Tekst.
Antw. lb. 1544, nr. 2, bl. 3, ‘een nyeu liedeken’; Een Aemstelredams amoreus lb., 1589 (beschreven door J. Bolte, Tijdschr. voor Ndl. taal- en letterk., 1891, bl. 175 vlg.) bl. 3a, zonder wijsaanduiding. Aangeh. door Dr. Kalff, Het lied in de M.E., bl. 314, 329. - ‘Aenhoort of Aenmerckt toch mijn geclach’ wordt aangeh. als stem: a) geestelijke liederen: Een dev. en̄ prof. boecxken, 1539, nr. 82-86, uitg. D.F. Scheurleer, bl. 107-110, voor: ‘Aenhoort doch mijn geclach // ghi hertekens’; - ‘Laet staen toch u gheclach // ghi kerstenen’; - ‘Reyn maechdelijc aenscijn’; - ‘Aenhoort doch mijn gheclach // ghi coninc der hemelen binnen; - ‘Hoort toe, kersten gemeyne’; - Hs. gevoegd bij een exemplaar der Souterl. ter Bibl. te Leiden, beschreven door P.A. Tiele, Dietsche Warande, 1869, bl. 572 vlg., voor: ‘Och hoort toch al hier naer // ghy sondaers int ghemeyne’; - Coornhert, Lb., 1575, nr. 33 (wijsaanduiding: ‘Aanhoort nu’ enz.) voor: ‘God heeft den mensch ghemaackt’; - Veelderhande liedekens, Amst., 1599, bl. 326, voor: ‘Verheucht u doch met my’ (zie Dr. F.C. Wieder, De Schrift. liedekens, 's-Grav. 1900, Regist. nr. 836); Het Paradiis der gheest. vreuchden, Antw. 1617, bl. 73, voor het reeds gemelde: ‘Aenhoort doch mijn geklach // ghy koninck der hemelen binnen’, waarvan eene hierna genoemde variante te vinden is in Het prieel der gheest. melodie, Brugge 1609, en in S. Theodotus' Paradys der geest- en kerk. lofsangen (1621), uitg. Antw. 1648, bl. 440; - Stalpaert, Gulde-iaers feest-dagen, 1635, bl. 848, voor: ‘Mijn ziel is onghedaen’; b) wereldlijke liederen: Bruylofts bancket, Amst. 1607, bl. 19, voor: ‘Gheluck, salicheyt, vree’, met kenspreuk ‘Wie kant ontvlien?’ (Michel Vlack); - P.C. Hooft, uitg. van Dr. F.A. Stoett, Amst. 1899, I, bl. 79 en 100, voor de liederen: ‘Voor 't al te schittrich licht’ (1608), en ‘Ghij Hailichheidtjens, die in bloemen en in cruiden’ (1610); - Bredero, Groot lb. (1622), uitg. Amst. 1890, bl. 349, 351, 468, 547, voor: ‘O roem van Amsterdam’, - ‘Die voor een dooven preeckt’; - ‘Ooghen vol majesteyt’; - ‘'t Gemeene volck en 't puyck’; - Amst. Pegasus, 1627, bl. 45, voor: ‘Juffrouw, de gulde zon komt flick'ren’ (I.I. Colevelt); - Lb. met emblemata, Hs. 1635, nr. 19544 der K. Brusselsche Bibliotheek, 45e lied: ‘Aenhoort doch mijn geclach // o ghy fleur der godinnen’, zonder wijsaanduiding.