dat ze met haar borsten gezoogd had, bracht.
Lezer! herinner u haren eed, denk aan wat zij gezworen had.
Zij wilde een fortuin veroveren, en begon met haar kind in een pesthol te brengen.
‘Vrouw Danner,’ zeide zij, bij hare tehuiskomst tot de vrouw bij wie zij inwoonde, ‘er zijn omstandigheden, die mij noodzaken nog heden naar mijne moeder in Duitschland terug te keeren, ik heb een brief van mijne zuster ontvangen, waarin zij mij schrijft, dat mijne moeder zwaar ziek is, en ik wilde haar gaarne nog vóór haar dood zien.’
‘En zult ge daar blijven?’ vroeg vrouw Danner.
‘Volstrekt niet. Zoodra ik kan, kom ik naar Holland terug.’
‘En hebt ge geld voor de reis?’ vroeg vrouw Danner op nieuw.
‘Neen!’ gaf ze ten antwoord, ‘en het was juist aan u, dat ik zulks ter leen wilde vragen.’
‘Maar ge weet, dat ge mij reeds zooveel geld schuldig zijt, ik zoude verplicht zijn, dewijl ik geen geld bezit, eenige sieraden van mij te beleenen, en ge weet zeer goed, dat ik dit buiten weten van mijn man zou moeten doen.’
‘Ik beloof u heilig zoodra ik terug kom, het tegelijk met mijn kostgeld terug te zullen geven.’
Na nog eenige beloften voor de toekomst door Thérèse aan vrouw Danner wist ze deze eindelijk te bewegen toe te stemmen en haar te helpen.
‘En George neemt ge toch met u mede?’ zei vrouw Danner.
‘Neen, vrouw Heer zal hem komen halen, ik heb dit heden morgen reeds besproken.’
‘Ge wist het dus reeds van ochtend, en hebt mij er niets van gezegd.’
‘Ik wist het nog niet,’ gaf Thérèse zacht ten antwoord, ‘toen ik van morgen uitging, maar denkende wel eenen brief van mijne zuster te vinden, ging ik naar het postkantoor (zij zendt mij altijd hare brieven poste restante) en vond daar den brief, welks inhoud ik u kortelijk heb medegedeeld en,’ ging ze half nokkende voort, ‘die heer zeide, dat die brief al acht dagen daar gelegen had; dus mijne moeder kan zeer goed dood en begraven zijn, voor en aleer ik te M. aankom.’
Zoo loog Thérèse voort, wat schaadde een enkele logen meer of minder in dat leven zoo vol bedrog.
Daarbij wat ging het die vrouw Danner aan, waar zij heenging. Immers niets?
Zij was slechts een bruikbaar werktuig geweest.
Die vrouw was goed toen zij geen heenkomen wist, maar nu! waarschijnlijk zou zij haar niet meer noodig hebben. Waarvoor haar dus iets meer vertellen dan zij goeddacht?
Zij wilde een nieuwe loopbaan betreden, en daarom was het noodig alles te verwijderen wat achter haar lag. Eene zaak zou haar echter voor alsnog aan het verledene binden; George David, en daaraan denkende, sloeg zij zich als naar gewoonte voor het hoofd, den kleinen knaap ver-