| |
| |
| |
Aenteekeningen.
De Belgen, beoefenaers van kunsten en wetenschappen.
Eerste Zang.
(Blz. 11). De beschryving en afbeelding van 't schildery, verbeeldende het Lam Gods, in 1426 vervaerdigd, komt voor in den Messager des Sciences et des Aris, Gent. 1825.
(Blz. 12). P. De Volder, van Antwerpen, vond op 't einde der voorleden eeuw het orgel met crescendo en diminuendo uit. Zie De Smet, Histoire de la Belgique, Gent, 1822, II, 268.
(Blz. 13). De beiaerden zijn in Vlaenderen uitgevonden, en, volgens eenigen, is de eerste er van tot Aelst gemaekt, ten jare 1487.
In 1198 ontdekte een smid, genoemd Plevenaux Houilleux, de eerste kolenmijn in den omtrek van Luik.
In 1476 vond een brugsche edelman. Lodewijk van Berkem, toevallig het polijsten en vervolgens het slypen des diamants.
Simon Stevyn, van Brugge, ontdekte in 1580 het regelmatige stelsel der tientallige breuken, en vervaerdigde den zeilwagen, dien men in den Atlas van Blauw kan zien, en van welken H. De Groot zong:
Ventivolam Tiphys deduxit in aequora navim,
Jupiter in stellas aethereamque domum;
In terrestre solum virtus Stevinia: nam nec,
Tiphy, tuum fuerat, nec Jovis istud opus.
| |
| |
Dat nagenoeg te zeggen is:
Deed Tiphys 't schip de wiek in bare zee verbreiden,
En Jupiter, ter baen waer't starrenchoor in brandt,
Stevyns ontembre geest bestond iets meer dan beiden:
Hy wenkt: zijn schip doorstuift het zand.
Helmers heeft Stevijn en Marnix van Aldegonde, schoon Belgen, eene plaets in zyne Hollandsche Natie verleent.
(Blz. 14). J. B Van Helmont, genees- en scheikundige, zag te Brussel, in 1577, het daglicht.
Van den star- en meetkundigen jezuiet, Gregorius van St-Vincent, geboren in 1584, zeide P. Castel: die St-Vincent kent, kent geheel Newton.
Nicolaes Cleynaerts, geboren te Diest in 1495, vond de wyze uit om 't grieksch en latijn aen te leeren, even als wy met de levende talen doen; dat is, zonder deze oefening van 't metaphysische stelsel der Spraekkunst te doen voorafgaen.
Justus Lipsius werd geboren in 1547, tot Issche. Men bezit de redevoering, die hy in 1599 tot den aertshertog Albert en Isabella richtte, toen dezen zyne les kwamen by woonen: zy loopt over Senecaes werk de Clementia, dat juist voor den redenaer open lag
(Blz. 15). Philip Cospeau of Cospean, geboren te Bergen in 1570, was een der eerste predikanten, die de aenhalingen der ongewyde schryvers door die van 't H. Schrift en der H. Vaders deed vervangen. Bossuet volgde zyne lessen in dc Sorbonne, werd door hem bestuerd, en, als een leerling der grootste hoop, aenbevolen.
Lucas Van der Vynckt, geboren te Gent in 1691, is schryver van het, door Tarte herdrukte, werk: Histoire des troubles des Pays-Bas sous Philippe II.
Vier jaren na den dood van Dom Maur François d'Antine, geboren te Gonrieux, land van Luik, in 1688, verscheen het werk L'art de verifier les dates (1750).
Jan Bollandus, geboren te Julemont in 1597, stond aen 't hoofd der verzameling van de gedenkstukken over 't leven der Heiligen, getiteld Acta Sanctorum.
| |
| |
Thomas Hamerken, gemeenlijk van Kempen genaemd, naer zyne geboorteplaets, gelegen in de uiterste palen van 't sticht van Keulen, zag omtrent 1380 het daglicht.
(Blz. 16). Andreas Vesalius, geboren te Brussel in 1506, het sieraed der XVIe eeuw door zyne Ontleedkunde. Hy zou, voor Harvey, zeer duidelijk over den omloop des bloeds gesproken hebben.
Jan Palfyn, geboren te Kortryk in 1649, ervaren in het zelve vak, ontdekte den forceps.
Pieter Stockmans, geboren tot Antwerpen in 1608, wordt aenzien als een onzer grootste costumiere rechtgeleerden.
(Blz. 17). J.B. Gramaye, geboren in de zelve stad, schreef gedurende zyne hechtenis binnen Algiers, het werk Africoe illustratoe libri decem, Doornijk, 1622.
Over Ferdinand Verbiest, geboren te Pitthem in 1623, en missionaris in China, zie men de Notice biographique (Brugge 1839) hem toegewijd door den abt C. Carton.
Frans Romain, geboren te Gent in 1646, trad rond 1670 als leekenbroeder in 't orde van St-Dominicus, en werd door Lodewyk XIV, na 't gelukkig volvoeren der Koningsbrug, waervan men wanhoopte, tot opziener der bruggen en wegen, en bouwmeester des konings in de generaliteit van Parijs aengesteld. Zie over hem de Naemlyst der vermaerde Gentenaren in den laetsten herdruk der historievan Belgis (Gent, 1829), II, 107.
| |
Tweede Zang.
(Blz. 20). De jezuiet Sidronius Hosschius, geboren te Merckem in 1596, schreef onder andere fraeie elegien de Amantes commilitones, in welke hy het geval bezong, dat ten jare 1650, in de belegering van Capelle, plaets greep', alwaer een soldaet in de armen van zijn dooden vriend uit smarte bezweek.
Onder de gedichten van Daniel Heinsius, geboren te Gent in 1580, munt het gene De contemptu mortis, In vier zangen, uit, dat Zevecoten in 't vlaemsch heeft overge- | |
| |
bracht. Myn kunstvriend, Ph. Blommaert, heeft ons onlangs eene nieuwe uitgave dezer vertaling geschonken.
(Blz. 21). Anna Bijns, eene geestelyke dochter, bloeide omtrent 1530 tot Antwerpen. Haer referein op de Meimaend is een harer beste stukjens.
Livinus De Meyer, geboren te Gent in 1655, overleden te Leuven in 1730, zou zyne vertaling de Ira ter drukkery geimproviseerd hebben.
M. De Swaen, van Duinkerke, bloeide omtrent 1694. Hy schreef zedelyke rijmwerken, Andronicus, Leven en Dood van J. C., en vertaelde den Cid naer Corneille.
(Blz. 22). Van den slag van Nieupoort door Odevaere, geboren te Brugge in 1778, komt eene beschryving en afteekening voorin de Annales du salon de Gand (Gent, 1820), blz. 11 en 37.
Matthijs van Bree, van Antwerpen, schilderde onder andere vaderlandsche tafereelen, den heldhaftigen burgemeester van Leyden, hetwelke 't stadhuis aldaer versiert.
De Keyzer, geboren tot Santvliet, verwierf zich veel roem door zijn kunstdoek de Gouden-Sporenslag voorstellende.
De toilette van Psyche is een der aenvalligste schilderstukken van Paelinck, geboren in 1781 tot Oostacker, by Gent, en, even als Van Bree, onlangs overleden.
(Blz. 23) De jezuiet Daniël Seghers, bloemschilder, werd geboren tot Antwerpen in 1590.
Eugenius Verboeckhove, geboren te Warneton, die de dieren zoo treffend weet na te bootsen, stelde laetst te Gent den Storm op 't veld ten toon, waervan eene steendrukplaet is uitgegeven.
(Blz. 24). Gerard Edelinck, geboren tot Antwerpen in 1641, werd door Lodewijk XIV naer Frankrijk gelokt.
(Blz. 25). Frans Duqnesnoy, geboren te Brussel in 1594, heeft verdiend, dat men zijn St-Andreas, in St-Pieterskerk te Rome, het eerste standbeeld dier stad heeft genoemd.
Filip Parmentier, te Gent, werd te Felny, by Nyvel, geboren. In 1829 vervaerdigde hy het standbeeld van Cats, dat te Brouwershaven staet.
De bouwmeester van de Gentsche Hoogeschool, Lodewyk Roelandt, zag in 1787 te Nieupoort het daglicht.
| |
| |
(Blz. 26). Cornelis Spaendonck, geboren te Tilburg in 1756, was, met zijn broeder Gerard. 't sieraed der bloemschilders van onzen tijd.
(Blz. 27). Antone van Stralen, burgemeester binnen Antwerpen, en hoofd van 't Rhetorijk der stad, viel op Alvaes schavot, in 1568. (Zie het Ie Deel, blz. 146.)
(Blz. 28). De vlaemsche letterkundigen hebben den dichter Hofman, van Kortryk, waer hy overleed in 1835, bezongen, en hem een marmeren graf doen oprichten; maer de treurzang van Mevrouw Van Ackere, geboren Doolaeghe, is duerbaerder dan dit marmer, en 't goud, waermede dit stuk bekroond werd. (Zie Madelieven, Dixmude, 1840, blz. 20.)
| |
Cats.
‘Cats was eens het lievelingsboek, en werd geschat naast den Bijbel, en toen ging het ons vaderland wel. De jonge dochters lazen zyne Maegdeplichien en Maegdeklachten. Geen jong paar trouwde er, of het dichtstuk Houwelijk, werd aan de bruid door den bruidegom, of door de ouders aan beiden, ten geschenke gegeven, en als het nuttigste juweel aangeprezen.’ (Vaderlandsche letteroefeningen, voor Augustus 1821.)
| |
Rubens.
(Blz. 51). Het schildery van Rubens, 't welke Maria de Medicis verbeeldt, op de stond dat men deze haer pasgeboren kind, Lodewijk XIII, aenbiedt, is een der schoonste van de gallery des Luxemburgs. Zie Rubens levensbeschryving, (Nieuwe uitgave door Van Grimberghen, Antwerpen, 1840) blz. 124.
Het tafereel, dat Jezus, met den donder gewapend en verbeden door zyne moeder, voorstelt, siert het Muzeum van Brussel (Zie 't beroepen werk, blz. 88 en 180).
De bisschoppen hebben dit stuk als huitensporig berispt, de schimpers hebben 't bespot; en zeker past de donder van
| |
| |
Jupiter weinig in de handen van den zachtmoedigen Jezus: doch de eerste oogslag op dit grootsch tafereel, welke die der bedenking niet is, verrukt den dichterlyken aenschouwer.
(Blz. 62). Het bronzen standbeeld van Alva, dat Jakob Jongelinckx, geboren tot Antwerpen in 1531, gegoten had en de trotsche Hertog-zelf, ten jare 1571, in 't midden van 't kasteel van Antwerpen oprichtte, werd door zijn opvolger in 't bestuer, Requesens, weggenomen.
| |
Warin.
Deze Luikenaer, die mede en voornaem bouwkundige was, werd geboren in 1664.
| |
Belgies kerkbouwkunstenaers.
In Lemaieur, La Gloire belgique (Leuven, 1830, II, 122) leest men: Nos chroniqueurs avaient une si haute idée de notre archítecture sacrée que Simon Le Boucq, abréviateur de Molinet, écrit que pour avoir une église parfaite, il faudrait la nef de N.D. d'Arras, le choeur de N.D. de Cambrai, la croisée de N.D. de Valenciennes et le clocher de N.D. d'Anvers.
Jan Appelmans, vast een vlaemsch bouwkunstmeester, vereenigd aen Jan Amelius, een vreemd bouwkundige, begon in 1422 den toren van O.L.V. tot Antwerpen.
Jakob De Breuck, geboren te Bergen, volgens de Boussu, en te St-Omer. volgens Guicciardin, leefde omtrent 1540. Hy wordt als de hersteller der Bouwkunst in de Nederlanden opgegeven.
Martijn Utenhove, een ander vlaemsch bouwkundige, begon den toren der hoofdkerk van Ypre, in 1434.
| |
Vondel.
Het zal wel niet noodig zijn, de plaetsen op te geven welke wy uit den Lucifer hebben nagevolgd. Men leze en herleze dit meesterstuk van den grooten Vondel, dat zeker
| |
| |
eene eerste plaets onder 's mans werken verdient, zoo men het slechts niet als tooneelstuk beoordeele: want dit treurspel is niet alleen ongeschikt voor den Schouwburg door 't onderwerp-zelve, maer biedt daer by een gebrek aen dat zelden in de andere tooneelpoëzy van Vondel voorkomt: een dubbel belang; en de handelkring van het stuk is zichtbaer met het vierde bedrijf gesloten.
| |
Antonides.
Bilderdijk heeft in zyne Avondschemering dezen stouten Dichter beoordeeld, dien hy hoog genoeg achtte om er aenteekeningen op te schryven. Zie hier, hoe by hem vonniste:
De Dichter, op wiens stoute en forse reuzenschreden
Mijn starend oog zich hechtte, in d'opgang van Parnas:
Wien ik my kracht gevoelde, om op het spoor te treden,
Doch wien mijn hart te groot tot mededinger was.
Wiens geest ik altijd eere en in zijn vlucht bewonder,
Ja, licht onwetend volge als hy zijn toon verheft;
Maar minder windgebrom, by 't rollen van zijn donder,
En meer verplettrends wensch, wanneer zijn bliksem treft.
| |
Poot.
Het denkbeeld van dit stukjen is genomen uit een latijnsch dichtjen van H.J. Hoeufft, den geleerden schryver van den Parnasus Latino-Belgicus, en werd in 't fransch reeds nagevolgd door Tissot (Baisers et élégies de Jean Second, Brussel, 1826, bl. XXIX).
| |
Op het borstbeeld van Bilderdijk.
L. Royer, beeldhouwer van koning Willem, belast met het vervaerdigen van de Ruiters standbeeld, werd geboren te Mechelen, in 1793.
| |
Aen de dichteresse Petronella Moens.
In een der brieven, met welke haer Ed. my vereerde,
| |
| |
staen de volgende byzonderheden over hare kindschheid: ‘Mijn brave vader was een Christenleeraar, eerst in Vriesland, waar ik geboren ben. en vervolgens in Aerdenburg, waar ik opgevoed werd. Naauwelijks drie jaar oud zijnde, verloor ik mijn lieve verstandige moeder, en in datzelfde jaar mijn gezicht. Intusschen was mijn weetlust onbeperkt: mijn vader deed, zoo veel zijne ambtsbezigheden dit toelieten, zijn best, om die zoo goed mogelijk te bevredigen. Nog in mijn kindschen leeftijd, maakte ik op mijn wijs verzen; doch die, gelijk te begrijpen is, weinig beteekenden. Vrolijk van aard zijnde, groeide ik voorspoedig op, en de vriendelijke Dichtkunst bleef my getrouw verzellen tot nu in mijne klimmende jaren.’
| |
Het jaer veertig.
Men toont nog Kosters huis, op de Markt te Haarlem, op 't welke 't magistraet, in gouden letteren, heeft doen stellen:
typographia
ars omnium conservatrix
hic primum inventa
circa annum MCCCCLX.
Over de verzoeningslamp op 't graf van Vlaenderens grooten Ruwaert, handelen deze regelen van 't Jaerregister der stad Gent, van 1374-75, blz. 35:
‘Kenlic zij, enz., dat vanden XXV sch. parisis sjaers erveliker renten die Wouter den Mey gheseit waren te besettene ervelick, onder dandere pointe over de doot van Jacop van Artevelde, teerre (sic) lampten bouf te berrene vor onser Vrauwen int hospitael vander Biloken, so heeft Wouter vorseit der overghegheven de XXV sch. pars. sjaers erveliker renten beset up derve doer Jan Cloukaert up woend, staende inde Breidelsteghe ende die Jan Cloukaert vorseit alsnu ghelt, mids dat tvorseide huus sijn es. Actum XVI die maij, anno LXXV coram Heumans Maech.’
Dit graf verdween in de beeldstormery der zestiende eeuw.
| |
| |
| |
Aen een ontmoedigden kunstvriend.
Diederijk Buisero zulk zeldzaem vernuft als Antonides was, aen een Artsenywinkel gebonden vindende, ontzag zich niet groote kosten te dragen, om hem zijn vryheid te herschenken, en werd zijn weldoener.
Van Bilderdijks somtijds bekrompene omstandigheden getuigt 's mans briefwisseling.
Het prijsvers van onzen verdienstelyken landgenoot F. De Vos, op de Menschlievendheid, koomt voor in de Werken der Maatschappy van Taal- en Letterkunde te Brugge, V. 167.
| |
Aen een Belg, in zyn vaderland wedergekeerd.
Dit stukjen is een feestkrans, gevlochten voor den Hre Emmanuel-Bruno Quaetfaslem, geboren te Dendermonde, voornaem bouwkundige, wien de stad Neuburg (koningrijk Hanover) eene zilveren burgerkroon heeft toegewezen. Na lange jaren afwezigheid bezocht hy in 1839 zyne vaderstad en zyne kunstvrienden te Gent, alwaer hy in 1812 de koninglyke Maetschappy van schoone Kunsten en Letteren had helpen stichten.
| |
Zucht naer titelen.
Men zegt, dat een der persoonen binnen Brussel, welke het eerste zynen titel van adeldom ter heraldieke kamer deed erkennen, een geleerde was, afstammeling van den befaemden Balthazar.
| |
Verbroedering met Duitschland.
Bilderdijk, handelende over de Versmaet der ouden in onze tael, (Nieuwe Taal- en Dichtkundige verscheidenheden, II). merkt aen, dat, hoe men het make, het hexameter lichtelijk by ons den val van een latijnsch pentameter
| |
| |
verkrijgt, en dus in een groote eensluidendheid vervalt, die het van zich-zelf als ontaerden doet. En op de vraeg of men by ons geene zesvoetige dactylische verzen, met trocheën doormengd, hebben kan, antwoordt de geleerde Dichter: ‘Ja, mits de sedes van elke dier twee soorten bepaeld zy, maer niet met eene willekeurige verscheidenheid in die mengeling. En natuurlijk, zoo wel als welluidendst, zal die sedes dan de derde voet zijn.’ En laet eenige voorbeelden van dergelyke verzen volgen, welke van een rijm voorzien zijn.
Wy hebben onze hexameters mede eene bestendige rust achter den tweeden voet gegeven, zonder ons echter in de andere voeten aen eene vaste schikking van dactylen of trocheën te onderwerpen. Deze nieuwe versmaet schijnt ons niet ongelukkig: men oordeele.
| |
De yzeren wegen in Belgie.
Men heeft den naem van Ros Beyaert gegeven aen een der stoomtuigen, welke tusschen Mechelen en Dendermonde loopen, naer aenleiding van het ros van dien naem, dat de laetste stad, by hare plechtige volksfeesten, rondvoert.
Wy sluiten hier, en wenschen onzen tael- en landgenooten hartelijk vaerwel, verhopende later den Nederlanderen eenige Vaderlandsche Poëzy en Proza, tot aenhangsel van 't tegenwoordige werk aen te bieden. De Heere schenke onze pooging zijn zegen!
|
|