Melodie.
Stalpert, Extractum Catholicum, 1631, bl. 286, ‘stem: Het was eens graven dochterkijn’, en bij denzelfde, Gulde-jaers feest-daghen, 1635, bl. 136, ‘stem: Noch weet ick eens graven dochterkijn’. Deze laatste aanvangsregel wordt verder in G.-j. f.-d. aangehaald als stem: bl. 310, 440, 577, terwijl men in de Veelderhande schriftuerlijcke liedekens, Utrecht, 1593, bl. 44, als wijs vermeld vindt: ‘Het hadde een graef een dochterken’, voor: ‘Als lieve kinders op ghevoedt’. Misschien maakte die wijs het begin uit van een lied, dat in verband stond met het Duitsche lied ‘Es hatt' ein Herr ein Töchterlein’ (Böhme, Altd. Lb., bl. 180; - Erk u. Böhme, Deutscher Liederhort, I, nr. 109b, bl. 387). Dit laatste, op zijn beurt, is verwant met het Nederlandsche: ‘Het wasser een coninc seer rijc van goet’. Nog vindt men in Een suyverlick boecxken, dat o.a. liederen van Tonis Harmansz. van Wervershoef bevat, Amst. 1643 (eerste druk o. 1600), de wijsaanduiding: ‘Die grave hadde een dochterken’ voor: ‘O Jesu bloem van Nazareth’, een lied met zelfden strophenbouw als het hier besprokene.
Extract. Cath., bl. 286.
Ter-wijl het Pausdom leyt en wroet,
In asch, in hayr, in schuld en boet,
zoo vraegt de Re - for - ma-ty,
Ver-bandt des Hee - - - ren gra - cy?
Gulde-jaers feest-daghen, bl. 136.
Strijd vro-me-lijck Po - ly - car-pus! en doet//
Uw' dingen met een ver-he - ven gemoed//
Riep wij-len in 't Am-phi-the-a - - - ter, Den Hemel//
als 't volck nae't Chris-ten - bloed, Was dor-stigh als na wa - ter.