| |
Triomf der levenden
IN opdracht van het Amsterdamse Dagelijks Bestuur tot regeling van de vijfde algemene Katholiekendag schreef Willem Nieuwenhuis een spel dat Triomf der Levenden heette, en dat op 25 Mei 1931, aan de vooravond van die Katholiekendag werd opgevoerd. Onder de toeschouwers waren vier bisschoppen twee ministers, drie wethouders van de gemeente Amsterdam ‘alsmede talrijke autoriteiten op geestelijk en wereldlijk gebied, zowel als bekende figuren uit het sociale en artistieke leven’. Behalve de bekende figuren waren er de onbekende figuranten van het openbare katholieke leven, een weinig aandacht vragende volksgroep, waaruit in de loop der eeuwen een aanzienlijk aantal heiligen, grotendeels martelaars, is voortgekomen. De onbekende figuranten waren echter procentsgewijze veel slechter vertegenwoordigd dan de bekende figuren, met het gevolg dat twee derde van de beschikbare zitplaatsen leeg bleef. Toch was het spel van Willem Nieuwenhuis meer geschreven voor de onbekende figuranten dan voor de bekende figuren. Zoals trouwens heel de Amsterdamse Katholiekendag bedoelde populair te zijn, maar dit in het geheel niet was.
Immers in Amsterdam wonen, volgens de nieuwste gegevens 206.000 katholieke mensen, waarvan, om zelden besproken redenen, 38% - dus ruim een derde deel - zijn Pasen niet houdt. Op iedere drie katholieken in Amsterdam is er een, die niet communiceert. De heilige Mis, die op Maandag 25 Mei door
| |
| |
pastoor W. Nolet werd opgedragen in de Rozenkranskerk tot welslagen van de Katholiekendag en die tot tweemaal toe was aangekondigd in de katholieke bladen op een opvallende plaats, werd bijgewoond door een vijftigtal mensen, meest leden van het Dagelijks Bestuur en allemaal op middelbare of hogere leeftijd. Kinderen waren er niet in de kerk.
Slechts enkele verenigingen hadden afgevaardigden gezonden naar deze stille plechtigheid. Aan de generale communie tot welslagen van de Katholiekendag namen dertig mensen deel. Bij de openingsvergadering in de grote aula van het koloniaal instituut te Amsterdam, waar mr A. Baron van Wijnbergen een optimistische redevoering uitsprak, waren geen volle tweehonderd belangstellenden tegenwoordig, verondersteld althans, dat alle aanwezigen belang stelden in wat er gezegd werd. Bij deze cijfers vergeleken was het stadion dus goed bezet.
Het spel van Willem Nieuwenhuis was een toneelspel, voor zover het niet een optocht was. Dat wil zeggen: het was een vertoning vanaf een toneel, door een architect gebouwd op een betrekkelijk klein gedeelte van de geweldige ruimte, die geboden werd. De rest van deze ruimte bleef totaal ongebruikt, ofschoon ze uitstekend geschikt was voor het vertonen van dingen, die nu bijna onzichtbaar bleven. Bovendien hinderde die grote ongebruikte ruimte tussen de spelers en de toeschouwers. Ze was als een onbezette parterre voor de loge-plaatsen. Waarom stormden de razende duivelen niet over dit geweldig grasveld in plaats van grimassen te maken achter het voetlicht? Waarom huppelden en dansten de narren niet wild en bont over dit vrije terrein? Waarom trok de processie niet over een vlakte, die méér aan de aarde deed denken dan het klein stukje wit tussen het platformpje met de roerloze zalige geesten en het kleine omgangetje met de indiaans-armzwaaiende satans? Als men de hemel gebouwd had aan de ene kant van het stadion, de hel aan de andere kant en het gras daartussen ongerept gelaten had om de aarde te zijn, die het was, zouden de groepen bewegingsvrijheid hebben gehad; de toeschouwers zouden duidelijk onderscheiden hebben, wat er gebeurde en de lege ruimte hadde niet gegaapt als een geweldig stuk verveling tussen spel en publiek.
Het onbenut-laten der beschikbare ruimte was een technische fout, die vergoelijkt kan worden door de bedenking, dat dit
| |
| |
spel wederom een experiment was. Als iets mislukt, was het een experiment. Voelt men er geen bezwaar tegen, het woord experiment te gebruiken voor iedere onderneming, welker gebreken niet vergoed worden door haar verdiensten, maar door de omstandigheden, waaronder ze plaats vindt? In dat geval was Triomf der Levenden inderdaad een typisch voorbeeld van een toneel-experiment.
Het spel mislukte in hoofdzaak, omdat er volstrekt geen triomf werd behaald. Het enige gunstige resultaat van de vele woorden, die gesproken werden, was de overgang van een groep opstandigen tot de rooms-katholieke geloofsbelijdenis, maar deze overgang was amper een triomf te noemen. Want die groep opstandigen werd reeds vóór het begin van de strijd duidelijk gekenschetst als de idealistische, zodat ze al lang tot de ziel van de Kerk behoorde en zich alleen nog maar had aan te sluiten bij het lichaam van de Kerk. En zelfs deze aansluiting, door iedereen verwacht, was geen zegepraal, omdat ze in het geheel niet bevochten werd. Er kwam een processie op de planken en de revolutionnaire idealisten sloten zich na een toespraakje van den aartsengel Michaël bij die processie aan. Dat was het enige wezenlijke gebeuren in dit kijkspel. Dat was de hele ‘triomf der levenden’.
Natuurlijk heeft Willem Nieuwenhuis met deze centrale gebeurtenis meer bedoeld dan te zeggen, dat een gedeelte van de hedendaagse opstandigen zich zal aansluiten bij het katholicisme. Hij heeft voelbaar en zichtbaar willen maken, dat er een katholiek verzet bestaat tegen de geest dezer kapitalistische eeuw. Hij heeft willen getuigen van datgene, waarover mr A. Baron van Wijnbergen in zijn openingsrede zo duidelijk zweeg. Hij heeft willen aantonen, dat de Kerk niets anders is en niets anders zijn kan dan een bestendige wereld-revolutie in de ware zin des woords. Dit alles heeft Willem Nieuwenhuis ongetwijfeld bedoeld en gewild, maar hij heeft vaak genoeg herhaald, dat men met goede bedoelingen-alléén geen kunst maakt, om het zoetjesaan zelf te geloven.
Behalve de overgang der revolutionnaire idealisten vertoonde Willem Nieuwenhuis ons allerhande groepen, die echter onderling niet streden en dus ook geen overwinningen behaalden. In zijn eerste bedrijf traden slechts twee van die groepen op:
| |
| |
de groep der duivelen en de groep der engelen. Ze waren van elkaar gescheiden door een wit platform, dat ongebruikt bleef, behalve in de weinige minuten dat er op gedanst werd. Doch die dans van de hemelse vreugde hield geen verband met de eigenlijke handeling van het drama. Hij was een toegift aan den vermoeiden kijker, zoals het variété tussen twee films in de bioscoop. Zo danste later in het spel, tussen aarde en hemel, de rei der zeven hoofdzonden, maar niemand scheen te weten, dat zij de hoofdzonden waren en niemand trok zich iets van hun dansbewegingen aan. Ze hadden goede maskers op, de zeven hoofdzonden, doch die maskers waren niet te zien door het ver-af zittende publiek.
Ze droegen waarlijk goede maskers en ze dansten, doch ze waren volstrekt ongevaarlijk. Ze lieten iedereen begaan: de gulzigen, zowel als de boetvaardigen. Ze kwamen zich alleen maar laten kijken aan de mensen, die te ver-af zaten om hen goed te zien. De ‘dansrei van de blijdschap der deugd’ in het derde bedrijf had iets meer zin, omdat zij de indruk maakte, te worden uitgevoerd voor de toeschouwende boetvaardigen, graalmeisjes, verkenners, jonge werklieden enzovoorts, die allemaal naar boven stonden te kijken, terwijl er gedanst werd, doch overigens niet op dit gebeuren reageerden. Men kon dus duidelijk waarnemen dat deze dansreien niet waren ingelast, omdat het spel ze noodzakelijk maakte, maar eenvoudig, omdat een ballet bij de opzet van Willem Nieuwenhuis behoorde, al voordat hij zijn tekst begon te schrijven.
De groep der duivelen kenmerkte zich door een bijzondere manier van doen. Ze bukte zich naar de grond met graaiende vingers, alsof ze iets zocht, maar ze vond niets. De groep der engelen stond stil. Lucifer sprak met Belial en Asmodee. Ze spraken over de mensen. Daarna sprak Michaël met Gabriël en Rafaël. Ook zij spraken over de mensen. De mensen waren er echter nog niet. Die kwamen pas in het tweede bedrijf. De duivels bukten zich dus maar weer naar de grond met graaiende vingers, alsof ze iets zochten. Maar voor de duivels was er geen prooi te vinden. Toen ging het licht uit. Want als er niets te vinden was, had het eerste bedrijf verder ook feitelijk geen zin. De mensen kwamen in het tweede bedrijf. Ze waren ingedeeld in soorten. Iedere soort was vertegenwoordigd door een groep.
| |
| |
Iedere groep had een clublied, of bij gebrek daaraan een zeker aantal woorden-in-proza, met uitroepingstekens er achter. De groep der begeerlijkheid bestond uit kapitalisten, zoals Hahn ze voor de Notenkraker tekende. Ze gilden woorden, die men op de beurs hoort, zoals een gelijksoortige groep kapitalisten dat deed in Massa-mens, een propaganda-spel van de Sociaal Democratische Arbeiders Partij. De duivelen mengden zich onder deze gillende kapitalisten. De engelen bleven op hun plaats. Er werd niets gedaan voor de bekering der kapitalisten. In zoverre was het spel ten minste zeer actueel.
De groep der narren danste het toneel op. Nu gingen de kapitalisten bij elkaar staan op een aangewezen vakje. Voorlopig hadden ze uitgediend. De groep der narren zong dansend een lied. Een dood-onschuldig lied. De duivelen mengden zich onder de narren. De engelen bleven op hun plaats staan. Zo werden ook de narren ingepalmd door den boze, ofschoon hun lied onschuldig was. Het viel een beetje tegen, dat ze geen van allen bekeerden en daarna deelnamen aan de processie in het derde bedrijf. Want aan een goede processie nemen in katholieke landen altijd bontgeklede narren deel en dit is heel natuurlijk.
De groep der gulzigen trad op. De narren namen dus plaats op het narrenschip. Ze hadden voorlopig afgedaan. De groep der gulzigen bestelde voedsel, zoals dat in eethuizen wordt geveild. Ook bestelde de groep der gulzigen drank. De duivelen mengden zich onder deze groep. De groep der engelen deed niets.
De groep der opstandigen verscheen met rode vaandels. Deze groep maakt veel drukte, maar geen revolutie. De duivelen mengden zich onder de opstandigen. De engelen bleven staan, waar ze stonden. En toch scheidde van de opstandigen zich een gedeelte af. Het waren de revolutionnaire idealisten. Deze groep was het, welke later door een toespraak van den engel Michaël gewonnen werd voor ‘de nieuwe aarde en de nieuwe hemel’, waarover dikwijls sprake was in het verder verloop van het spel. Toen kwamen de boetvaardigen. De graalmeisjes. De verkenners. De jonge werklieden. De opstandige idealisten sloten zich aan bij deze groepen. Ze vochten niet. Ze hielden alleen maar een soort wapenschouw. In zoverre was dit spel een passende inleiding tot de vijfde nederlandse Katholiekendag, waar ook niet werd gevochten en waar ook alleen maar een soort wapenschouw
| |
| |
gehouden werd. Er waren precies honderd een en zeventig mensen op de openingsvergadering, waar mr A. Baron van Wijnbergen een optimistische feestrede uitsprak.
De wapenschouw op het stadion werd geleidelijk-aan een geloofsbelijdenis van de rechtse meerderheid, die hier gevormd was door de groepen van de boetvaardigen, de graalmeisjes, de verkenners, de jonge werklieden en de bekeerde opstandige idealisten. Men zou dus een meerderheids-geloofsbelijdenis verwacht hebben, zoals we die bij feestelijke gelegenheden gewoon zijn te horen. Ene geloofsbelijdenis, die de Twaalf Artikelen doet voorafgaan door de gerust-stellende mededeling, dat wij, nederlandse katholieken getalmatig zoveel sterker zijn dan de Communistische Partij Holland. Ene geloofsbelijdenis die besluit met een huldetelegram betreffende het beleid der éne en enige Rooms-Katholieke Staatspartij en haar wakkere leiders, die ons in staat stellen, onbevreesd de blijde toekomst tegemoet te zien en niets te schromen in de alweer zo aanstaande verkiezingsstrijd. Ene geloofsbelijdenis, die culmineert in de verzekering, dat onze volksaard niet naar opstand neigt en dat wij klaar staan als één man (als welke éne man in 's hemelsnaam?) om mede te werken aan de opbouw van de maatschappij en de voltallige instandhouding van het christelijke gezin, de consequente doorvoering van de beginselen onzer waakzame Staatspartij en de handhaving van haar altijd ongerepte en altijd onrepbare eenheid, die zulk een nooit volprezen goed is volgens de wens van ons doorluchtig episcopaat. Ene geloofsbelijdenis ten slotte, die de gemeenschap der heiligen verving door de meerderheid in kabinet en Kamers, de vergiffenis der zonden door de doofpot van het trots alles bewaarde respect, de verrijzenis des vleses door het ontelbare getal der contribuerende leden van onze organisaties en het eeuwige leven door een nimmer onderbroken tevredenheid over ons zelf.
Wat te verwachten was, gebeurde niet. De rechtse meerderheid begon opeens te bidden. Tot haren Koning:
- Aan wien heel de schepping toebehoorde
en die speelde met een weinig stro,
die de kooplieden verjoeg
en de tafels der wisselaars omverstiet,
| |
| |
die de armen riep naar zijn kribbe
en engelen zond om hen te verblijden,
die een moeder zocht onder de paupers
en een beschermer onder handwerkslieden,
die wee riep over de rijken
en den rijken jongeling aanzag met liefde,
en die Zichzelf gaf tot spijs.
Deze aanroepingen stegen plotseling uit boven het hele nogal potsierlijk gebeuren. Ze werden verstaan door de bekende figuren en door de onbekende figuranten uit het openbare katholieke leven. Ze werden ook verstaan door Jezus Christus, want woorden, die God hoort, hebben een andere klank dan gesprekken, waarnaar Hij niet luistert omdat Hij alles toch al weet. Die klank hadden deze aanroepingen op de vooravond van de vijfde algemene nederlandse Katholiekendag. En deze klank gaf waarde aan dit waardeloze kijkspel.
Willem Nieuwenhuis had in een toneelspel willen aantonen, dat de katholieke Kerk niets anders is en ook niets anders zijn kan dan een bestendige wereld-revolutie, die strijd en mensenbloed vraagt. Hij had voelbaar willen maken, dat Christus aldoor lijdt in zijn verlaten kinderen en aldoor zegepralend wordt verheerlijkt in dit zaligende leed. Hij had willen leren, dat de dienst van Jezus een gedurige triomf is over de machten der wereld en hij had ook wel willen leren, dat alles geoorloofd is, wanneer men de grote Liefde, die de Heilige Geest is, bewaart. Dit is hem niet gelukt. Want hij heeft met deze dingen, die hij wist, geëxperimenteerd en deze dingen zijn niet bestemd voor een experiment. Maar wat zijn spel niet te verstaan gaf, zei hij klaar en duidelijk in een gebed. Geen sterk persoonlijk gebed, maar een gebed, waarmee de figurant als martelaar zou kunnen sterven en waaruit de bekende figuur opeens en duidelijk al het verlangen hoorde roepen van het volk, dat hem zo goed, - dat hij zo weinig kent. Om dit gebed zou men het spel geheel mogen vergeten, wanneer het niet weer dienen moest om een nieuw artikel te leveren in de geloofbelijdenis der meerderheid: het artikel, waarin het geloof aan den Heiligen Geest vervangen werd door het vertrouwen op onze hoogstaande katholieke cultuur.
Mei 1931
|
|