord!)
Verduizendvoudigde Gods woord.
De brave man, geleerd en fijn,
Dacht nu: De duisternis verdwijn'!
Hij baarde kostlijk boek bij boek,
En schoot Gods licht uit zijnen hoek,
En prentte tot ons' Heere lief
Ten hemelfactor hem verhief.
Men leer' hieruit, wat eedle kunst
We ontfingen van des Heeren gunst;
En welk een man uit Haarlems schoot,
Tot heil des aarderijks, ontsproot.
De Heere zag met blij gezicht
Ter neêr, en sedert was er licht!
|
|