Vaderlandsche poëzy. Deel 3
(1840)–Prudens van Duyse– Auteursrechtvrij
[pagina 71]
| |
Belgies Kerkbouwkunstenaers.aant.... Wier kunstig teekenstift
De schoone plannen schiep dier weidsche kunstgebouwen,
Die ons verbysterd oog met eerbied moet aenschouwen.
rens.
De kerkbeuk van Arras, en Antwerps reuzentoren,
De kruiskerk Valencijns, en 't choor van Kamerijk,
Zou ter volmaking van een tempel Gods behooren;
Die adeloude spreuk blinkt in de landskronijk.
Ja, schittrend hief zich hier uw goddelyke schedel,
O Bouwkunst! Griekenland verstrekte u niet ter school:
Gy mindet, en aenbad; uw hart en geest was edel:
Ge ontstaekt uw fakkellicht aen heilige altaerkool.
Nog steigren zy daer grootsch in de overbeerschte wolken,
De stoute scheppingen, die ons het hart vertolken,
Dat d'adeldom der kunst (die hooger tael!) verstond.
Zy voeren, Appelmans, de Breuck en Utenhoven,
De ontvlamde Christenziel naer boven.
En treffend spreekt uw graf in 't heiligdom: Ziet rond!
|
|