Verhandeling over den Nederlandschen versbouw. Deel 2
(1854)–Prudens van Duyse– Auteursrechtvrij
[pagina 213]
| |
Vijftiende hoofdstuk.
| |
[pagina 215]
| |
Vijftiende hoofdstuk.
| |
[pagina 216]
| |
Plistas, Delphos voor Delphi, Pompeus voor Pompeius. Zoo leest men bijv. in zijn voormeld werk: ........ Wie kan noemen,
Wie volgen 't keurmuziek, waarop onze eeuw mag roemen.
Hier B͞achŭs, P͞ap̆ir̅us, Ch̅il̅i, Ĭdōmĕne̅us,
Daer P͞arn̆as, Du̅il̆iu̅s, ginds Th̅al̆iã, Thĕs̅eus,
Of Pe̅nĕus en Stŭa͞rt.......
Dat het niet veel beter uitziet bij de vlaamsche poëten, ware niet moeielijk te bewijzen. Bij Ledeganck, een der besten, vindt men: O eedle beeldhouwkunst, wen Pr̅ax̆it̅lĕs hand
Den steilen beitel voert.
En de volgende, waarlijk al te lompe fout, voor een man, die blijkens zijne voorrede advocaat was, en dus met de geleerde talen bekend moest zijn: 't Rijke en magtige Bulgarie
Is op weidsche steden prat:
Op Sophie en Nicopo̅lis!
Ook de Laet, en van Rijswijck hebben hier den bal misgeslagen. Ik zelf heb in 't woord Off͞erus voor Offĕrus, blijkbaar uit Christophŏros, als van f̆ero, afgeleid, mij misgrepen. Maar niemand heeft de slordigheid verder gedreven, dan de Antwerpsche vertaler van Dante's divina comedia. Vooral heeft hij aan het slot van den vierden zang de eigennamen, daar in groot getal voorkomende, op eene erbarmelijke wijze verminkt zoo in maat als in spelling: Io vidi Elettra con molti compagni, &a.
giet hij aldus over: Electra stond omringd van velen; ik
Erkende Hektor, En̆as bij hem
In wapens, Caesar met zijn arendsblik.
Pentesilec, Camilla zag ik aan
Den andren kant, en Koning Latinus
Zag 'k met Leonia zijn dochter staen, - enz.
| |
[pagina 217]
| |
Maar wij zullen niet verder afschrijven: de verontwaardiging qui vaut un Apollon, doet onze pen stilstaan. Men verwijt den Franschen dat zij de eigennamen deerlijk mishandelen; hetgeen veelal uit hun verkorten van de laatste syllabe eens woords ontstaat; maar hun Brute, voor Brutus (gelijk die verfranschte naam ook voorkomt in 't onlangs zoo hoog opgevijzelde treurspel Lucrèce door Ponsard) stuit ons minder dan de namen door van Kerckhoven hier, om der maats wille, op 't onprosodische Procrustus bed uitgerekt, of ingekrompen. Wie met het latijn niet bekend zijn en nimmer den Gradus ad parnassum in de hand genomen hebben, kunnen zich den Prosodist door Adriani of de Woordenlijst voor spelling en uitspraak, door d' Hulster (Gent, 1839) aanschaffen. In de voorrede van dit laatste werk, zegt de geleerde schrijver: ‘De onderwijzers weten bij dagelijksche ondervinding, hoe de jongelingen, wanneer zij overluid lezen, de eigennamen gemeenlijk martelen, en de lange en korte lettergrepen jammerlijk overhoop smijten, zeggende, bijv. Socrátes, Themistócles enz.’ Ongelukkiglijk, bepaalt zich dit gebrek niet tot leerlingen: ook zoogezegde letterkundigen zijn er mede besmet; en zelfs bij deze beunhazen bepaalt zich de verkeerde syllabenklemming tot de eigennamen niet: daar zijn er die de ro̅man, de histori̅sche, de poëti̅sche werken zeggen: Et tum mirifice sperabat sese esse locutum,
Gelijk de Arrius, van wien Catullus gewaagt. Zeker, moet zulke uitspraak ons in den mond van menschen, die krachtens een diploma, aanspraak hebben op den titel van hooggeleerden, dubbel hinderlijk voorkomen. ‘Laten wij den franschen het verkrachten der eigennamen over: het is al te ergerlijk voor ons, mannen van het Noorden, als wij dien verweekten tongslag der Zuiderlingen bij onze broeders wedervinden, en hen de namen van onze grootste mannen op eene erbarmelijke wijze hooren radbraken. Een mijner Kunstvrienden woonde laatst eene samenspraak van twee verfranschten bij, van welken de | |
[pagina 218]
| |
eene zeide: Je ne connais pas ce Rúbens (op zijn vlaamsch uitgesproken) qu'on dit né à Cologne; mais je connais Rubéns (op zijn fransch uitgesproken) né à Anvers; et c'est celui-là qui est ce fameux peintre.’ Omtrent het gebruik der hebreeuwsche namen zij 't genoeg met d' Hulster aan te merken, dat Adriani de schriftuurlijke namen volgens 't gebruik der hervormde kerk heeft gesteld, als Ahasveros voor Assuerus, Bathseba voor Bethsabe; terwijl de gentsche leeraar een zeldzaam werkjen (Hebroea nomina, Antw., Plant, 1565) tot leiddraad heeft genomenGa naar voetnoot(1). |
|