Melodie.
Het lied ‘Ick drage dat liden verborgen’, te vinden in Een dev. en̄ prof. boecxken, Antw. 1539, nr. 209 (uitg. D.F. Scheurleer, bl. 240), dat denzelfden strophenbouw heeft als het hier besprokene, werd gezongen ‘op de selve wise’ als het lied ‘Ic sie die morgen sterre’, of op de wijs ‘Het reedt een ridder wt iaghen’. Bij gebrek aan eene andere gebruiken wij de melodie van Een dev. en̄ prof. boecxken.
Eene wijs ‘Het reet een ridder jaghen uit // aan gheenre heiden groene’ wordt vermeld door Hoffmann, Niederl. Volksldr., bl. XXVI, naar een der hem vroeger toebehoorende, thans te Berlijn berustende 15e-eeuwsche Hss.
Aanverwanten aanvang hebben verschillende liederen, waarvan de strophenbouw echter verschilt.
Drieregelige strophe (verzen met drie accenten): ‘Dat reed er een ridder wt jaghen // drie uertjens voor den dagen’; zie in onze verzameling: Nu wil ick een liedeken singhen; zie mede, Veelderhande schriftuerlijcke nieuwe liedekens, Utrecht, 1593, bl. 782: Het reedt een ruyter wt jaghen’, voor: ‘Troost die moet u doch wesen’.
Vierregelige strophe (verzen met vier en drie accenten): ‘Het voer een ruyter iaghen’, Een nieu Geusenliedenboecxken, 1588, bl. 9, tekst herdrukt door Wackernagel, Lieder der niederl. Reformierten, bl. 150, voor het lied van J. Wybo (zie Dr. Wieder, Schriftuurlijke liedekens, 's Grav. 1900, bl. 134, nr. XXVI), met aanvangstrophe:
Staet óp ontwáeckt nu álgheméyn,
gy díe daer slaept in sónden onréyn,
laat ú van Góds woort léeren,
tot Chrístum wílt u bekéeren.
‘Het reder een riddertje uit jaghen,’ aanvang van een lied uit het Oudt Amst. lb. waarvan Hoffmann v.F., Niederl. Volksldr., nr. 92, bl. 196, de laatste drie strophen mededeelt. De eerste van deze drie vangt aan:
Als de jónghe méiskens híjlicken,
een húilende, schréiende kíndeken,
datter ín de wíeghe léit.