'De eer des Vaderlands gebiedt, dat men streng zij'
(2004)–Aernout Drost– Auteursrechtelijk beschermd
Regelnummers proza verbergen
| |
3.14 Leven, gedrukte werken en handschriften van Cornelis Alkemade en Pieter van der Schellingaant.1Leven Gedrukte Werken en Handschriften van CORNELIS VAN ALKEMADE en PIETER 2VAN DER SCHELLING, door G.D.J. SCHOTEL, S.S. Min. Cand. en Lid der 3Maatschappij van Nederlandsche Letterkunde te Leiden. 4 | |
[pagina 140]
| |
5Het eene einde der kamer was geheel bezet met 6boekenkasten, veel te klein voor het aantal der daarin 7geplaatste boekdeelen, die daarom in twee of drie reijen 8achter elkander gedrongen stonden; terwijl tallooze 9anderen over den vloer en op de tafels tusschen een 10mengelmoes van landkaarten, teekeningen, 11parkementsnippers, bundels papieren, stukken van oude 12wapenrustingen, zwaarden, dolken, helmen en Bataafsche 13schilden verstrooid lagen. 14De vloer was, zoowel als de tafel en elke stoel door 15dezelfde rei van oudheden overstroomd. - Het viel niet 16gemakkelijk, dwars door dezen verwarden boel den weg 17naar eenen stoel te vinden, zonder over eenige folianten te 18struikelen, of nog veel meer gevaar te loopen van het een 19of ander stuk Romeinsch of oud Hollandsche vaatwerk 20omver te loopen. DE OUDHEIDKENNER, 21(met twee woorden verandering.) 22 23 24Te Breda, bij F.P. STERK, 1833. 25 26Letterkundige Biographiën en Karakterschetsen verdienen op zeer hoogen prijs gesteld te 27worden. Een Fransche schrijver heeft het nog onlangs zeer juist gezegd: ‘C'est belle chose 28que la biographie bien faite, l'histoire d'un temps roulant autour de l'histoire d'un 29homme.’ De Heer G.D.J. SCHOTEL, een jeugdig geestelijke, die zijn' aanleg en ijver 30voor de beoefening der Nederlandsche taal en letterkunde, reeds tijdens zijne akademische 31loopbaan (1830) aan den dag legde, door eene prijsverhandeling,Ga naar voetnoot1 aan welke het eeregoud 32toegewezen werd, deed inderdaad eene zeer lofwaardige keuze, toen hij besloot in deze 33soort van letterkunde iets uit te geven, terwijl hij zijn meer breedvoerig en, gelijk hij zelf 34zegt, meer belangrijk werk, ‘Beroemd Dordrecht’, zamenstelt. 35In een' zeer uitvoerigen brief aan den Hoogleeraar SIEGENBEEK, deelt de schrijver de 36geschiedenis zijner letterkundige plannen en ondernemingen mede. Met groot leedwezen 37zagen wij, dat de jeugdige geleerde zich, door een' zamenloop van omstandigheden en 38beweegoorzaken, genoodzaakt zag, zijn voornemen op te geven, om eene geschiedenis 39der Gravin JACOBA van Beijeren te bewerken. Het verwonderde ons ondertusschen, dat 40de schrijver, dit plan ter zijde stellende, aan het leven van CORNELIS VAN 41ALKEMADE en PIETER VAN DER SCHELLING begon te arbeiden. Die overgang is 42inderdaad zeer zonderling: het contrast is te groot: veel liever hadden wij ons met den 43Heer SCHOTEL bij de hoogst belangrijke JACOBA op het slot van ter Gouwe, dan bij 44den zeer weinig beteekenenden Ds. VAN DER SCHELLING in het Gouda der 45achttiende eeuw verplaatst. Maar het motto, uit SCOTTS Oudheidkenner gekozen, 46belooft ons eene karakteristieke schets van het letterlievend leven van VAN ALKEMADE | |
[pagina 141]
| |
47en deszelfs schoonzoon. De vervulling dezer belofte zou ons belangstelling ingeboezemd 48hebben, ware fijne luim en vernuftige en oorspronkelijke stijl daarbij vereenigd met 49rijkdom van gedachten, van vergelijkende tegenstellingen, van geestige anecdoten, van die 50kleine merkwaardigheden, welke de geschiedenis niet vermeldt. Wierden wij in hun 51studeervertrek gevoerd, hoorden wij hen daar spreken en handelen, bladerden wij in 52hunne geschriften, in hunne brieven, in hunne teekeningen, wij zouden evenzeer het 53vernuft als de vlijt en studie des schrijvers moeten bewonderen en de bitterste vijand der 54Hoekschen zou mogelijk bedaard luisteren, waar van ALKEMADE's en VAN DER 55SCHELLING's leven zoo beschreven werd. Een regt getrouw en keurig uitgevoerd 56portret behaagt altijd; wie juist niet zeer belangrijk is, kan door des schilders begaafdheid 57belangrijker worden. 58Dergelijke wijze van behandeling verwachte men hier niet: de aanvang der eerste 59levenschets luidt: ‘CORNELIS VAN ALKEMADE, een der ijverigste kenners en 60naspoorders der Vaderlandsche Geschiedenis, Zeden en Oudheden, werd op den elfden 61Mei van het jaar 1654, te Rotterdam - geboren,’ en eindigt: ‘Hij stierf op den 12 Mei, 62van het jaar 1737, in den hoogen ouderdom van 83 jaren en eenen dag.’ Overal vindt 63men dezen meer geleidelijken, dan wel behagenden en de aandacht boeijenden vorm, 64gepaard aan ondraaglijke breedvoerigheid, waarbij de heer SCHOTEL dikwijls zaken en 65bijzonderheden mededeelt, die zeer gering belang voor ons hebben: zoo als bij voorbeeld, 66dat ALKEMADE slechte rijmen maakte; de verdediging van ALKEMADE tegen VAN 67LOON, dat deze onleesbaar en zeer slecht schreef; het onderzoek dier beschuldiging 68voert de Heer SCHOTEL tot de slotsom, dat ALKEMADE somtijds onleesbaar en 69onduidelijk schreef, maar duidelijk en net schrijven kon, wanneer hij zich daartoe de 70moeite gaf. Zeer schrale roem is het voor ALKEMADE, dat P. VAN DER 71SCHELLING, de vervelende zededichter CLAAS BRUIN, de zeer middelmatige K. 72BOON VAN ENGELANT en JOAN DE HAAS, de dichter van JUDAS de Verrader en 73JONAS de boetgezant, de voornaamste dichters waren, die zijnen lof vermelden - men 74hoore JOAN DE HAAS slechts, om de waarde van zulk eene hulde te erkennen. 75 76[regelnummer]
Gij delft de munten der Bataafsche Graven op
77[regelnummer]
Gij vijzelde den roem van Melis Stoke in top.
78 79Van ganscher harte hadden wij den schrijver ontslagen van het mededeelen der proeven 80van VAN DER SCHELLINGS, gelijk de Heer SCHOTEL zegt, ‘dichterlijk genie’, wij 81zouden het prullige rijmelarij noemen; geen vier en veertig, maar slechts vier regels zijn 82voldoende om zulk een oordeel te staven. Wij nemen dat aantal uit 's mans gedicht op 83GERARD VAN LOON. 84 85[regelnummer]
o GERARD mij geen GERARD meer,
86[regelnummer]
Die mijnen overleden vader,
87[regelnummer]
Bij mij verdadigd en wien nader?
88[regelnummer]
Aantast en schend hem in zijn eer.
89 | |
[pagina 142]
| |
90Bijzonder beviel onzen schrijver het Elogium van Mr. H. DE WEERT, omdat men? - 91‘er de werken die van ALKEMADE reeds uitgegeven had en nog zoude uitgeven in 92opgenoemd vindt’! 93In het leven van VAN DER SCHELLING had UFFENBACHS uitspraak over 94‘ALKEMADES olijkoekies’, zonder nadeel achterwege kunnen blijven. Twee 95levensberigten van VAN DER SCHELLING is waarlijk te veel: het was onvermijdelijk 96hier in onbeduidende herhalingen te vallen; waartoe ook VAN DER SCHELLINGS 97aanspraak aan den Eerwaarden grooten Kerkeraad der Remonstrantsche gemeente te 98Gouda, hier overgenomen? Alleen voor den schrijver konden dergelijke stukken eenig 99belang hebben. 100Dezelfde omslagtige breedvoerigheid als in de levensschetsen, vindt men in de 101omschrijving en beoordeeling van ALKEMADES en VAN DER SCHELLINGS 102gedrukte werken, welke 132 bladzijden beslaat, ook in het overig gedeelte van dit werk is 103deze wijdloopigheid verwonderlijk naauwgezet volgehouden. In het gezellig verkeer 104ontvlugten wij den mensch, die ons door zijn eindeloos gesnap over dagelijksche zaken 105vermoeit en voorzeker, de letterkundige verdiensten van VAN ALKEMADE verheffen 106zich niet boven het zeer middelmatige, die van VAN DER SCHELLING grenzen er 107naauwelijks aan. De Heer VAN HASSELT heeft een juist en regtvaardig oordeel over 108den eersten uitgebragt, (zie den inleidenden brief aan den Hoogleeraar SIEGENBEEK): 109‘schoon van ALKEMADE weinig oordeel en smaak bezat, ja meest alle vereischten van 110een goed historieschrijver miste, heeft hij ons evenwel door zijne werken dienst gedaan, 111het spoor voor anderen gebaand en den weg gemakkelijk gemaakt.’ - Zie hier alles 112gezegd, wat men van VAN ALKEMADE zeggen kan. Zijne ijverige belangstelling in de 113vaderlandsche oudheidkunde en geschiedenis verdient erkend te worden, bij het verhaal 114van zijn zwoegen en tobben en der gewigtige opofferingen welke hij zich ter liefde van 115dit vak getroostte, zweeft het ‘in magnis voluisse’ op onze lippen, maar wanneer men ons 116dergelijke verdiensten ten breedste, ten naauwkeurigste uit gaat meten, en tevens over de 117gebreken, welke die verdiensten verzelden, uitweidt, dan valt het ons gedurig en gedurig 118meer in het oog, dat zij niet zeer veel beduiden, en de lofredenaar doet zijnen held ons 119ondragelijk worden. 120De Heer SCHOTEL bestemde zijn werk voor het ‘letterlievend publiek’. Indien wij 121vrienden van woordspelingen waren... 360 bladzijden! - ALKEMADE! - VAN DER 122SCHELLING! - voorwaar, geene gelegenheid kon zich gunstiger aanbieden. Wij willen 123echter slechts onzen twijfel te kennen geven, of de schrijver genoegzaam bedacht is 124geweest zich een helder denkbeeld van zijne lezers te maken. De dorre, drooge, 125onbehagelijke stijl zou bij rijkdom van nieuwe ontdekkingen, gewigtige degelijkheid en 126geleerde nasporingen den man van letteren niet hinderen, maar - voor hem is dit boek 127niet geschreven, immers de geschriften door den levensbeschrijver gebruikt en 128geraadpleegd, zijn den geleerden overbekend; ieder die er belang in stelt kan tamelijk 129gemakkelijk ALKEMADE en VAN DER SCHELLING leeren kennen, en zich 130derzelver, vooral des eersten, werken aanschaffen. Derhalve moet men zich hier hen wier 131smaak, belangstelt in de geschiedenis der letteren en oudheidkunde, als de eigenlijke lezers 132voorstellen. Maar hun zal het werk van den Heer SCHOTEL weinig behagen: door het | |
[pagina 143]
| |
133gedurig bestudeeren van VAN ALKEMADE en VAN DER SCHELLING, heeft zijn stijl 134zich eenigzins gevormd naar die zijner helden; bovendien, de gansche vorm van het 135geschrift heeft zeer weinig uitlokkends. En niets was, wij moeten het herhalen, bij het 136plan des schrijvers noodzakelijker. ALKEMADE en VAN DER SCHELLING zijn de 137lieden niet om gemakkelijk het algemeen belangstelling in te boezemen. De optelling van 138hunne werken, de vermelding van hunne handschriften, de proeven uit dezelve, alles is 139verdrietend en vruchteloos. 140Indien de Heer SCHOTEL, alles hetgeen hij lust gevoelde over ALKEMADE en VAN 141DER SCHELLING te verzamelen, na hierin volledig geslaagd te zijn, in eene voorlezing 142zamengetrokken had, wij zouden zijne onderneming gunstiger kunnen beoordeelen, en 143hem ijverig aanmoedigen, in dien smaak, van tijd tot tijd over het leven, de gedrukte 144werken en handschriften van OUDAEN, SCRIVERIUS, VAN LOON en anderen, 145eenige verhandelingen in het licht te geven. In ‘dezen smaak’ wenschen wij niet, dat hij 146ooit weder schrijve; zijne talenten en studiën geven ons regt iets anders te verwachten, iets 147anders te vorderen. |
|