Schriftuurwoorden kunnen verzamelen, die niet gunstig oordelen over de begrippen, door een economisch standsverschil verondersteld.
Als voornaamste bewijsgrond voor de stelling, dat God de standen heeft gewild, voert men doorgaans de ongelijkheid aan van de geestelijke vermogens der mensen. Gods wil zou dan tot uitdrukking zijn gekomen in de variëteit van de schepping.
Nu is dit argument al hierdoor zwak, dat het economische standsverschil niet congruent is met het verschil in geestelijke vermogens. Integendeel. Kunstenaars en geleerden worden door de hoogste standen vaak als geboren armoedzaaiers beschouwd en geminacht.
Ten tweede is de ongelijkheid der geestelijke vermogens, voor zover het practische vermogens betreft, vaak in het voordeel van de kinderen der duisternis, die immers ‘slimmer’, dat is handiger, gewiekster, heten dan de kinderen des lichts. Kan hun bedrevenheid de grondslag zijn van het verschil, dat God gewild heeft en dat dus in de Kerk ontzien moet worden?
Ten derde heeft niemand ooit bewezen, dat de ongelijkheid der geestelijke vermogens een onmiddellijk gevolg van de goddelijke scheppingswil zou zijn. Immers uit de erfzonde kwam een verduistering van het verstand voort en wie zal uitmaken, in hoeverre deze verduistering die ongelijkheid heeft veroorzaakt of beïnvloed of waarneembaar gemaakt?
Ten vierde: als God zo duidelijk standen zou hebben gewild, waarom heeft Jezus dan zo apert weinig rekening gehouden met dit goddelijke verlangen en zich hiertegen als het ware in uitdrukkelijk verzet gesteld door de herhaalde beschaming van de groten der aarde?
Een andere verklaring wordt gezocht bij de omstandigheid, dat de katholieke Kerk zich organisatorisch heeft ontwikkeld, hetgeen haar voor de plicht stelt, zich aan te passen bij de eisen der moderne maatschappij.
Doch het geloof is niet veranderd door verbreid te worden. Er staat, wat de beginselen betreft, geen. christendom der eerste tijden en geen catacomben-christendom tegenover een christendom in de moderne maatschappij. Indien de Kerk de plicht had, standen te onderscheiden, dan heeft ze die plicht nog, maar indien zij die plicht vroeger niet had, dan is dit ook vandaag geen