| |
| |
| |
124.
Bedroefde herteken.
Bedroefde herteken, wat moet ghy lijden,
die verloren heeft zijn soete lief,
onghetroost tot allen tijden,
dien hy hooch al in zijn hart verhief,
En heeft haer altijdt eer bewesen
boven eenich vrou ter weerelt wijdt;
maer door een ander wort ghy mispresen:
gheeft selfs getuyghenis wie dat ghy zijt.
Moet sy niet wesen straf van natueren,
dat sy haer lief ken laet dus desolaet?
Ic seg ten zijn gheen Venus cueren,
dat sy haer oochskens op een ander slaet.
Den viant is teghen vrienden en maghen
die verlaten heeft die haer bemint,
om een diet herteken gheheel doet knaghen;
hy is veracht, die eens was haer vrient.
Ben ick niet rijck, van grooter machte
of is mijn wesen van ghedaente slecht,
aenmerct mijn liefde van grooter crachte,
of soeckt ghy t' goet, t' dunckt my onrecht.
4, 1-3 = zij is (de) vijand van vrienden en magen die haar beminde verlaat voor iemand die mijn hart daardoor doet knagen.
| |
| |
| |
Tekst.
Een Aemst. amoreus lb., 1589, bl. 126, beschreven door J. Bolte, Tijdschr. voor Nederl. taal- en letterk., 1891, bl. 175 vlg., ‘op de wijze: Mijn oochskens weenen’. Zie dit lied bl. 445 hierboven; - Nieu Amstelredams lb., 1591, bl. 49, zelfde wijsaanduiding. Van de veertien strophen van den tekst deelen wij slechts de eerste vijf naar de laatstgenoemde verzameling mede. - Aangeh. als wijs voor eene vergeestelijking, die zich reeds voordoet in Een nieu liedenboeck, 1562 (zie Dr. F.C. Wieder, De Schriftuurlijke liedekens, 's-Grav. 1900, Regist. nr. 70) en waarvan de aanvangsstrophe volgt, naar Het tweede liedeboek, Amst. 1583, bl. 49:
Bedroefde herten verhuecht in lijden,
u eynde sal haest comen aen,
dat ghy met Christo sult verblijden
ende deeuwighe croon ontfaen.
Eene bewerking van katholieke zijde is te vinden in Nieuwe gheestelijcke refereynen ende liedekens door B.W.S.B., Antw. Geleyn Janssens, 1603, bl. 25. Zij draagt tot opschrift: ‘D' beclach van des Nederlants benautheyt. Op de wijse: Bedroefde hertekens’. Wij meenen het lied in zijn geheel te mogen overnemen:
Bedroeft van herten, zoo moet ick wesen
als ick bepeyse in mynen moet
alle dees benautheyt op ons geresen,
waer doer ons nederlant compt onder de voet.
Om soo veel sonden, allen staten
alser regneren tot elcken kant,
zoo schynt dat Godt ons wilt verlaten
en ons vyanden gheeft d'overhant.
Om onze sonden, die ketteryen
laet Godt oprijsen zoo menichvout,
die zoo veel menschen aen alle zijen
hebben bedrogen cleyn, ionck end oudt.
Om onse sonden, wilt dit aenmercken,
is Godt almachtich zoo seer gestoort,
dat hy ons bidden en goede wercken
voor s' lants welvaert, niet en verhoort.
Om onse sonden, zoo sijn wij quijte
die stadt van Grave, door quaden raet;
dbelegh van Ostende, tot ons verwijte,
doer onse sonden niet voort en gaet.
| |
| |
Om onse sonden, zoo muytineren
s' hertoghs soldaten met groot confuijs,
die ons lantlieden heel ruineren
en doen hen spreken zoo menich abuys.
Om onse sonden, die Godt mishagen,
gaet also qualick s' lants regiment;
over den hertogh en wilt niet clagen,
maer elck u eygen sonde bekent.
Prince.
All dat ghy, heere, nu laat gehengen,
tis uw rechtveerdich oordeel vorwaer;
wilt ons tot rechte penitentie brengen,
dat wy ons beteren eens allegaer. Amen.
De naam van den dichter, Willem van Spoelbergh, minderbroeder, geb. te Brussel, overl. te Mechelen 1633, hebben wij te danken aan eene welwillende mededeeling van den heer V. De la Montagne.
Eene vroegere vergeestelijking door Nicl. Janssens van Roosendael (geest. goedk. 1599), ook in de onmiddellijk hierna genoemde verzameling Het prieel, enz. te vinden, treft men verder onder de geestelijke liederen aan.
| |
Melodie. I.
Het prieel der gheest. melodie, Brugghe, 1609, bl. 131, ‘alsoot beghint’, voor eene andere vergeestelijking:
Be - droef - de her - ten wilt vreuch-den ra - pen,
Aen - siet hoe schoon' is des he - mels schijn:
Siet doch van niet heeft hyt al ghe-scha-pen,
Denct dan hoe schoon moet den Schep-per zijn.
| |
II.
Theodotus, Het Paradys der geest. en kerck. lof-sanghen, 1648, bl. 682, zelfde melodie, ‘op de wijse: als 't begint’ voor: ‘Devote herten’ enz., met deze enkele variante:
| |
| |
| |
III.
Den gheest. nachtegael, Antw. 1634, III, 156, zonder wijsaanduiding, voor: ‘Devote herten’ enz., zooals I, de notenwaarde met de helft verminderd en deze variante voor het derde vers:
Siet doch van niet heeft hy't
| |
IV.
Dr. J.P.N. Land, Luitboek van Thysius, nr. 5, ‘Bedroevet harteken (Gaillarde)’, waar de uitgever de meening uitdrukt, dat deze melodie ook diende voor: ‘Slaet op den trommele’ (zie dit lied):
J. Bolte, t.a.p., vermeldt nog de melodie als voorkomende ‘im Niederdeutschen Jahrbuch 13, 61 nr. 15.’
Aangehaald als wijsaanduiding: Den nieuwen verbeterden lust-hof, Amst. 1607, bl. 52: ‘Galiard Itali oft Bedroeft herteken etc.’ voor: O Venus brand, wat condy maecken’, en bl. 40: ‘Galiard' Itali’ voor: ‘Wilt vrolijck singhen en vreught voortbringen’, en Nieuwen jeucht-spieghel, c. 1620, bl. 75, voor het voornoemde: ‘O Venus brand’, enz. - Over de ‘Gaillarde’, zie bl. 447 hierboven.
|
|