O men-schen looft doch Godts wel - da - - - - - - - - - - - - - - - - - - - den,
Dien hy aen ons al - len heeft ghe - daen.
Daer voor wilt lief- de be - wij - sen
Aen dees wees-kens cleyn van macht/
Op hun noot en lij - den acht/
Als le - den van u li - chaem
hun spij - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - sen/
Waer door ghy Godts rijc - ke we - der ver-wacht.
Ons be - vrijt uw pue - re ghe - na - - - - - - - - - - - - - - - - - - - den/
Met syn dier - baer bloet wilt dit ver - staen.
In de Veelderhande liedekens, Amst. 1599, bl. 59, vindt men, ‘nae de wyse vanden XX. Psalm Davids’ (Ps. 20 van de Souterl.), eene vergeestelijking van nr. 114, Antw. lb., waarvan de eerste strophe luidt:
Emmanuel die is wtgetogen
Wt zijns Vaders rijc in s'werelts pleyn/
Ieloersche liefde heeft dat vermogen/
Zijnen lust was te wesen by s'Menschen grein.
Mijn lijf en alle mijn goet/ (2 maal)
En verlaten vrienden ende maghen/
En schencken hem lijf/ hert/ ende bloedt.
Dit lied, dat zich reeds in 1566 voordoet (zie Dr. F.C. Wieder, De Schriftuurlijke liedekens, 's-Grav. 1900, Regist. nr. 196), is later nog te vinden in Lusthof des gemoets, Groningen, 1735, bl. 61, ‘op de wijse: De werelt sal haer seer verblyden’. - ‘Emmanuel’ enz., wordt op zijn beurt aangehaald als wijs: Een nieu liedenboeck, 1562, z.n. noch pl. van drukker (zie Wackernagel, Lieder der Niederl. Ref., bl. 15 en 140) voor: ‘Lieve broeders ick groet u met sanghen’; - Veelderh. liedekens, 1599, bl. 47 vo, voor: ‘De werelt sal haer seere verblijden’. - K. van Mander, De gulden harpe, Haerlem, 1627, bl. 637, voor: ‘Wasdom in Godts ackerwerck ghepresen’.