Hermingard van de Eikenterpen
(1939)–Aernout Drost– Auteursrecht onbekend
[pagina 1]
| |
VoorafspraakDe dichterlijke letterkunde van onzen leeftijd levert onwedersprekelijk talrijke voortbrengselen van zeer hoge verdiensten; niemand die hier licht aan achteruitgang zou kunnen denken. Nergens echter treedt derzelver voortreffelijkheid helderder en kenmerkender in het licht dan in den roman, vroeger - en dikwijls te recht - als schadelijk en vergiftig onkruid op het veld der fraaie letteren beschouwd en, vóór den tijd van Richardson, gewoonlijk aan onderwerpen toegewijd, welke men, met den edelen Southey, themes that pollute the pencil moet noemen. Wijzen verachteden derhalve den roman, de brave huisvader misprees denzelven en de moeder ontzeide harer dochter, het onwaardig en nutteloos boek te lezen. Die tijden zijn voorbij. De muze van den roman, eertijds door hare priesters even schandelijk, als Melpomene in het rederijkerspel, verguisd, vond vereerders, die haren invloed beter wisten te huldigen. Welgevallig leent zij onzen tijdgenoot haren bijstand en de goede roman-dichter vindt, bij verstandigen en braven, hoge onderscheiding en welwillendheid. Zijne rozen gaan niet met het onkruid verloren; en al groeie op de Vaderlandse en uitheemse akkers ook nog menig schadelijk of geurloos gewas, men weet de edele bloemen van klaprozen en belladonna te onderscheiden en zich in derzelver treffelijke hoedanigheden te verheugen. Slechts domme oppervlakkigheid veroordeelt nog alles, wat roman heet en durft daarbij aan beuzelarbeid denken. | |
[pagina 2]
| |
Van onberekenbaren invloed is dit veranderd inzicht bij de beschouwing en bearbeiding van het verdichte verhaal. Weinig immers werkt zo dadelijk en veelvermogend op zedelijkheid en smaak als de roman. Even juist als geestig zegt onze verdienstenvolle landgenoot Weiland, dat de romanschrijver ene Bell- en Lancasterschool opricht, waarin één meester duizend leerlingen onderwijst. Hoe ongelukkig, voegt hij er bij, wanneer de meester een slechte leermeester is.Ga naar eind*) - Ene tegenovergestelde gevolgtrekking ligt voor beter gezinde, bekwamere en geschikter ondernemers in dit scherpzinnig gezegde. Onderwijs echter, mijne lezers! was mijn hoofdoogmerk bij dezen arbeid niet. Mijn bepaald inzicht omtrent het wezen en doel der verdichting, met dat des aangehaalden schrijvers overeenkomende, voegt zich bij de overtuiging ener mindere geschiktheid voor schoolmeesterijke waardigheid. Geenszins behoort het gewaad des romans gekozen te worden, om de gronden van godsdienst en zedekunde uitsluitend te behandelen, of wijsgerige stelsels te ontwikkelen of den strijd met de Katholieke kerk te bepleiten; men handelt daardoor even ondoelmatig als de monnik Colonna met zijn' roman over de bouwkunde Ga naar eind*)en bindt voetwieken der verbeelding aan, die slechts zo verre behoeven te reiken, dat men in den schoolsen leerstoel, welken men zich opsloeg, met angstige kunst zweven kan. Even weinig als bepaald onderwijzend, even weinig mag de roman, mijns bedunkens, van lering ontbloot zijn; niet slechts wetenschappelijke kleur en voedsel voor het verstand moet hier gevonden worden, neen, ook den godsdienstigen en zedelijken zin | |
[pagina 3]
| |
zijner lezers te verheffen en te roeren, zal des schrijvers oogmerk zijn; door de verbeelding werke hij op het hart, gelijk de schilder van geschiedkundige en godsdienstige taferelen, door zijn penseel, gewaarwordingen en zielsgesteldheid uitdrukt en heimelijk de zuivere snaren van het hart des beschouwers in denzelfden toon stemt. - Men stelle daarom geschiedkundige beelden voor, minder ondertussen om uitsluitend geschiedenis en oudheidkunde te onderwijzen. De historie zij slechts het toneel, waarop godsdienst en zedelijkheid zich ontwikkelen; de adem der dichtkunst beziele dit tafereel, en men late het der versieringGa naar eind*) over om de personen te schikken, de draperieën te plooien en haren glans over het geheel te spreiden. Ziet hier, lezers! u mijn denkbeeld van het verdicht verhaal medegedeeld. Meent niet, dat ik waan hetzelve even duidelijk in dezen eersteling uitgedrukt te hebben. Mocht gij er slechts een flauw begrip van door zien schemeren; het is hier aangewezen om u op het standpunt te plaatsen, van waar ik wens, dat gij mijne Hermingard beschouwen zult. Enige beknopte inlichtingen kwamen mij noodzakelijk voor; zeer zeldzaam heb ik mijne geschiedkundige bronnen aangewezen; de meer verwijderde aan te halen was nutteloos en ijdel: de naaste acht ik in ieders handen en, zonder onbescheiden te zijn, zou ik vrezen dezelve niet aan te kunnen voeren. Deze voorlopige aanmerkingen meende ik u, geëerde lezers! bij de uitgave mijner Hermingard verschuldigd te zijn; ik eindig met uwe welwillendheid en oordeel in te roepen. Slechts dit nog: toen ik, bij een vluchtige doorzage van het afgedrukte werk, de | |
[pagina 4]
| |
in het ooglopendste drukfeilen aantekende, herinnerde ik mij hoe de voortreffelijke Jean Paul boeken en mensen ergens gelijk stelt, dewijl beide meermalen moeten worden nagezien en verbeterd om van errata gezuiverd te worden. Denkt aan Jean Paul, waarde lezers! en vaartwel!
Amsterdam, 5 September 1832 |
|