Het oude Nederlandsche lied. Deel 1
(1903)–Florimond van Duyse– Auteursrecht onbekend
[pagina 787]
| |
215.
| |
[pagina 788]
| |
4.
Mer snachts ontrent der middernacht,
doen gaf die bedsponde eenen crack,
ende si weende seer;
si weende also seere,
haer docht dat si bedroghen was.
5.
‘En weenet niet, mijn soete lief,
ick sal u schrijven eenen brief,
en trouwen dy;
en trouwen dy tot eenen wijve,
ghi sulter certeyn die liefste zijn.’
6.
- ‘Ghi ghelooft mi veel, ghi hout mi cleyn,
ghi en biedt mi daer toe groot noch cleyn,
ende ick draghe een kint;
een kindeken alsoo cleyne,
ick en weet certeyn den vader niet.’
7.
- ‘Draecht ghi een kint, so cleynen kint,
so siet dat ghi den vader vint,
oft ghevet mi;
oft mi oft mijnen gheselle,
dat kint dat moet ghehouden zijn.’
8.
Dat meysken swoer al bi Sint Jan:
‘bi mi en sliep noyt ander man,
niet meer dan ghi;
dan ghi, ghi valsche bedrieger,
ghi staet so vaste in mijnen sin.’
9.
Die dit liedeken eerstwerf sanck,
dat was een ruyter al vander banck,
ende hi sanghet so fijn;
hi hevet wel ghesonghen,
by die liefste en mocht hi niet zijn.
| |
Tekst.Antw. lb., 1544, nr. 79, bl. 118, ‘een nyeu liedeken’, de strophe in haren oorspronkelijken vijfregeligen vorm hersteld. Str. 6 en 9, alhoewel in het Antw. lb. vierregelig gedrukt, zijn hierboven weergegeven volgens den oorspronkelijken vorm. - ‘Het reghende seer’, enz., wordt aangeh. als wijs in de hierna genoemde Souterl.; - in: Veelderhande liedekens, 1569, voor: ‘Der heyden Goden zijn zeer veel’, lied herdrukt door Wackernagel, Ldr. der niederl. Reform., bl. 114, en ook vermeld door Dr. F.C. Wieder, De Schriftuurlike Liedekens, 's-Grav. 1900, Regist. | |
[pagina 789]
| |
nr. 143; - Een Aemst. amor. lb. (beschreven door J. Bolte, Tijdschr. voor Nederl. taal- en letterk., 1891, bl. 175 vlg.), 1589, bl. 22b, voor: ‘Die wijn maeckt vrolijck ende rijck (zie dit lied). - Aangeh. door Dr. Kalff, Het lied in de M.E., bl. 391, 432. | |
Melodie.Souterl., 1540, Ps. 3: ‘O Heer, hoe zijnse so menichfout’ - ‘nae die wise: Het reghende seer end ick wert nat’. Eene minder goede lezing, zonder wijsaanduiding, komt voor in Den gheestelijcken nachtegael, Antw. 1634, I, bl. 138: Ga naar voetnoot(1) Hoe glo - ri - eus / En hoe ma - gni - fijck
Is het pa - leys / En 't key - se - ryck
Daer in zijn Throon / Dien groo - ten Godt is ghe - se - - - - ten
met een on - ster ve - lij - cke Kroon.
Willems bracht de door hem ‘gearrangeerde’, hoegenaamd niet passende zangwijs van Ps. 3, Souterl., op het lied: ‘Hi sprac: lief, wiltu mijns ghedincken?’, getrokken uit het groot Van Hulthemsch Hs. (XIVde-XVde eeuw) thans ter K. Brusselsche Bibliotheek berustend. - Erk u Böhme, Deutscher Liederhort, I, nr. 118, bl. 424, brengen deze melodie op een met nr. 79 Antw. lb. eenigszins in verband staanden Duitschen tekst: ‘Es war ein wacker Mägdlein wolgethan’. Over den vorm, ‘im güldnen Ton Marner's’ (13de eeuw(?): In ein' fü - ne - me Stat hin - kam, -
vorm die zich voordoet in het IVde deel van Fr. H. von der Hagen's Minnesinger, bl. 923, en verder in veel Duitsche 15de- en 16de-eeuwsche liederen, zie W. Tappert, Wandernde Melodien, 2de uitg., 1890, bl. 68. |