Wat gij en wij hun verwijten, is eigenlijk niet een gebrek aan het nodige idealisme om te verbeteren wat slecht was. Het is hun diep gemis aan voldoende practisch inzicht om die goede wil ook te bewaren, nadat hún verbeteringen waren aangebracht. Vechtend om het gewin, dat zij beoogden, vergaten deze lieden oog te hebben voor het verlies, dat zij leden. Telkens houden zij ons de schoolwet en de arbeidswet voor als de resultaten van hun werk, maar zij begrijpen niet - en zullen ook niet meer begrijpen - datter een nood bij de bevolking steeg met het klimmen van deze geestelijke welstand, omdat er telkens diefstal werd gepleegd aan de bezieling, als iets van het ‘bereikbare’ bereikt werd.
Gij vraagt ons naar programma-punten. In de zin, waarin gij dit woord verstaat, hebben wij geen programma-punten. Wij zijn slechts dichters in de staatskunst. En van deze kinderen Eva's, door hun zonderlinge roeping méér dan de andere: ballingen, blijft het de taak, de glimlach Gods te vinden in dit dal van tranen en de herinneringen te verzamelen, die ons bleven van het verloren paradijs. Ons, dichters, lokt geen ander bereiken dan dat van de zuivere schoonheid, - en antwoord mij, waar deze ooit door staatzucht werd veroverd? Deze onzijdigheid is de oorzaak van onze grote angst voor de dag, waarop ook gij bevredigd zult zijn.
Dichters zien dikwijls scherp de nood van het volk, welks gevoelens zij weerkaatsen. Daarom vroegt gij onze bijstand, nu gij begint te ‘pogen om het uwe’, zoals wij slechts naar best vermogen gepoogd hebben te doen, wat van nature het onze is. Wij hebben onze opstandigheid tegen de huidige leiding van de katholieke staatskunst in ons land verantwoord door een beweging, die ruimer is dan louter politiek of louter poëzie. Wij hebben een mentaliteit gesteld - en schérp gesteld tegenover een mentaliteit. Jeugd tegenover ouderdom.
Daarbij hebben wij niet verzuimd, met duidelijk omschreven woorden enige punten te noemen, waarin wij menen, dat zij die de wil van de katholieke bevolking heten te dragen, deze bevolking hebben teleurgesteld. Of noemt gij het geen teleurstelling, wanneer wij worden heengezonden met een sprookje over den paus, den vader zelf der christenheid, die zich verzetten zou tegen de vrije verbreiding der goddelijke genade in de