[Hij heeft het nooit gezien, zijn vaderland]
Hij heeft het nooit gezien, zijn vaderland
Maar was en bleef een Griek, wat heet, Helleen
Zowel in tijd als plaats een vreemdeling
Alexandrië bruiste langs hem heen
Hij vond er in 't geheim bevrediging
Maar niet de rust der Elyzeese velden
En buiten een beperkte vriendenkring
Wist niemand van zijn dromen en zijn helden -
Bestond hij slechts als kennis of passant
Een pennelikker die op jongens viel
Maar met de jeugd der Oudheid in zijn ziel
De Tweede Ronde bracht in 1983 een voorpublicatie (30 gedichten) van de vertaling door Hans Warren. Maatstaf schijnt vorig jaar een nummer aan hem te hebben gewijd. Momenteel is een doctoraalstudent bezig of al klaar met een scriptie. Vertel mij wat over Konstantin Kavafis (1863-1933).
Ballingschap was zijn tehuis. In een slordige drukke stad met een brabbelvoertaaltje was hij een Griekse klerk - onder de Griekse kleinburgerij ter plaatse was hij dichter en homofiel. We zouden in zo'n geval een huilerige of gezwollen toon kunnen verwachten. Maar te oordelen naar de informatie en vertalingen schreef Kavafis helder, zonder pathos. Juist daardoor bereikt zijn weemoed om het verlorene - de schoonheid van Hellas zelfs in zijn nadagen, de liefdesvreugden van zijn eigen verleden, zelfs in groezelige tersluiksheid - de lezer zo rechtstreeks.
Zijn ambitie, volgens E.M. Forster, was ‘begrepen te worden in Alexandrië en getolereerd in Athene’. Voor buitenstaanders schreef hij niet, en toch is hij nu beroemd. Niet als veroorzaker van enige stroming maar als iemand met een eigen, zachte, onoverschreeuwbare stem.