Tekst.,
Antw. lb., nr. 142, bl. 213, ‘een oudt liedeken’; - Hoffmann v.F., Niederl. Volksldr., nr. 116, bl. 222. Aangeh. door Dr. Kalff, Het lied in de M.E., bl. 325. Twee andere liederen van het Antw. lb., nr. 139, bl. 207, ‘een nyeu liedeken’, en nr. 205, bl. 317, ‘zonder verdere aanduiding, hebben denzelfden aanvang als nr. 142, en hadden waarschijnlijk hun ontstaan te danken aan den bijval van dit laatste lied. Eene variante van nr. 205 is te vinden in het Hs. gevoegd bij een exemplaar der Souterl. ter Bibl. te Leiden; zie Dietsche Warande, 1869, bl. 574. Nr. 205 Antw, lb. komt ook voor in Een Aemst. amoreus lb., 1589, bl. 140a, op die wijse: ‘Rijck God, hoe mach dat wesen’. De tekst van dit laatste lied vindt men in deze verzameling, bl. 137b, omgekeerd ‘op die wijse: Rijck God, wie sal ick claghen’, terwijl deze wijsaanduiding nog wordt aangegeven, bl. 60a, voor: ‘Ghy amoreuse gheesten // hier in des werelts present’. Zie J. Bolte, Tijdschr. v. Nedl. taal- en letterk., 1891, bl. 175 vlg.
‘Heer God, wie sal ic clagen’ wordt aangehaald als wijs voor de 15de-eeuwsche liederen: ‘Het viel een hemels douwe’, en de vergeestelijking met aanvang: ‘Heer God, wie sal ic claghen’ (Hoffmann v.F., Niederl. geest. Ldr., nr. 23, bl. 54 en 66, bl. 143), alsmede voor eene andere vergeestelijking: ‘Rijck God, wien sal ic clagen’, gezongen ‘op de wise alsoot beghint’ (Een dev. en̄ prof. boecxken, 1539, nr. 132, bl. 163; aant. van Scheurleer, bl. 341). In Refereynen ende liedekens van diverse rhetoricienen, Brussel 1563, bl. 118 vo, vindt men als wijs voor: ‘Hoort toe ghy christen sinnen’, den aanvangsregel: ‘Rijck Godt wie sal ic claghen // mijn lijden, etc.’.
Ook bij Wackernagel, Lieder der niederl. Reform., nr. 4, bl. 81, vindt men een geest. lied: ‘Ick hoorde een maechdeken singen’, overgenomen uit Veelderh. liedekens 1569, met aanduiding ‘nae de wijse: Rijck God, wie sal ick claghen’, wijs die ook in de Veelderh. liedek., Amst. 1599, herhaaldelijk voorkomt. - Zie mede voor het lied: ‘Ick hoorde’: Dr. F.C. Wieder, De Schriftuurlijke liedekens, 's-Grav. 1900, Regist. nr. 415. - Het klaaglied van Don Frederik, Alva's zoon (1579), herdrukt o.a. door Dr. Loman, Twaalf Geuzeliedjes, nr. 9: ‘Eylacen ick mach wel claghen // tot u mijn ouden vaer’, werd insgelijks voorgedragen op de wijs: ‘Rijck God, wie sal ick klagen’. - Aanverwante Duitsche liederen: Böhme, Altd. Lb., nr. 208, bl. 291; - Erk u. Böhme, Deutscher Liederh. II, nr. 478, bl. 298 vlg., nr. 918, bl. 703.