Klaverblad, 1848, bl. 197, met deze aanteekening: In de St. Pieterskerk te Leuven staet achter 't hoogekoor eene kapelle, in witten en zwarten marmer, Margrietje toegewijd, welke de Leuvenaers veel godvrucht toedragen, zegt Ferrier, die haer geschiedkundige legende mededeelt in Description de Louvain (Bruxelles 1837), bl. 30. Onder den titel Margaretha's uitvaart, schreef Frans de Cort, Zingzang, Brussel, 1866, bl. 96, een lied over hetzelfde onderwerp. - In den jongsten tijd verscheen van Edw. van Even (Leuven, 1896) La Bienheureuse Marguerite de Louvain, sa légende, son culte, sa chapelle.
In het volgende lied uit het Nieu Amst. lb., 1591, bl. 27, ‘Op de wijse: Het sou een fier Margrietelijn // des avonds also spade’, heeft de strophe vijfregeligen versbouw en bestaat een refrein na het tweede en vijfde vers.
Myn liefken heeft my afgeseyt
en dat ter goeder uren, goeder uren,
ic hebbe mijn sinnekens beter geleyt,
ken salder ooc niet om treuren, niet om treuren.
Dat suyverlijcke meysken fijn
hier aen mijn groene zijen, groene zijen,
dat bid ic weer vriendelijck of sy wil zijn
en alle dinck doen en lijen, doen en lijen.
Sy swijcht en consenteert het mijn
dat ic haer mach beminnen, mach beminnen;
dus breng ick het bekerken en den wijn
met al mijn hert en sinnen, hert en sinnen.