| |
t'Eerste beleg van Nieupoort.
[Den lesten Junij]
Den lesten Junij was schoin weder. Sijn Excie dede trecken in Oudenburch den Colonnel Piron met 6 vendelen knechten van sijn regement ende de 2 vanen ruyteren met last dat de sevende compagnie noch soude besetten de schantse van Snaeskercken. Hij dede mede binnen Bredene marcheren dvoors. compagnien van Bruges, Hallart, Kessel, Gilson ende van Hans Barnard met last op de vane ruyteren van du Bois om mede daer ofte tot Oisteynde te blijven ende op Bruges om Plassendael te doen besetten. Daernaer begonst hij vrouch te vertrecken naer Leffingen toe. Vooraen togen de ruyteren van Graef Lodewijck, doen de regementen vande Vriesen, vander Aa ende de Engelsen met de ruyteren van Bax, daernaer volchde alle de carroije met 3 stucken geschuts. De regementen van Graef Ernst met de resterende ruyteren bleven tot Oudenburch wat wachtende op tgeschut dat van Oisteynde soude commen. Sijn Excie tooch metten leger over seer veel bruggen voorbij de schantse van Snaeskercken, die den viant verlaten hadde, daerop doen tooch de compagnie van Jaspar de Busigny volgende de last te vooren gegeven. Hij passeerde noch eenige verlaten steenen redouten ende tooch deur Leffingen wech tot dat hij quam ter sijden van tdorp Slijpe tot op een half mijle naer aenden Nieuwendam, alwaer hij seer veel waters vont, dat hij niet en conste passeren, dewijle hij 2 wateren soude hebben moeten overbruggen, breeder als hij brugschepen bij hem hadde, ten ware hij regt op de schantse wilde aentrecken, twelcke hij niet geraden en vondt, meinende dat de schantse starcker was als die naderhant bevonden werde, ende hoewel hem geseit werde, dat
| |
| |
mits makende een brugge over de Yperley ende vullende eenige sloten, hij wel soude konnen commen tot Mannekenswere, en wilde hij des niet doen, bevresende al te veel difficulteits ende vont geradener weder te keeren naer Leffingen ende daer te passeren de brug over de Yperley ende so naer de duynen te commen. Hij keerde wederom met alle den leger ende tooch over de brug, doch vont noch so quaden wech ende so veel grachten te dempen ende te vullen als hij mogelijck naer Mannekenswere soude gehadt hebben, in vougen dat wel middernacht werde alleer alle tvolck aende duynen uytcommende bij Mariekercke op een musquetschoot naer aende schantse Albertus konde commen. In tpasseren schoten die vande schantse Isabelle eenige malen naer den tocht van tleger, doch sonder schaede. Hierdeur en conde Graef Ernst (die om twachten naer tgeschut laet gereet was geworden) niet voorder commen als tot Leffingen, dwelcke in tvoorbijtrecken binnen Snaeskercken noch een compagnie van sijn regement dede blijven, te weten van Hans van Eyndhove, omdat sijn Excie achte dat die schantse mette compagnie van Bussingy alleen niet genoech bewaert en was om den pas daer wel te bewaren. Nietemin omdat men nu weder de strange most kiesen, sach men wel dat deur misverstant tgeschut van Oisteynde daert veel naerder was, gebracht was naer Oudenburch ende Leffingen, omdattet binnen een half uyre van Oisteynde hadde konnen commen, daert nu in 10 uyren niet en konde gebracht werden. Sijn Excie sondt een tambourijn aende schantsen Isabelle, Clare ende Colombijn, die den viant voor Oisteynde noch hielt met eenige redouten om te weten of sijt opgeven wilden ofte niet. Den Graef van Solms die vrouch van Oisteynde vertogen was, quam met sijn regementen ende 7 vanen ruyteren met 2 halve canons voor Nieupoort, daer hij ging logeren ten noortoosten vande stadt dicht bij Westeynde, daer die vande stadt eenige schooten naer hem deden.
Den Ertshertoge quam desen dach met alle sijn leger te Brugge ende hielt de wegen so wel beslooten, dat Sijn Excie noch geen advertentie daeraf en creegh, so men vermoede, omdat de boeren generalijck alomme verlopen waren, ende dat de Staten heur vastelijck geimagineert hebbende dat den viant geen volck en soude konnen bijeen crijgen om heur te resisteren, Sijn Excie selfs ende alle anderen daerom versuymden curieuselijck ergens naer te vernemen.
Ontrent dese tijt cregen de Staten Generael brieven van Caron vanden 19en nieuwes stijls, houdende dat de Coninginne van Engelant in tstuck vanden Grave van Essex gecommitteert hadde de heeren van haren raede
| |
| |
met 4 Graven, vier banderen ende 4 hooftjusticiers van Engelant om in desselfs Graefs sake, naerdat bij gehoirt soude wesen te oirdelen, sulcx sij in de gerechticheit souden bevinden te behoiren. Dat dien volgende op den 15en deser in thuys vanden grooten Cancelaer in de groote sale van dien vergadert waren geweest den Cancelaer, den Aertsbisschop van Cantelberch, den grooten Tresorier, den grooten Almiral ende de Graven van Serosbery, Cumberlant, Huntington ende Woester, ende de banderen Milord North, Sr Robert Cicil, Knoulleys ende Fortiscue met de voors. 4 hooftofficiers geseten aen een lange tafele, dwelcke met open deuren ende naerdat veel heeren ende edelluyden ende ander personen in de sale gecommen waren daer oick hadden commen den Graef van Essex, dwelcke met groote reverentie ende humiliteit naerderende tboven eynde vande tafel hem op sijn kniede hadde geset ende daerop was gebleven tot dat den sergiant vande Coninginne (die d’eerste aenclachte ende accusatie tegen den Graef dede) wel 1½ uyre hadde gesproocken, doch dat eenige vande heeren met malcanderen spreeckende den Graef hadden doen opstaen, alleer den sergiant noch al geeyndicht hadde, omdat den Graef flauachtich was. Dat hij opstaende ende lenende aen een want daer ontrent was gebleven, totdat den voors. sergiant, den advocaet, den procureur ende de solliciteur vande Coninginne alles tot sijn accusatie d’een naer den anderen geseit hadden, dat heur goet docht, twelcke wel 5 uyren hadde geduyrt, bestaende meest daerinne dat de Coninginne den voorleden somer in handen vanden Graef naer sijn eigen begeren geset hadde een seer royael leger, wel van 18.000 man te voet ende 1400 peerden, immers so vele als hij selfs prescribeerde te hebben om in Irlant een eynde vanden oirloge te maken, so hij selfs geseit hadde die forcen bestant te wesen, niet alleen om daer een eynde te maken, maer andere landen noch te conquesteren. Dat men tselve volck van tijt tot tijt so wel hadde doen voorsien, dat hij selfs bij geen van sijne brieven van gebreck geclaecht hadde. Dat de Coninginne voor sijn vertreck dickwils in den raedt gecommen metten selven raedt ende hem hadde geresolveert, dat hij d’eerste exploicten van oirloge dirigeren soude tegens thooft selve, ende dat hem sulcx belast was, recht toe recht aen te gaen naer den Grave van Teron. Dat den Graef misprisende dselve last naer lang vertreck met sijn forcen getogen was in de provincie van Munster ende daer oick weinich uytgerecht. Dat hij diverse vande rebellen (die veel wreedtheiden hadden bedreven tegen de Engelsen ende den ridder Harington met wel 500 Engelsen hadden verslagen) in gratie hadde genomen ende met pensioenen ende schenckagien gebeneficieert,
| |
| |
hem noch van denselve latende bedriegen. Dat hij sonder voorder te trecken weder naer Dublijn is gecommen, hebbende geconsumeert t’merendeel van tvolck ende van des Coninginne tresoir, daerom de Coninginne hem hadde moeten last op last senden om naer den rebellen Teron te trecken; dat hij ten laesten hadde gedaen, doen hij so swack was, dat hij qualijck 4.000 mannen bijeen hadde, so dat hij selfs gerapporteert heeft dat den viant wel 4 tegen een was. Dat hij daernaer mettet hooft vande rebellen getracteert hadde sonder der Coninginne wete ofte consent mont tegen mont ende alleen sonder datter yemant bij was, ofte hoiren mochte watter passeerde. Dat hij selfs dickwils Jan Norreis geblameert hadde, omdat hij (mer een hant vol volcx hebbende) metten viant hadde moeten tracteren ende in vollen rade geseit, dat Norreis punitie weerdich was van metten viant te handelen sonder wete vande Mat. Dat hij oick in handen genomen hadde om aende Mat te brengen sulcke onredelijcke conditien vande rebellen, dat sij liever soude willen sterven, dan die alles te consenteren, als streckende tot hare oneere ende prejudicie. Dat hij uyt Irlant selfs de Coninginne hadde gescreven, dat den Coning van Spangien een groote armade van volck ende schepen bereide, om op Irlant ofte Engelant te commen, ende so de Mat verstont, dat hij daerom in Engelant wilde commen, hadde sij hem gelast van daer niet te vertrecken, maer daer alle goede ordre te stellen, indien den viant daer yet mocht voornemen. Dat de Coninginne noch vernemende dat hij evenwel wilde commen, hem belast hadde, op peine van haer indignatie ende van desobedientie daer te blijven, tot dat se hem ontbieden soude. Dat hij al tselve misprijsende tot Londen was gecommen, latende alle saken in sulcke desperatie ende desordre in Irlant, dat den viant terstont in de provincie van Munster was gevallen ende hem daer meester gemaeckt hadde. Dat hij in verachtinge van der Coninginne bevel den Graef van Suythampthon gemaeckt hadde Generael van cavalerie ende tegen alle manieren van doen rydders met groote menichte gemaeckt hadde, sommigen des niet meriterende ende die geen 10 pont steerlings weerdich en waren, ofte middel hadden heur te onderhouden. Dat hij met incivile comportementen, meer auctoriteyts vande Coninginne hadde geextorqueert om naer Irlant te gaen dan oit Conings broeders ofte soinen te voren hadden gehadt, met meer andere cleine actien, smakende verachtinge ende desobedientie. Ende naerdat dese vier officiers hadden geseit, dat den Graef doen wederom gevallen was op sijn knieden voor de tafel ende met groote oitmodicheit geseit, dat hij niet van meininge en was hem te
| |
| |
purgeren ofte van dselve fauten te excuseren, die hij moste bekennen, dat wel geschiet waren. Dat hij God danckte gebooren ende subject te wesen vande misericordieuste Coninginne vande werelt, die sijn joncheit wat soude toegeven, die hij beclaechde te seer gevolcht te hebben ende dat hij geen beter raedt en hadde gehadt. Seide op sijne misdade dat hij altoos een getrou subject van hare Mat was geweest ende voorts sijn leven lang wesen soude, dat hem noit valsheit in thart was gecommen, dat hij daeromme de Coninginne ende de heeren daer present badt, dewijle de fauten niet en waren geschiet door malitie, dat men sijn ignorantie wat soude willen toegeven ende hem ten besten helpen excuseren, gemerckt men hem de commissie van Irlant genouch hadde opgedrongen als meermaels geprotesteert hebbende tot dien last niet genouch bequaem te wesen. Dat hij voorts sijne antwoorde wel een uyre lang hadde gecontinueert ende bijgebracht alle excusen die hij konde. Dat daernaer den groten Canceler een lange harangue hadde gedaen tot faveur vande Coninginne ende blasme van Essex, die den Ertsbiscop met corter redenen volchde. Dat den Tresorier mede seer lang hadde geharangeert op tselve subject ende daernaer oick den Almiral, die opnemende tpoinct dat hem de commissie opgedrongen soude wesen, seide dat de Coninginne naer dode van Norreis daertoe genomineert hadde den Baron van Montjoie, dat hij daertegen seer gearbeit hadde ende gesustineert dat mender behoirde te senden een personnagie van sulcke qualiteit ende so afgebeelt, dat de Coninginne selfs geseit hadde, dat hij heur wilde wijsen als met een vinger, dat se hem Graef behoirde te seinden. Dat de reste vande heeren elcx op heur tour hadden gesproocken ende elcx redenen geseit, duyrende van alles weder wel 4 uyren ende concludeerden ten lesten elcx naer sijn advys, dat den Graef van Essex niet meer en soude wesen vanden Raet vande Coninginne, dat hij gesuspendeert soude wesen vande Staten als Marischal van Engelant ende Generaelmeester vande artellerie ende alle andere administratien, dat hij daermede wederkeeren soude naer sijn huys onder bewaernisse als vooren, totdat de Coninginne anders soude hebben geordonnert, refererende also theele stuck aende voordere dispositie vande Mat, die mogelijck het advoyeren of desadvoyeren aen haer gereserveert hadde. Dat dese geheele actie sonder dat yemant vande heeren uyt sijn plaetse ging, wel hadde geduyrt van smorgens ten 8 uyren tot tsavonts over 6 uyren. Hij schreef mede dat de extraordinarise demoedicheit bij den Graef in alles gethoint de Coninginne seer scheen beweeght te hebben ende dat sulcx mettertijt wat goets van sijn sake soude wesen te hoipen.
| |
| |
Van anderen werde uyt Engelant gescreven, dat of wel den Graef hem seer oitmoedelijck hadde verthoint, dat nochtans sijn antwoorde so bundich was geweest, dat alle onpartijdigen wel hadden konnen oirdelen, dat alle dese calangie hem meer op tlijf geworpen werde uyt haet ende jalousie om hem te vernederen ende uyt geen oprecht fundament, ende dat de summa daerinne bestont, dat den Graef al te groot ende voor velen vreselijck geworden was, tot een exempel van alle personen, die in heeren hoven groot werden, dat se heure macht ende auctoriteit so beleiden, dat sij weinich menschen te viant maken ofte eenige oirsake geven om op heur te vatten, dewijle het nimmermeer aen vianden sal gebreecken. Anders schreef Caron mede, dat op de vredehandelinge tot Bouloigne noch niet en was gedaen, dat de commissarissen noit bijeen en waren geweest, maer dat se t’exhiberen van elckanders commissie ende tstuck vande preseancie met veel scrivens over ende weder hadden gehandelt. Dat de Coninginne de heuren ontboden hadde naer Engelant te keeren indien die vanden viant langer insisteerden. Dat Richardot heur hadde gepresenteert de preseancie, indien sij in tlogement vanden ambassadeur van Spangien wilden commen tracteren. Dat d’Engelsen daerop hadden geseit dat daer te handelen so veel ware als of se in Spangien ofte Nederlant handelden, twelcke nochtans de Coninginne ontseit hadde. Dat de Engelse gesanten daerop weder gescreven hadden om advys, dat de Coninginne tselve bleef weigerende ende heur noch belast hadde weder te keeren in val daerop geinsisteert werde. Hieruyt schepten vele hoipe dat van dese handelinge niet commen en soude, maer dat de disputen op de formaliteiten van voorsitten ende anders mogelijck meerder viantschap ende verbitteringe souden causeren, die de Nederlanden niet dan goet konnen wesen.
| |
[Den 1en Julij]
Den 1en Julij was schoin weder. Sijn Excie toogh vrouch op, de strange langes naer Nieupoorte toe, alwaer hij ontrent 8 uyren tlaege water vont ende deur de haven dede passeren alle tvolck van Vere ende vanden Graef van Solms, met 4 regementen ruyteren van Graef Lodewijck, Graef Frederick, Bax ende Balen met de 2 halve canons met Solms gecommen ende ging logeren ten westen vande stadt in de clingen. In tdeurcommen vande haven was een compagnie ruyteren vande stadt op de westsijde uyt, maer siende ons volck dapper overcommen, gingen weder naer de stadt toe. Graef Ernst met sijn regementen ende de ruyteren van Risoir ende Stakenbrouck met 6 halve canons, quam op den naernoen mede aen, ende ging logeren ten noortoosten vande stadt mede in de clingen, daer se elcx quartier begrepen om leger te houden.
| |
| |
Desen morgen waren van Oisteynde tseil gegaen veel scheepen van soetelaers ende met amunitie, die mette ebbe al laverende (mits de contrarie wint) voor Nieupoort quamen ende mettet wassende water tegen den avont met gedruys in de haven liepen, als of se aldeur daer souden blijven, waerdeur eenigen heel hooch op tslick quamen. Op den naernoen sondt Sijn Excie een deel ruyteren naer Veurne om op de bane te rijden, dwelcke daer seer veel beesten cregen, daerop die van Veurne eenige malen schoten. Tegen den avont quamen de ruyteren vande stadt weder uyt om heur voetvolck van tschantsken aende cleine vierboete op de haven leggende te halen, ende dselve te branden, maer de onsen druckten te peert ende te voet so seer daerop, dat die van binnen het mosten verloopen ende tschansken verlaten met 2 cleine stucxkens daerinne, twelcke seer wel quam voor de innecommende schepen, daerover dit schansken const domineren. In desen aenval werde den ritmeester Baetenberch door tbeen geschoten. Den viant wech loopende brande eenige huysen, ende ten lesten oick de huysen op de sluyse benoorden de stadt met meer anderen dicht om de stadt leggende. Tsavonts verliep den viant de schantse vanden Nieuwendam, die Graef Ernst terstont dede besetten met ontrent 150 mannen uyt verscheiden compagnien onder tbeleit vande lieutenanten van Embiesen ende Huseman, ende den vendrech van Edmonde, twelcke onse sake scheen veel voordeels te sullen doen. Den Colonnel Piron op Oudenburch leggende niet met allen vernomen hebbende, nochte wetende vanden viant ofte desselfs comtste tot Brugge, sondt desen dach uyt 90 peerden vande 3 compagnien ruyteren ende 30 bidets ende wel 150 man te voet van sijn garnisoen van Oudenburch op pretext van kuntschap vanden viant te gaen crijgen, maer principaelijck om voor Brugge te gaen ende daer een buyt van beesten ende anders te halen. Dese om bedeckt te wesen namen den wech van Dixmuyden ende misten daerom den viant, ende daernaer commende dicht bij Brugge, verstonden sij dat den viant met al sijn leger naer Oudenburch getogen was, daerom sij verschrickten ende van malcanderen debandeerden. Tvoetvolck wilden wederkeeren naer Oudenburch maer de ruyteren met heur guide Jaspar Olvoet namen den wech achter Brugge om, daeraf eenigen dootgeslagen werden in tlant, ende eenigen quamen mette guide deur verscheiden omwegen naer den Isendijck (alwaer den man van t’oirlochschip heur niet wel konnende ofte willende aen boort halen ende salveren) sij naderhant alles gevangen werden, wesende heur guide daer in een creecke verdroncken. Tvoetvolck over den wech van Dixmuyden wedercommende bij Oudenburch ende geen leger
| |
| |
vernemende, omdat den viant de plaetse beset hadde ende voorts getogen was ende daerom meinende dat heur volck noch in de schantse was, sijn recht op de schantse commen aenloopen, daer se vanden viant meest dootgeslagen ende eenigen gevangen werden. Want den Ertshertoge desen dach van Brugge voorts gecommen wesende voorbij St Andries, Vassenaer, Jabbeecke tot voor Oudenburch met sijn heele leger ende 4 halve canons met 2 coleuvrinen, hadde terstont sijn geschut doen gereet maken ende de plaetse sommeren. Den Colonnel Piron in de schantse noch niet voorsien wesende mette 2 ijsere stucken nochte mette gedestineerde amunitie, daerom hij desen dach mede ontrent 100 man naer Oisteynde gesonden hadde, vondt hem seer becommert ende bemerckte doen eerst de faute bij hem gedaen ende sijn groote onvoordachtheit van so veel volcx op eenen tijt uyte schantse gesonden te hebben, want de 6 vendelen te voet van sijn regement niet veel over de 500 mannen starck en waren, waervan met dese onvoordachtheit uytgesonden hebbende over de 250 man, en bleef hem in de schantse niet veel over 250 mannen, die niet machtich en waren de wallen vande schantse te besetten tot grooten ondienst van sijn meesters ende een uytnemende gevaer voor de landen, omdat se daerom principalijck ende schielijck mosten verlaten een plaetse, die men eigentlijck beset hadde met dier intentie om den viant, so hij naer ons commen wilde, te steuyten ende voor eenige dagen op te houden, immers hadde in dese conjuncture veel konnen doen, indien hij den viant aldaer alleenlijck 8 ofte 10 uyren hadde konnen ophouden. Doch nu geen middel siende om de plaetse te houden, heeft terstont ende sonder schieten ofte geschut te verwachten geaccordeert de plaetse dadelijck over te leveren ende heur vendelen te verlaten, mits uyttreckende met geweer ende bagagie, welck appoinctement den Ertshertoge selve teyckende. Ende omdat Piron wel wiste dat Snaeskercken niet houbaer en was, bedong hij in dit accoort mede, dat die verlatende heur vendelen mede soude mogen uyttrecken met geweer ende bagagie, twelcke bij den Ertshertoge mede geteyckent was alsvooren, ende daerop tooch Piron met sijn volck uyt, ende siende dat de trouppen vanden viant begonnen voorts te trecken, sondt de copie van tvoors. appoinctement aen die van Snaeskercken, lastende heur daerop uyt te trecken ende de plaetse te verlaten ende naer Oisteynde te commen. In t’uyttrecken van Oudenburch werden veele ruyteren contrarie t’appoinctement van heur peerden gestoten, veel soldaten van heur bagagie berooft ende eenigen oick doot geslagen. Die van Plassendael dit hoirende deur een vrouwe van Oudenburch commende, verschrickten seer ende
| |
| |
verliepen de plaetse naer Bredene toe, alleer viant te sien, doch verwachten onderwege tvolck van Piron. Dvoors. vrouwe ende eenigen uyt Plassendale verloopen gaven den alarme aenden lieutenant Colonnel Bruges, leggende binnen Bredene, dwelcke mede verschrickende in deliberatie mette capiteinen leide om de schantse van Bredene te verlaten ende te trecken naer Oisteynde, dan bemerckende dat eenige capiteinen swaericheit maeckten wech te gaen alleer viant te sien ende dat capitein Gilson de plaetse niet verlaten en wilde, sondt hij denselven Gilson naer Oisteynde aende Staten om te verstaen wat sij begeerden gedaen te hebben, ende midddertijt desen capitein naer Oisteynde was, dede Bruges desselfs compagnie vergaderen ende uyte schantse trecken, ende persuadeerde daernaer de anderen so wel, dat se mede goetvonden de plaetse te verlaten, alleer viant te sien ofte daervan noch yet seeckers vernomen te hebben, anders als van tseggen vande vrouwe voorn. ende die uyt Plassendale ontlopen waren, in vougen dat hij niet en wachte naer tbescheit vande Staten, maer al lange de schantse verlaten hadde doen tbescheit quam, wesende dat se niet openiaterlijck maer wijsselijck handelen souden indien den viant heur naerderde. Doch Bruges tooch evenwel uyt, sonderlings omdat hij van verre een trouppe volcx sach commen, die hij meinde den viant te wesen, maer gecommen wesende tot onder de duynen ende van anderen hoirende, dat tvolck die van achteren aen quamen vanden Colonnel Piron waren, is daar gebleven dselve verwachten om voor heur niet binnen Oisteynde te commen. Ende aldus werden uyt vrese verlaten de schantsen van Plassendale ende Bredene, die den viant noch lang negligeerde te besetten, overmits hij naer de veroveringe van Oudenburch terstont voortsgetogen was naer Leffingen ende Snaeskercken. Die van Snaeskercken heur betrouwende op t’appoinctement tot Oudenburch gemaeckt togen met heur geweer uyte schantse om die te verlaten ende naer Oisteynde te gaen, maer so de gemutineerden vanden viant de avantgarde hadden, vielen sij dselve contrarie dvoors. beloften over tlijf, massacreerden de 2 capiteinen met alle de officieren ende meest alle de soldaten, daeraf seer weinich deur de wateren ende moerassen ontquamen. Ende dit was t’eerste begin van tbloetvergieten dat hier ontrent sal geschieden, ende daeruyt sach men hoe weinich den viant op beloften past als hij mer voordeel siet te doen, daeraf den Ertshertoge selve niet te ontschuldigen en is, dat hij also sijn geteyckende beloften sonder ondersouck ofte straffe liet violeren. Anders quam den Ertshertoge deur dese onvoorsichticheit te boven alle obstaculen, die hem mochten verhinderen ende met apparente voorspoet dien avont logeren
| |
| |
ontrent Leffingen met sijn leger. De Staten wesende tot Oisteynde ende hoirende eerst vande comtste des viants, en wilden des niet geloven, ende oick naer, hoirende tverlies van Oudenburch ende tverlopen vande andere schantsen, en konden noch niet geloven dat den viant so starck ware, omdat noyt advertissement als van cleine trouppen was gecommen, sonden daerom in de voornacht naer Sijn Excie den ritmeester Wagemans, die uyt Oudenburch gecommen was, ende seide alle de trouppen gesien te hebben om dselve daeraf te adverteren. Sijn Excie sulcx hoirende, eerst deur eenigen uyt Snaeskercken ontcommen ende naer van Wagemans, werde ontset ende en const hem eerst niet wel inbeelden, dat den viant so heel starck was, omdat hij mer gehoirt en hadde van 5000 mannen. Doch om tijt te winnen ende den viant op te houden, vondt hij goet dat Graef Ernst morgen heel vrouch soude marcheren mette regementen vande Schotten ende van der Noot met 2 halve canons ende de vanen ruyteren van Risoir, Merwe, Stakenbrouck ende Tijmpel naer de schantse Albertus om te besetten den wech van Leffingen (die Sijn Excie deur gecommen was ende hij ongebroocken hadde gelaten) opdat den pas naer Oisteynde voor hem also mocht open blijven ende hij morgen op alles naerder mocht delibereren. Daernaer creegh Sijn Excie particulierder tijdinge van tverlies van Snaeskercken, ende t’ombrengen van sijn volck uyt eenige ontswommen soldaten, ende namentlijck dat den viant naer Leffingen ofte den Nieuwendam quam, twelcke hem te meer dede haesten om den wech van Leffingen naer de duynen van Mariekercke te doen besetten, ende was nopende sijn leger in sonderlinge becommeringe, omdat hij sijn volck vande westsijde op de oostsijde vande haven niet brengen en conde als met een laech water, twelcke niet wesen en soude voor s’anderen daechs ten 9 uyren, ende daerom ging dien helen nacht voorts deur met beraetslagen.
|
|