Tekst.
Antw. lb., nr. 129, bl. 195, ‘vanden Lantsknecht’, hierboven weergegeven; - Hoffmann v.F., Niederl. Volksldr., nr. 70, 162. - Aangeh. door Dr. Kalff, Het lied in de M.E., bl. 388, 391. Naar Hoffmann's meening behooren de strophen 9-13 niet tot het besproken lied. Stellig zijn in onzen tekst enkele strophen geslopen uit andere vroeger populaire liederen; zoodat de samenhang van het geheel moeilijk is om te vatten. Str. 5 wordt nagenoeg teruggevonden in verschillende andere liederen, (zie bl. 722 hiervoren, aant. op ‘Na Oosterland wil ic varen’, tekst A). - Str. 6 komt voor in het lied ‘'t Was op nen nieuw-jaer aven’; terwijl str. 10 mede wordt aangetroffen in str. 2 van het gemelde ‘Na Oosterland’.
In de klucht van de Oneenige trouw, ‘in 't rijm gestelt door A. B[oelens]’, Amst., 1648 (zie J. van Vloten, Het Nederlandsche Kluchtspel, 2de uitg., Haarlem, 1880, II, 187 vlg.), ‘samenspraake tusschen Jan Leg-achter en zijne moeder’: zingt o.a. deze laatste:
‘Och, moeder,’ zey sy, ‘moeder,
sy moeten mijn geven raet,
mijn volght noch alle dagen,
seuve, negen dikke duytse dolle,
soo hupschen lansknecht nae.’