Lofdicht op de Nederlandsche tael(1829)–Prudens van Duyse– Auteursrechtvrij Vorige Volgende [pagina VII] [p. VII] Vers, na het ontvangen mijns eereprijs Uitgesproken. Lang onder 't juk gekromd van 't opgedrongen fransch Bukt zich, ô Neêrlands Taal! uw voorhoofd niet meer neder; Bekroond met ongeleenden glans Verheft het zich voor 't oog van Neêrlands kindren weder, En dankbaar voegt hun hand een blaadjen aan uw' krans. Gehandhaafd door den Vorst, moogt ge in hun zege deelen; En, bij het edelmoedigst doel, Kan niets hun vrije ziel meer streelen Dan vaderlandsche taal bij vaderlandsch gevoel. Dit stroomt in uwe borst, dit doet uw' ijver gloeijen, ô Gij, wie de Eendragt met Oranje-strikken snoert, Eerwaarde Maatschappij, wie deze spraak kan boeijen, Wie haar jonkvrouwlijk schoon en mannekracht ontroert. Gij spraakt: ‘ontwaakt, Vlaandren's zonen, 't Is tijd! en zin en ziel in zangen uitgestort! De lof van Belgies taal klinke in uw fiere toonen, Vlecht haar en vlecht uw kruin onwelkbre lauwerkroonen, En wie haar lastre of laak, hem stout de wiek gekort!’ Gij spraakt: en 'k voelde mij met moed ter kamp omgord. Ik, zwakke Bard van Vlaandren's oorden, Wijdde ook Haar 't kunsteloos, - maar rein en innig lied; En 'k zocht naar zangen, 'k zocht naar woorden, Terwijl de ontroeringstraan mijne onmagt vaak verried, En gij wraakt deze hulde niet, En gij verwerpt niet mijne zangen, Die zangen, de afdruk van mijn jeugdig warme ziel. Meer dan ik wenschen dorst doet mij uw gunst erlangen En roemen mag ik, dat mijn offer u beviel. ô Onvervreemdbaar pand der aangebeden Vadren, Zie mij ontroerd, verrukt uw heilig outer nadren; Ik hecht mijn kransje er aan met ongewisse hand. [pagina VIII] [p. VIII] ô Gouden Taal, waarin Van Merken, Vondels zongen, En hunne onsterflijkheid voldongen, Wordt mijne blijde hoop gestand, Dan zullen tot hunne eer en de eer van 't Vaderland, Hier ook Van Merken, Vondels zingen En hunne onsterfelijkheid voldingen. 'k Wijde u voor 't zoetst genot mijn' onuitspreekbren dank! Uw vuur beziele altijd den onbezielden klank Mijns citers; dan mag 't mij gelukken Van ver het blinkend spoor der Bilderdijk's te drukken; Dan zegt het nakroost eens: hij minde zijne Taal En zegepraalde jong bij hare zegepraal. Dendermonde, december 1827. P. Van Duyse. Vorige Volgende