Het oude Nederlandsche lied. Deel 1
(1903)–Florimond van Duyse– Auteursrecht onbekend
[pagina 590]
| |
A.Vruecht en duecht myn hert verhuecht,
nochtans so moet ick trueren;
troost my, lief, als ghy wel muecht
en laet my troost ghebueren.
Suete lief, u claer aenschijn
dat verhueghet hertze mijn.
Liefde te dragen en es gheen pijn,
als liefde met liefde gheloont mach sijn.
7, 8. Vgl. 1, 5-6, nr. 133, bl. 519 hiervoren. | |
[pagina 591]
| |
1.
Vreucht ende deucht mijn herte verheucht,
nochtans zo moet ic treuren;
troost mijn, schoon lief, als ghy best meucht,
zo mach my troost ghebeuren.
Want, zoete lief, u claer aenschijn
dat verheucht het herte mijn.
Liefde te draghen en est gheen pijn,
als liefde met liefde gheloont mach zijn.
Compt vrou Venus, compt Pallas,
haest u ghy goddinnekens ras,
hoort, schoon lief, naer mijn vermaen,
laet u liefde by liefde staen.
2.
Peinsen, hopen, suchten en treuren
heeft mijn herte bevanghen;
laet my, schoon lief, uwen troost ghebeuren,
naer u staet mijn verlanghen:
want ghy zijt mijn liefste lief,
ghy zijt mijns herten gerief.
Liefde te draghen, enz.
3.
Die liefste jent, zeer excellent,
zy heeft mijn herte bevanghen,
zy staet zo vaste int herte gheprent,
naer haer staet mijn verlanghen;
ic en begheere met haer gheen goet,
dat heeft ghedaen haer aenschijn zoet.
Liefde te draghen, enz.
1, 7. t.: en est gheen. | |
[pagina 592]
| |
Tekst. A.Een Duytsch musyck-boeck, Loven-Antw. 1572, nr. 6; zie onze bijdrage in Tijdschr. voor N.-N. mzgsch., 1891, III, bl. 132; - Willems, Oude Vl. ldr., nr. 157, bl. 367; - Hoffmann v.F., Niederl. Volksldr., nr. 107, bl. 212. - Aangeh. door Dr. Kalff, Het lied in de M.E., bl. 323; | |
B.Willems, t.a.p., met deze aant. van Snellaert: ‘In eene verzameling van Catharina de Backer, ten jare 1574 geschreven, komt dit lied in drie coupletten voor, doch met een langer refrein. Ik deel het hier mede, naer het afschrift door Willems opgenomen in een' bundel Refreinen, enz., beschreven in de Bibliotheca Willemsiana, onder nr. 4768’. - H.v.F., t.a.p., is van meening, dat de tweede en derde strophe een later bijvoegsel zijn. Men mag echter niet uit het oog verliezen, zooals wij reeds zagen voor het lied ‘Mijn hertken’, dat in de vroegere meerstemmige liederboeken doorgaans slechts één strophe werd gedrukt. | |
Melodie. A.Naar de vierstemmige bewerking van Gerardus van Turnhout, te vinden in Een Duytsch m.-b., t.a.p.. Niets bewijst, dat de melodie van Episcopius is, zooals door Snellaert t.a.p. wordt beweerd; | |
B.Den boeck der gheest. sanghen (Bliiden requiem), Antw. 1631, bl. 153, ‘op de wijse: Jeught ende deught mijn hert verheught’. Zie het lied: ‘Ick breng mijn naeste gebeur een dronc’. Een gedeelte van het refrein van tekst B, zeker wel een later bijvoegsel, ontbreekt in de melodie. |
|