Het oude Nederlandsche lied. Deel 1
(1903)–Florimond van Duyse– Auteursrecht onbekend
[pagina 369]
| |
[pagina 370]
| |
1.
O tijt zeer lustich vol melodyen,
o tmeys seysoen edel, zonder ghenoot,
als ghijt vervroeyt al en doet verblyen,
blijft my, laes, mijn hertkin swaer als een loot.
Deur tfel ghepeys sterf ic de doot,
als de ghegriefste;
dat doet, helas, tverlanghen groot
naer d' alderliefste.
Al mijn bloet verwalt,
mijn zinnen treuren;
o Jocus, wat salt
van my ghebeuren?
Het comt my daer veuren:
ick wilt haer claghen.
O Godt Cupido, rasch, zonder traghen,
laet haer dat ander cleen voghelkin mijn boodschap draghen.
2.
Deur haer zoo lyd' ick seer groote onvrame,
peysen end' herpeysen valt my rebel,
den dach is altijts my onbequame,
meest deel tsnachts soo waeck' ic vol pynen fel.
Wien zou ghenoughen zulk en spel
vol van venyne?
Gheen tijt ben ic sonder ghequel
noch zonder pyne;
mijn natuere streckt
tot harer weerden:
haer fier wesen treckt
meer dan thien peerden;
wie zoude dit heerden
meest t' allen daghen?
O Godt Cupido, rasch, zonder traghen,
laet haer dat ander cleen voghelkin mijn boodschap draghen.
3.
Drucx heb ick, conner meer dan ick wensche,
nemmermeer gheen troost, maer al teghenspoet;
niet en verandert soo zeer den mensche
als alleene de nieuwe minne zoet.
Wie zou ghedincken zulcken gloet,
als doedt hem schande?
tFier baerdt hem selven, wies men doet
met zynen brande.
| |
[pagina 371]
| |
Venus groot virtuyt
cant soo bestieren,
sy neemt haer tribuyt
van alle dieren:
sulck zijn haer manieren
soo wijt ghewaghen.
O Godt Cupido, rasch, sonder traghen,
laet haer dat ander cleen voghelkin mijn boodschap draghen.
4.
Dat ick dus dichte met goeder moeten,
in bosschen, op velden, al mijn ghebreck,
dats mijnder pijnen een groot verzoeten.
Gheen vriendt soo ghetrouw die ics doe ontdeck;
ick vreese te zeer den valschen beck
nievers ghepresen:
mocht ick haer zelf doen een vertreck,
ick waer ghenesen.
Alleen dit regaerdt
doet my veel nosen;
haers zoeten aerdt
passeert alle rosen.
Wat dienen veel glosen?
Ken derfs niet vraghen.
O Godt Cupido, rasch, sonder traghen,
laet haer dat ander cleen voghelkin mijn boodschap draghen.
5.
Vlieght wt t' bosch derwaerts als nu ten tyde,
seght dees schoon princesse dees woorden net:
dat ick in boomen ons minne snijde,
als die groeyen, groeyt ooc ons liefde met;
believet zoo vrou Venus wet
sy sal noch wassen:
ick leve in hope, ken mach niet bet
tot 't eens zal passen.
Ick ben t' eynden raedt,
mijn zinnen dolen,
noyt gloedt was soo quaedt
als tvier verholen:
laes, wies werdt bequolen,
ick drinck mijn slaghen.
O Godt Cupido, rasch, sonder traghen,
laet haer dat ander cleen voghelkin mijn boodschap draghen.
3, 1. conner = conde - er, van connen, als synon. van kennen. - 3, 7-8 = het | |
[pagina 372]
| |
vuur onderhoudt zichzelf, herteelt voortdurend zichzelf door zijn brand, wat men ook doet. - 3, 14. = zooals wij zeggen. - 4, 4. doe ontdeck = bekend maak. - 4, 7. doen een vertreck. Vertrekken = verhalen, dus mocht ik persoonlijk tot haar spreken. - 5, 13. = wat ook door mij bezuurd worde. | |
Tekst en melodie.Matthijs de Casteleyn, Diversche liedekens, Ghent, 1574, nr. 23, bl. 54. Dit lied ontbreekt in de uitgave van Rotterdam, 1616. - Het tweeste musyckboeksken, Antw. Tielman Susato, 1551, nr. 47, variante van de eerste strophe en van de melodie in de vierstemmige bewerking van T.S. zelven. De melodie in tenor. Deze eerste strophe werd herdrukt door J.C.M. van Riemsdijk, in Tijdschr. voor N.-N. muz.gesch., III, bl. 91. De hierboven onveranderd weergegeven zangwijs is blijkbaar ontleend aan eene meerstemmige bewerking. - Aangeh. als stem in Refereynen ende liedekens van diversche Rhetoricienen, Brussel, 1563, bl. 141, voor: ‘O tijt zeer lustich / die elcken verheucht’. |
|