'De eer des Vaderlands gebiedt, dat men streng zij'
(2004)–Aernout Drost– Auteursrechtelijk beschermd
Regelnummers proza verbergen
| |
[pagina 126]
| |
De Muzen
| |
[pagina 127]
| |
39pogingen en onze dichterlijke voortbrengselen in welgekozen verband brenge, met die 40onzer naburen. Behoedzaam houde men echter in het oog, dat wij dien weg slechts 41kiezen moeten, ter bereiking eener oorspronkelijke voortreffelijkheid. Wij wenschen dat 42de Uitheemsche letterkunde meer beoefend, hare schoonheden en gebreken ontwikkeld 43en algemeen erkend zullen worden, opdat het aantal onzer vertalers af-, dat onzer 44oorspronkelijke schrijvers toeneme; opdat men, door de verdiensten van anderen, de 45verdiensten onzer landgenooten juister leere schatten, en dezelve nimmer overdrijve of 46zelfs aan het gebrekkige den roem van verdienstelijkheid toebedeele. Zulk een' roem toch 47moge men met de goedhartigste bedoelingen der wereld iemand schenken, in het einde 48grieft men hem daardoor onbegrijpelijk dieper, dan door, met gestrenge waarheidsliefde, 49het middelmatige middelmatig, gebreken gebreken te noemen. Die schaduw van 50letterkundige vermaardheid, welke sommigen gelooven doet, dat zij wezenlijke 51verdiensten hebben, bij welke anderen hunne alledaagsche talenten tot eene hoogte van 52uitstekendheid verheffen; die schaduw van letterkundige vermaardheid gaat voorbij, ‘als 53een damp die voor een weinig tijds gezien wordt en daarna verdwijnt.’ In den 54mannelijken leeftijd en in de dagen des ouderdoms moet het zeer smartelijk zijn zich te 55herinneren, dat men in zijne jeugd beroemd is geweest! 56De letterkundige geschiedenis onzer tijdgenooten wordt een onderwerp van veelvuldige 57en veelzijdige beschouwing, zoo wel voor de landgenooten der dichters en schrijvers, als 58voor, door overeenstemming van talenten, hen aanverwante geniën, in andere gedeelten 59van Europa. Wij zullen de namen van BOUTERWECK, WACHLER, MENZEL en 60WOLFF onder de Duitschers, NISARD, SAINTE BEUVE, JANIN, CHASLES, 61PREVOST bij de Franschen, van de Engelschen, ALLAN CUNNINGHAM slechts 62noemen, wiens Biografische Geschiedenis en Karakterschets der Britsche letterkunde, van 63den dood van JOHNSON tot dien van WALTER SCOTT, voor ons ligtGa naar voetnoot1. 64Wij willen onzen lezeren eenig verslag mededeelen, van dat uitmuntend en geestig 65geschrift, en vleijen ons hier eene velen welgevallige taak te kiezen. Mogten wij daardoor 66medewerken, ter bereiking van het doel, tot hetwelk wij onze krachten zoo gaarne 67zouden vereenigen met die van meer begaafde letterkundigen! 68 69Dat het waarachtig genie zelden verborgen blijft of ongekend wegsterft, bewijzen talrijke 70voorbeelden. Geen land is er, in onzen tijd, rijker in, dan Groot-Brittannie; BURNS, 71HOGG, BLOOMFIELD, Mrs INCHBALD, CLARE en CUNNINGHAM, zij allen 72zullen het u bewijzen. 73ALLAN CUNNINGHAM, een Schot van geboorte, was bestemd om Metselaar te 74worden. Het eerwaardig volksgezang, de voorvaderlijke balladen deden het sluimerend 75genie in den jongeling ontwaken, weldra wekten zijne dichterlijke proeven de | |
[pagina 128]
| |
76belangstelling der Edinburgsche letterkundigen, zijne ‘Levens van Engelsche schilders, 77beeldhouwers en bouwkunstenaren,’ bevestigden de onderscheiding, welke hij zich 78verworven had; weldra werd dat werk in Frankrijk en Duitschland vertaald, in het licht 79gezonden en met bijval ontvangen. Andere voortbrengselen van zijn genie, vooral de 80legende ‘de Jonkvrouw van Elvar,’ (The Maid of Elvar) gaven hem gedurig meer regt tot 81eene onderneming als die, bij welke hij thans de algemeene aandacht gevestigd heeft. 82Met geestige eenvoudigheid verklaart CUNNINGHAM de bedoeling zijner 83letterkundige schetsen, BURNS maakte zijne gedichten openbaar, opdat men weten 84zoude, hoe een landbouwer kan denken en gevoelen; hij wil toonen hoe een eenvoudig 85burger zulks doen kan over zaken, die niet slechts voor zijn eigen hart belangrijk zijn, 86maar tevens de algemeene belangstelling reeds boeiden; daarom deed hij zijne 87Biographische geschiedenis en Karakterschets der Britsche letterkunde het licht zien. 88Toen hij een' voortreffelijken schrijver zijn plan mededeelde, zeide deze: ‘drie dingen zijn 89hierbij onmisbaar voor u, een heldere kop, een eerlijk hart en een zuiver geweten.’ - 90‘Mijn verstand,’ zegt CUNNINGHAM, ‘is niet zoo veel omvattend, als ik wel wenschen 91zoude, evenmin is het welligt in mijn hoofd helder genoeg; maar ik neem deze taak op 92mij met de eerlijkste bedoelingen en het stellig besluit, om niets anders te zeggen, dan 93hetgeen ik gevoel en geloof.’ 94Een geschiedkundig overzigt der Engelsche letterkunde strekt ter voorrede. In hetzelve 95worden twee tijdperken bepaald; dat van ELISABETH en dat van GEORGE. Het eerste 96tijdperk werd door de hervorming voorbereid, het tweede door de ontwaakte zucht voor 97doordringend onderzoek. In den tijd van SPENCER, SHAKESPEARE en MILTON 98regeerde de verbeelding; de Poëzij zweefde naar hooger sfeeren en, ‘zong, gelijk de 99leeuwerik, 't best, wanneer zij meest den hemel genaderd was. ‘In de dagen van 100COWPER, BURNS, BYRON, CRABBE en SCOTT was de vlugt van het dichterlijk 101genie minder verheven, behooren de onderwerpen, welke men behandelt, meer tot het 102leven op deze aarde.’ 103De overgang van het eene tot het andere dier tijdperken wordt door een algemeen 104heerschende smaak voor beschaafde poëzij gevormd, en is niet ongelijk aan de tijdsruimte, 105die de vervelende dichtschool van FEITAMA en HOOGVLIET tusschen ANTONIDES 106en BILDERDIJK aanvulde.Ga naar voetnoot2 Immers men herkent dezelve, in hetgeen CUNNINGHAM 107van den tijd en den invloed van JOHNSON zegt. ‘De poëzij werd gepolijst, tot dat er 108weinig meer dan glans over was gebleven, en in de stem der zanggodinnen kon men, als 109in het gezang eener teedere schoone, niets onderscheiden, behalve het melodieuse geluid. 110De slingerpaden van natuur en hartstogt waren verlaten; met kunstbloemen in de lokken 111en versierd met eenen geborduurden sleep, verliet de Muze het woud en den oever der 112stroomen, om op de harp te tokkelen, naast fonteinen van pompwater en bouwkunstige 113watervallen, bij nijmphen van steen en Faunen, die met gekloofde hielen tusschen 114bloemen en struiken zaten; een gezelschap, hetwelk men uit de bergplaats in den 115zonneschijn bij haar bragt.’
| |
[pagina 129]
| |
116Het proza deelde niet in het verval der poëzij. JOHNSON, als dichter slechts 117middelmatig, was een uitmuntend prozaschrijver; karakterkennis, scherpzinnigheid, 118dichterlijk gevoel en vernuft vereenigden zich in zijne beroemde Levens der Dichters, een 119werk, ‘dat een meesterstuk is van goeden en welluidenden stijl, in hetwelk ieder woord 120een denkbeeld begeleidt, iedere uitdrukking met gedachten bevrucht is.’ Men kent de 121verdiensten van HUME, ROBERTSON en GIBBON. BURKES welsprekendheid 122onderscheidde hem, gelijk den kolossalen JUPITER van PHIDIAS, onder mannen als 123PITT, FOX, GRATTAN en SHERIDAN. 124De krachtige invloed der staats-omwentelingen op de letterkunde, is meermalen 125opgemerkt. Doorgaans gaat de eene revolutie met de andere gepaard. Frankrijk geeft ons 126een jeugdig voorbeeld: met Lodewijk Filips is de Parijsche romantiek ten zetel gestegen; 127de Parijsche romantiek, eene verlorene dochter der poëzij! Wulpschheid heeft haar 128verstand gekrenkt. 't Is huiveringwekkend zoo als het blanketrood hare door hartstogten 129ontluisterde schoonheid tracht te herstellen, haar vernuft is dat eener LAIS, de flaauwe 130glimlach dwaalt over hare verbleekte lippen, terwijl hare ziel verleiding, echtbreuk, 131moord, de schandelijkste schandelijkheden, de afgrijselijkste afgrijselijkheden beraamt. 132Wee, wee! waar zij den beker met den schuimenden wijn van Champagne gevuld heeft, 133dan omringt zij u met de afschuwelijkste duivels. Maar weet gij het wel, waarom zij hare 134schoonheid zoo vernietigt, tegen hare bevalligheden woedt, en zich beijvert de 135onzedelijkheid te overdrijven? De Romantiek wil Parijs bekeeren; zóó predikt zij boete. 136Het is eene poging van bijsterzinnige wanhoop. Rampzalig Frankrijk! Zal de naakte 137afzigtelijkheid der zonde u, wanneer ge voor elke betere aandoening onvatbaar zijt, voor 138u zelve terug doen sidderen? - Rampzalig Frankrijk!.... Ons Vaderland, mijn lezer! zal u 139betere voorbeelden opleveren, hoe een jeugdig staatsbestuur dikwijls een tijdperk opent 140voor de geschiedenis der letterkunde. Ik behoef ze u niet aan te wijzen. 141Keeren wij tot ons onderwerp terug. 142Dat omwentelingen hier ook zijdelingschen invloed uitoefenen, zal CUNNINGHAM u 143bewijzen, uit het nieuw karakter, hetwelk de Britsche literatuur aannam, toen Amerika 144zich vrij vocht en Frankrijk het bloedigst treurspel, met koningsmoord, opende. 145‘Het proza,’ zegt hij, ‘kon bij eenigerlei staatsverandering weinig in waardigheid winnen, 146maar het gedruisch en de verwarring der gebeurtenissen, op welke wij gedoeld hebben, 147deed de zanggodinnen uit hare gevoelloosheid of gekunstelde verrukking ontwaken, en 148COWPER in Engeland en BURNS in Schotland drukten hunne aandoeningen uit, in de 149taal van leven en gevoel. De Natuur was aan het Britsche lied teruggegeven. Het is waar, 150beide deze uitstekende dichters waren reeds beroemd, voor de Fransche omwenteling; 151maar het is tevens onwederlegbaar, dat het voornaamste dichtstuk des eersten nog niet 152geschreven was, gelijk al de poëzij des anderen, eerst nadat de onafhankelijkheid van 153Amerika bevochten en verworven was, ontstaan is. Ik wil ondertusschen niet beweren: 154dat hunne dichterlijke geestdrift bij uitsluiting voortvloeide, uit den verwarden en 155gistenden toestand van het volksgevoel; er is geen twijfel aan: hun eigen edel karakter 156helde er toe over, om vrij en ongedwongen te zingen; maar ik houd het er voor, dat dit 157natuurlijk gevoel verlevendigd en versterkt werd, door den geest van vrijheid en 158onderzoek, welken men, in algemeene en bijzondere aangelegenheden, voorstond!’ Na | |
[pagina 130]
| |
159betoogd te hebben, dat deze omwenteling in de letterkunde, niet aan PERCY's ‘reliques 160of Ancient English Poetry’, die reeds overbekend waren, toegeschreven moet worden; 161eindigt CUNNINGHAM zijne Inleiding op de volgende wijze: ‘hetzij hiermede zoo als 162het wille: een heilzame omwenteling was te weeg gebragt. De Zanggodinnen waren van 163rammelaar en loopwagen bevrijd, om hare stemmen, als in vroegeren tijd, te verheffen, en 164Brittanje deed in het Oosten en Westen, in het Noorden en Zuiden, haar ongedwongen 165lied klinken.’ | |
I.
| |
[pagina 131]
| |
198valleijen het beeld vertoont der dwaasheid van derzelver zonen en dochteren. Zijn 199hekeltoon is scherp, kenmerkend en puntig, het hartstogtelijke fiks voorgedragen, in de 200teederheid ligt kracht.’ COWPERS vertaling van HOMERUS overtreft in sommige 201opzigten die van POPE. 202In het laatste gedeelte van des dichters leven waren zijne geestvermogens, een' geruimen 203tijd, deerlijk gekrenkt; nimmer keerden zij tot vroegere helderheid, onverstandige 204vrienden bragten hem tot zoo bekrompen eene denkwijze; dat hij onschuldige vrolijkheid 205als zonde, in eene koets te rijden, als hoogmoed, en aanzien op aarde onbestaanbaar met 206hoogere bestemming beschouwde. 207ROBERT BURNS (geb. 1759, over. 1796). De Heer J. VAN LENNEP deed zijne 208overzetting van eenige dichtstukjens van BURNS door eene levensschets voorafgaan, 209welke den lezer bekend zal zijn. In 1786 gaf de jonge landman, door den nood 210gedrongen, een' kleenen bundel gedichtjens uit, die vol leven en geestkracht waren en het 211kenmerk droegen van een warm hart en de verhevenste ziel. Zij vloeiden over van 212oorspronkelijke hartstogten en denkbeelden, en bevatteden levendige tafereelen van 213huisselijk geluk, boersche opgeruimdheid en de zalige geestdrift eener onschuldige liefde. 214‘'t Valt zwaar,’ zegt de Heer VAN LENNEP ‘de gretige bewondering uit te drukken, 215waarmede deze dichtwerken ontvangen werden.’ CUNNINGHAM zal ons zulks 216bevestigen: ‘De eerste geleerden van Schotland,’ zegt hij, ‘zochten kennis met BURNS te 217maken. De beroemdste en onbekendste namen werden door elkander gemengd op de 218inteekenlijsten, voor eene tweede uitgave zijner werken; men noodigde hem te Edinburg 219te komen, waar BLAIR hem den hooglandschen OSSIAAN noemde. BURNET bragt 220hem op zijne avondgezelschappen, waar hij den wijn naar de wijze der ouden, uit met 221bloemen bekranste flesschen dronk. MACKENSIE verbreidde zijnen roem, door eene 222edelmoedige en kloeke beoordeeling, en de Hertogin van Gordon bewonderde zijn 223vernuft en leunde op zijnen arm, terwijl zij van hare kleedkamer naar de eetzaal ging. De 224van dichterlijke geestdrift vervulde landman uit het Westen werd als eene soort van 225wonder ontvangen en behandeld. Hij werd geprezen, geliefkoosd en geëerd, tot dat de 226smaak voor die boersche zaken over en over bevredigd was en men weder naar iets 227nieuws verlangde. Lords en Ladies verzuimden hem te noodigen; als zij hem somtijds 228toevallig ontmoeteden werd hij koel gegroet of met afgewende blikken voorbij gegaan.’ 229BURNS verliet Edinburg met grievende teleurstelling over deze vernedering; zij werd de 230oorzaak van zijn' dood. 231‘Als dichter,’ zegt CUNNINGHAM ‘moet BURNS in den eersten rang geplaatst 232worden. Zijne plannen zijn altijd oorspronkelijk, zijne gedachten nieuw en belangrijk; 233zijn stijl is geheel eigendommelijk; aan de onderwerpen die zijne muze koos komt niets 234van zijnen roem toe, want zij zijn zeer alledaagsch en zoodanige als geen dichter ter 235wereld behalve hij behandeld zou hebben. Alles wat hij schreef onderscheidt zich door 236eene gelukkige achteloosheid, eene teedere veerkracht van geest en zonderling slagen in 237de wijze van uitdrukking - door het vuur eens van hartstogt gegloeiden boezems, en de 238kracht van een helder verstand; zijne taal is gemeenzaam, maar waardig; zorgeloos maar 239juist. Hij verspreidt een helder licht over al wat hij aanroert; alles waarop zijn oog valt | |
[pagina 132]
| |
240wordt leven en schoonheid. Was hij de dichter der schoonheid, hij was het ook die der 241vrijheid.’ Vrede zij dezen grooten en miskenden geest! 242GEORGE CRABBE (geb. 1754, overl. 1832) trad in 1783 als dichter op, om daardoor 243als geestelijke de aandacht op zich te vestigen; want ook in Engeland verwerft men in de 244kerk, somtijds door verdiensten, doorgaans echter door bescherming, eenige 245onderscheiding. Zonderling is de geest van het door hem in het licht gegeven dichtwerk. 246Hij bezingt het dorp om al de ellende en verdorvenheid der landbewoners met de 247zwartste kleuren te schilderen. Door deze naakte en afzigtelijke schilderijen, zocht hij de 248edelmoedigheid der rijken te doen ontwaken. Ellende, niets dan ellende vindt hij op het 249land; geen stulp waar wanhoop, schande en armoede niet gezeteld zijn. CRABBE 250bereikte zijn oogmerk; hij verkreeg eene leeraarsplaats, en zeven en twintig jaren zweeg 251zijne Muze. In 1810 verscheen ‘the Borough’, ‘het Burgtvlek’, een dichtstuk, in hetwelk, 252bij diepere karakterkennis, dezelfde zwarte wolken den dorpshemel ontluisteren. 253CUNNINGHAM noemt hetzelve ‘een Newgate Calendar’ in verzen. Het menschelijk 254en teedergestemd gevoel, hetwelk de dichter, gelijk zijn karakter in het werkelijke leven 255altijd de zuiverste menschenliefde aan den dag legde, op sommige plaatsen zoo heerlijk 256spreken deed, is hier weder ten krachtigste uitgedrukt. CUNNINGHAM schetst het 257karakter van CRABBES poëzij uitnemend, in de volgende trekken: ‘de goede leeraar had 258zich voorgenomen, dat zijne zangster, in stede van als een landmeisje barrevoets over 259bloemen te gaan, en bij iedere schrede geurige bezien te kneuzen, zich door doornen en 260distelstruiken zoude wringen, en, terwijl hare zusters blijmoedige en opbeurende zangen 261deden hooren, zoude schreijen en weeklagen en zich het haar uitrukken en op de tanden 262knersen en elke vertroosting afwijzen.’ 263De rijke Londensche Bankier SAMUEL ROGERS, een boezemvriend van Lord 264BYRON, gaf in 1792, zijne ‘Genoegens der Herinnering’ uit. De algemeene toejuiching, 265welke aan dit dichtstuk te beurt viel, werd niet verminderd door CAMPBELL's 266‘Genoegens der Hoop’. Arme THOMAS DRIBBLE,Ga naar voetnoot4 hoe vreesselijk moet gij te leur 267gesteld zijn, toen uwe ‘Genoegens der Zwaarmoedigheid’, die ROGERS naam in het 268niet zouden doen zinken, diens roem zelfs niet door de schaduw van een' nevel mogten 269verduisteren! - Fijn gevoel en smaak, teedere bevalligheid en verzen die, gelijk 270BILDERDIJK zegt, ‘langs zijden draden rollen’ vindt men hier vereenigd. Twintig jaren 271later gaf ROGERS ‘de reis van COLUMBUS’, in 1815 zijne ‘JACQUELINE’, bij den 272‘LARA’ van BYRON gevoegd in het licht. Het eerste maakte grooten opgang. 273‘JACQUELINE’ werd niet opgemerkt, want BYRONS ‘LARA’ had allen betooverd, 274aandacht en bewondering werd geheel aan ‘LARA’ toegewijd. Het dichtstuk ‘het 275menschelijk leven’, werd door ROGERS bestemd om den onzedelijken, somberen en 276godverzakenden BYRON, ernstige woorden der vermaning toe te spreken. Maar zijn 277gedicht, even als LAMARTINE's meesterstuk, bewijzen dat CUNNINGHAM met regt 278zegt. ‘zelden, vrees ik, is iemands somberen zielstoestand veranderd of zijne zedelijkheid 279verbeterd, door bevallige verzen en beleefde vermaning.’ | |
[pagina 133]
| |
280ROGERS laatst uitgekomen dichtstuk, ‘ITALIA’, met een' luister van platen uitgegeven, 281beantwoordt volkomen aan de keurige, smaakvolle en rijke eenvoudigheid, waardoor het 282uiterlijke van dit werk zich boven alle vergelijking verheft. 283WALTER SCOTT (geb. 1771, overl. 1832). ‘De muze van SCOTT’ zegt 284CUNNINGHAM, ‘wilde hare belangstelling niet toewijden aan tijden, uit welke de 285ridderlijke geest geheel verbannen is, die van schilderachtige glans geheel verstoken zijn, 286die pracht noch voorvaderlijke feestbanketten opleveren. Zij blikte over de wereld en 287niets ziende dan stoomwerktuigen, weefgetouwen, menschen die straatwegen aanlegden 288of het water langs wallen van gehouwen steen leerden loopen en dergelijke 289werktuigkunstige en regel van drieënachtige dingen meer, rigtte zij het oog naar andere 290eeuwen, waar zij zoo veel zag, hetwelk met haren smaak en aanleg overeenkwam, dat zij 291de harp besnaarde en zong van de vorstentelgen uit het geslacht van STUART; van de 292flonkerstarren der noordsche ridderschap; van alle hunne gevechten op de tournooiplaats; 293van hun zamentreffen op het slagveld; van hunne veroveringen en minneliederen.’ 294Des dichters levensbijzonderheden onderstellen wij bij den lezer overbekend. De ballade 295‘GLENFILLAS’ deed hem als volks- en heldenzanger de eerste onderscheiding 296verwerven; in 1805 verscheen ‘het lied des laatsten minnezangers’ ‘The lay of the last 297Minstrel’, weldra volgde ‘MARMION’, vijf jaren later ‘de jonkvrouw van het meer’; drie 298romantische gedichten, door welke de dichter zich in het rijk der poezij tot den eerrang 299hief, op welken hij zich door den ‘Rokeby’ handhaafde. Later moesten SCOTTS 300Hooglandsche helden, die, even als hunne kleederdragt, op den duur iets eentoonigs 301hebben, wijken voor de Turken en zeevrijbuiters van BYRON. Zeer verstandig sloeg de 302hoog verdienstelijke dichter acht op dezen wenk. ‘Hij verhief de banier op eene andere 303kampplaats’ zegt onze schrijver, en voorwaar op deze kampplaats zou BYRON, zal 304welligt niemand het wagen hem den handschoen toe te werpen! 305WILLIAM WORDSWORTH (geb. 1770) is ambtenaar bij het zegelwezen en woont te 306Rydal in Westmoreland. Bij zijne opvoeding aanvankelijk tot den geestelijken stand 307bestemd, gaf hij reeds spoedig, gelijk CUNNINGHAM zegt, ‘de voorkeur aan den 308Parnassus, hoe gevaarlijk het doornen pad zij, dat derwaarts voert, boven den rustigen 309tuin der gevestigde kerk.’ Zijne Lyrische balladen deden hem als dichter kennen. In 1814 310gaf hij het eerste gedeelte van een verheven en hoog wijsgeerig dichtstuk ‘the Excursion’ 311getiteld, in het licht. Eene onregtvaardige beoordeeling in ‘the Edinburgh review’ deed 312WORDSWORTH van de verdere uitgave afzien. CUNNINGHAM noemt 313WORDSWORTH ‘den dichter van de natuur en van den mensch - niet van het 314burgerlijke leven, zoo als sommige meenen, maar van edele aandoeningen, verheven 315gevoel en alles wat den mensch zijne waarde doet beseffen en hem opvoert tot het rijk der 316eer, der zedelijkheid en der godsdienst. Zijn stijl is zijnen onderwerpen waardig en 317eenvoudig, ongekunsteld en gespierd; somtijds is hij te naauwlettend op kleinigheden en 318sommige door hem behandelde onderwerpen zijn voor den dichter niet verheven 319genoeg.’ 320ROBERT SOUTHEY, 321 322[regelnummer]
De roem der Britsche zangeren,
323[regelnummer]
Die KLIOOS dichttrompet met klanken mocht bezwangeren,
| |
[pagina 134]
| |
324[regelnummer]
Waarin eens MILTONS, eens HOMERUS adem bruischt
325[regelnummer]
En Griekens Simois door Edens Gihon ruischt.Ga naar voetnoot5
326 327werd te Bristol in 1774 geboren. De als geschiedkundige levensbeschrijver niet minder 328beroemde dichter gaf in 1794, zijne ‘JOAN OF ARC’ in het licht; ‘in de geheele 329geschiedenis onzer poëzij,’ zegt CUNNINGHAM, ‘bezitten wij geen dichtstuk, zoo vele 330wezenlijk heroische en diep aandoenlijke trekken bevattende en door zulk een' jeugdigen 331mensch geschreven.’ - Eenigen tijd door den franschen vrijheidsdroom begoocheld, 332leerde hij die vrijheid spoedig in al hare afschuwelijkheid kennen. ‘THALABA’, een 333Arabisch dichtverhaal, volgde in 1800; vijf jaren later de MADOC, eene legende, 334gegrond op de overlevering dat, in de twaalfde eeuw, een der Prinsen van Wallis, aan het 335hoofd eener bende gelukzoekers, zich een nieuw vaderland in America koos. Het 336Hindostansch verhaal ‘KEHAMA’ werd in 1809 door SOUTHEY uitgegeven. Met den 337‘RODRIGO DE GOTH’, door Mevrouw BILDERDIJK zoo uitmuntend vertolkt, nam 338hij afscheid van deze dichtsoort. Het zal den lezer niet ongevallig zijn, 339CUNNINGHAMS oordeel over dat voortreffelijk gedicht te vernemen. ‘Het is het laatste 340zijner uitgebreide gedichten en ofschoon het zeker, wat verbeelding en vinding betreft, 341zijn meesterstuk niet is, wordt het algemeen, en naar het mij voorkomt met regt, niet 342slechts als het meest treffende zijner voortbrengselen, maar tevens als het aandoenlijkst en 343ridderlijkst gedicht onzer eeuwen beschouwd. Het heeft al het roerende van gevoel en 344situatiën en is in gespierde en fiksche rijmlooze verzen geschreven, in een mannelijk en 345kernachtig Engelsch, hetwelk weinig dichters van onzen tijd kunnen naderen.’ De 346Alexandrijnen van Mevrouw BILDERDIJK verdienen niet minder geprezen te worden. 347De mengelpoëzij van SOUTHEY, levert groote verscheidenheid en heeft verschillende 348waarde. De Koninklijke Hofdichter leeft te Keswick. Zijn oordeel over BILDERDIJK is 349in onze letterkundige wereld bekend. 350JAMES MONTGOMERY (geb. 1771) werd in het Moravische opvoedingsgesticht te 351Fulnick, in Yorkshire, opgevoed, terwijl zijn vader, als zendeling, met zijne gade, naar de 352Westindien reisde, om de negers van Barbados in het Christendom te onderwijzen. Op 353dien gevaarlijken togt stierven beide en de knaap werd door, de Moravische broeders, tot 354zendeling bestemd; toen hij echter op tienjarigen leeftijd proeven van zijnen dichterlijken 355aanleg gaf en vier jaren later twee boekdeelen Poëzij geschreven had, meende men van 356dat voornemen af te moeten zien; na verscheidene mislukte proeven, moest men besluiten 357hem zelven de keuze zijner loopbaan over te laten. Hij vestigde zich als letterkundig 358uitgever, maar de onvoorzigtige en roekelooze uitgave van sommige stukken, wier geest 359het staatsbestuur mishaagde, bragt hem bij herhaling in den kerker, in welken hij zijne 360‘Prison Amusements’, (Kerkeruitspanningen) ten jare 1797 uitgegeven, vervaardigde. 361Zijne voornaamste gedichten zijn: ‘The Ocean’, ‘the West Indies’, ‘the World before the 362Flood’, ‘Green land’ en ‘the Pelican Island’. Algemeen bekend is zijne Psalmvertaling, 363onder den titel van ‘Songs of Sion’, in het licht gegeven. | |
[pagina 135]
| |
364‘MONTGOMERYS gedachten,’ zegt CUNNINGHAM, ‘zijn rein en verheven, zijne 365uitdrukkingen vloeijend en welluidend; hij houdt eene gelijkmatige vlugt, noch te hoog 366noch te laag, hij is kalm en niet onstuimig, zeer teeder maar niet overdreven.’ 367JAMES GRAHAME (geb. 1765 te Glasgow, overl. 1814 te Sedlemore). Het dichtstuk 368‘de Sabbat’ deed dezen voortreffelijken mensch, als godsdienstig dichter, de hoogste 369onderscheiding verwerven. Niet minder vereerend is het oordeel van CUNNINGHAM, 370over zijnen ‘Schotsche Vogels’, (Birds of Scotland) en ‘Britsche landgedichten’; (Brittish 371Georgics) minder gunstig werd zijn Treurspel, ‘MARIA STUART’ beoordeeld. Tot 372zijne overige werken behooren de ‘Sabbath walks, Biblical Pictures en Rural Calendar’. - 373‘Er is eene eigenaardige gemakkelijkheid in alle zijne tafereelen, een licht en schaduw, 374beide in landschappen en karakters, en eene waarheid en schoonheid, welke bewijzen, dat 375hij den afdruk zijner eigene gewaarwordingen gaf en zich, bij het schilderen, van zijne 376eigene oogen bediende, zonder, gelijk DRYDEN zegt, door de brilglazen der boeken te 377zien.’ 378JAMES HOGG of gelijk hij zich gaarne naar den stroom, aan wiens oever hij, in 1772, 379op BURNS dertienden geboortedag geboren werd, noemt, ‘de schaapherder van Ettrick’ 380kon naauwelijks schrijven, toen hij de eerste der balladen, die hij, de kudden weidende, 381gedurig improviseerde, op het papier bragt, hetwelk de armoede hem naauwelijks toeliet 382zich aan te schaffen. De uitgave van zijn lied ‘DONALD MAC DONALD’, en het 383herdersdicht ‘WILLIE en KATI’ wekten de belangstelling van WALTER SCOTT en 384andere Edinburgsche letterkundigen; zijne verzameling van balladen, onder den titel van 385‘the Mountainbard’ (de bergzanger) uitgegeven, werd algemeen geprezen; ‘WILLIE 386WILKIN’ met SCOTTS GLENFILLAS vergeleken. 387HOGG zocht, even als BURNS, in Edinburg een' werkkring, welke met zijn, aanleg 388meer overeen mogt komen, dan het eenzelvig landleven. Hij slaagde evenmin, bij de 389uitgave van een tijdschrift, en ieder meende, dat hij zich in de vergetelheid verliezen zou, 390toen onverwachts de uitgave van zijn dichtstuk ‘de Nachtwake der Koningin’, hem tot 391dichter van den eersten rang verhief. Dit werk bestaat uit een' wedstrijd van verscheiden 392minnezangers, ter eere van Koningin MARIA. Geen der gedichten, welke hij verder 393tusschen 1813 en 1825 uitgaf, evenaart deze ‘Nachtwake’ in grootsche vinding, rijkdom 394van onderwerpen, fikschen gloed, stoute verbeeldingskracht en dichterlijke bevalligheid. 395De Hertog van Buccleugh heeft HOGG in bezit gesteld van eene schaapskooi, bij den 396Yarrow. Hij leeft daar tevreden, in volmaakte onafhankelijkheid, welligt zullen velen hem 397met minder regt door CUNNINGHAM opgenomen achten, in de reeks van door zijn 398vaderland miskende en mishandelde dichters! 399SAMUEL TAYLOR COLERIDGE, de zwager van SOUTHEY, werd in 1773 geboren, 400zijne ‘GENOVEVA’, ‘de oude Zeeman’ (Ancient Mariner), ‘Christable’, ‘Brand, Moord 401en Hongersnood’ (Fire, Famine and Slaughter), getuigen van zijne stoute, wilde en 402romantische verbeeldingskracht. Hij woonde tot zijn overlijden in Augustus 1834, in de 403nabijheid van Londen, en zag Vrijdagsavonds gezelschap, bij zich, waar ieder vreemdeling 404bekoord werd door de welsprekendheid van zijn onderhoud. Het beoefenen der Duitsche 405letterkunde voerde hem, gelijk WORDSWORTH tot een Mysticismus, hetwelk zeer 406nadeeligen invloed oefende op zijne dichterlijke voortbrengselen. | |
[pagina 136]
| |
407JOHN LEYDEN, een der vrienden van SCOTT in deszelfs jongelingsleeftijd, van wien 408de edele Baron nimmer zonder aandoening sprak - de weinige gedichten welke hij uitgaf, 409kenschetsen hem als een der veelbeloovendste dichters. Armoede drong hem naar de 410Oost-Indiën te gaan. De ijver, met welken hij zich aldaar op de Oostersche talen 411bevlijtigde, deed hooge verwachting op hem vestigen. De dood verijdelde dezelve in 4121811. De zeven en dertig jarige dichter overleed op de zending tegen Batavia. 413CHARLES LAMB, van wiens geestige en fijn gevoelige karakterteekeningen en 414huisselijke schetsen, de IRIS onzen landgenooten eenige vertalingen mededeelde, werd 415door de Edinburgh Review afgeschrikt de dichterlijke loopbaan voort te zetten, welke 416zijne vriendschap voor SOUTHEY en WORDSWORTH hem in had doen slaan. Zijne 417dichterlijke voortbrengselen, ofschoon geenzins onverdienstelijke, kunnen echter met zijn 418proza niet vergeleken worden. CHARLES LAMB, behoort tot de weinige mannen van 419genie, wier verdiensten openlijke hulde toegebragt werd. Hij werd als ELIA,Ga naar voetnoot6 door den 420Lord Mayor tot een' feestmaaltijd genoodigd, bij welken slechts lieden van den hoogsten 421rang zich als gasten vereenigden. CUNNINGHAM verzekert ons, dat LAMB in 422gezelschap dezelfde ELIA is, welken wij, in zijne schetsen, leeren kennen, als bestemd 423‘om nimmer te sterven en nimmer vergeten te worden’. 424THOMAS CAMPBELL, geboren te Glasgow in 1777, werd reeds vroeg, door zijnen in 425handschrift verspreiden Lijkzang op WALLACE, als dichter bekend. Zijne ‘Genoegens 426der Hoop’, verwierven den twintig jarigen jongeling te Edinburg hooge onderscheiding. 427‘LOCHIEL en de toovenaar’ (LOCHIEL and the wizard), ‘'o Connors Kind’ (o 428Connor's child), ‘GERTRUDE of WYOMING’ en het in 1824 uitgegeven gedicht 429‘THEODRIC’, leveren echte en oorspronkelijke schoonheden op. Met ijver verdedigde 430en bezong hij de zaak der Polen. CAMPBELL slaagde uitstekend in strijdzangen. Hij 431bewerkt tegenwoordig ‘Gedenkschriften over de beroemde tooneelspeelster Mrs. 432SIDDONS’. Gij kent, mijne Lezers! het lief verhaal, hetwelk LAMB ons uit de jeugd van 433die begaafde vrouw, toen ‘de kleine BARBARA, 't kind van elf jaren’, mededeelde.Ga naar voetnoot7 434TH. MOORE, de onsterfelijke dichter der ‘LALLA ROOKH’, behoort naast SCOTT 435tot de weinige Britsche zangers, wier Europeesche naam ook in ons Vaderland genoemd 436wordt. De Heeren VAN LENNEP en VAN DER HOOP en andere dichters vertolkten 437sommigen zijner losse stukjens, die door ongemeen aantal, bij geestige vinding, tintelend 438vernuft, bevallige luchtigheid, bij oorspronkelijkheid van gedachten, zacht gevoel en 439grootschheid, hem in deze dichtsoort onvergelijkelijk doen zijn. In de kleinste schelp 440vindt men doorgaans een' helderen parel. Ondertusschen valt het niet te ontkennen, dat 441zijne Iersche liederen iets gekunstelds hebben, terwijl de staatkundige Satyren dikwijls 442zeer moedwillig zijn. De Heer SYBRANDI leverde eene vertaling van ‘de Engel en de 443Peri’. Mogten de oorspronkelijke schoonheden van het prachtig Oostersch gedicht 444‘LALLA ROOKH’, ons weldra in liefelijk Hollandsch teruggegeven worden! - 445MOORE, een ijverig verdediger van Ierlands volkseer, behoorde tot de vertrouwdste 446vrienden van den Prins van Wallis; sinds deze Koning werd, vergat hij den edelen dichter. | |
[pagina 137]
| |
447JOHN WILSON, te Paysley in West-Schotland, ten jare 1789 geboren, onderscheidde 448zich reeds aan de Oxfordsche Hoogeschool door eene dichterlijke verhandeling uit te 449spreken, over de verdiensten der oude beeldhouwkunst. Zijn eerste dichtstuk, ‘het 450Palmen-Eiland’ (the Isle of Palms), vestigde de algemeene aandacht; het levert tafereelen 451op van betooverende schoonheid, milden overvloed van liefelijke gedachten, vereenigd 452met ongemeene zoetvloeijendheid en kalme bevalligheid. ‘De stad der Peste’ (The City of 453the Plague), geeft een tafereel van de ellende, door die ontzettende plaag te Londen 454aangerigt; de zwarte radeloosheid wordt hier door den helderen blik der hoop vertroost. 455‘Op den grafheuvel,’ zegt ALLAN, ‘zijn de bloemen der schoonheid gezaaid; en met 456blijmoedig ontzag treden wij in het knekelhuis.’ Zijn ‘EDITH en NORA’ verplaatst ons 457in de betooverendste wonderwereld. ‘In zijne kleinere gedichten is innig gevoel voor de 458natuur; vertrouwde kennis van het menschelijk hart, en eene aan het lyrische grenzende 459zoetvloeijendheid. Alle zijne voortbrengselen kenmerken zich door des dichters 460schitterende verbeelding, verhevene gedachten, overeenstemming met alles wat in den 461mensch groot en vereerenswaardig is, door verrassende en onverwachte, maar nimmer 462gekunstelde overgangen en door situatiën, als een oog ze slechts op kan merken, hetwelk 463de gansche Natuur gadeslaat.’ 464De jeugdige HENRY KIRKEWHITE, geboren 1785, werd door ROBERT 465SOUTHEY als een' veel beloovenden dichter geschetst; gemis aan kracht en 466oorspronkelijkheid zocht hij door teedere en roerende gedachten te vergoeden, weinig 467zou hij, naar CUNNINGHAMS meening, 468ROBERT BLOOMFIELD, (geb. 1766), overtroffen hebben, wiens dichterlijken aanleg 469aan den driestal ontwikkeld, en door de uitgave van zijn' ‘Pachters knaap’ (‘Farmer's 470boy’), vermaard geworden, door onzen schrijver even ongunstig als onregtvaardig 471beoordeeld wordt. BLOOMFIELD bezat inderdaad talent: hij schilderde met vernuft en 472waarheid de natuur en het landleeven. CUNNINGHAMS vooringenomenheid schijnt 473voort te vloeijen uit de vergelijking welke sommigen tusschen BLOOMFIELD en 474BURNS maakten. ‘Men heeft hem den Engelschen BURNS genoemd,’ zegt hij, ‘maar 475behalve de overeenkomst tusschen beider kommerlijke omstandigheden, gelijken zij 476elkander evenveel als een kanaal en een stortvloed. De nederige, verdienstelijke en 477beminnelijke mensch stierf van gebrek in 1806. 478GEORGE GORDON, LORD BYRON (geb. 1778, overl. 1821) werd door 479CUNNINGHAM in weinige woorden uitmuntend geschetst. ‘De cynische, schimpende 480en kwaadaardig bijtende geest onzer eeuw, de twijfel aan alles, het geloof in niets hebben 481in hem een dichter gevonden. De beleedigende onregtvaardigheid van de Edinburger 482Review schijnt dien noodlottigen invloed op zijn karakter gehad te hebben, waardoor hij 483de man des ongeluks werd, wiens geest ons ontzag inboezemt, in wien wij den gevallen 484aartsengel zien, die ons van bewondering en afschuw vervult. BYRONS geschiedenis is 485onzen lezeren bekend. NAPOLEON en BYRON... nimmer vergelijke men een ander 486genie, met dat van NAPOLEON, nimmer vergelijke men een ander genie, met dat van 487BYRON! 488CHILDE HAROLDS Pelgrimstogt ‘the Pilgrimage of CHILDE HAROLD’, plaatste den 489verguisden en vergeten' dichter der ‘Hours of Idleness’, onder de uitmuntendste en | |
[pagina 138]
| |
490verhevenste geniën van Engeland. In korten tijd volgden zijn ‘Giaour’, ‘de Zeeroover’, 491‘LARA’, ‘het beleg van Corinthe’, door VAN LENNEP niet minder fraai vertaald, dan 492‘de Abydeensche verloofde’. Niet minder bewonderde men zijn geheimzinnig gedicht 493MANFRED en den wulpschen SARDANAPALUS. De zangen die CHILDE HAROLD 494voltooiden, MAZEPPA en DON JUAN behooren tot het laatste tijdperk van des dichters 495leven. ‘Toen hij den DON JUAN schreef,’ zegt CUNNINGHAM, ‘schijnt hij gezeten te 496hebben tusschen engelen des licht en der duisternis’, de invloed der eersten bepaalde zich 497ten hoogste tot tien Stanza's van elke Canto, (sommige dier zangen worden door meer 498dan tweehonderd Stanzas gevormd.) Opmerkingswaardig is het oordeel hetwelk de 499burgerlijke CUNNINGHAM over BYRON uitbrengt. Na zijne stoute verbeelding, het 500eigendommelijke zijner natuurbeschouwing, zijne scherpziende menschenkennis, de 501oorspronkelijkheid van zijne denkbeelden en het meesterlijke zijner taal gehuldigd te 502hebben, zegt hij, ‘Zijn hoofdgebrek is een gebrek van medegevoel met de gansche 503schepping; in dit opzigt overtreft de landman BURNS verre den hoogadelijken 504BYRON; de arme landbouwer, die, in het zweet zijns aanschijns, tachtig gulden 's jaars 505verdiende, beminde de aarde en het aardsche meer dan de Lord van Newstead, met zijn 506groot renteboek en geslachtlijst tot op WILLEM den Veroveraar. De edele dichter kon 507het grootsche plan der natuur zien noch gevoelen, gelijk de landman. Hij schreef over 508alles uit verachting, de deugd is hem iets toevalligs en dwaling eene zekerheid; zijne roem 509moest de boete betalen voor zijnen hoogmoed en verwatenheid. Zijne verhevenste regels 510lezen wij met een onrustig hart en zamengetrokken wenkbraauwen; zij die wenschen de 511honig der gelukzaligheid uit goddelijke verzen te puren zullen dezelve niet gemakkelijk 512vinden, in de werken van den giftigen BYRON. 513PERCY BYSSHE SHELLEY, (geb. 1792, overl. 1822), een boezemvriend van Lord 514BYRON. De mystische gevoelens en het beklagenswaardig karakter des dichters, ijveren 515telkens in zijne werken. In zijnen ‘ALASTOR of de Geest der eenzaamheid’, 516(ALASTOR or the spirit of solitude) schetste hij zijne denkwijze en zijn gemoedsbestaan. 517De dichtwerken ‘The revolt of Islam’ en ‘Prometheus unbound’ ontwikkelen het 518godsdienstig stelsel, hetwelk hij zich, bij het verwerpen des Christendoms, vormde. De 519verspreiding zijner ‘Queen Mab’ werd geregtelijk verboden. Het treurspel ‘CENCI’ is 520een zamenstel van bloedige afgrijselijkheid. De rampzalige dichter kwam om, op de kust 521van Italië. BYRON deed op het strand een' lijkstapel oprigten, en verzamelde, naar de 522wijze der ouden, zijne asch in eene lijkbus. 523Aan het einde zijner beoordeeling der Britsche dichters, zegt CUNNINGHAM, dat zijn 524geest, bij het laatste gedeelte van die taak, was afgemat; zulks is zeer blijkbaar: met den 525omvang zijner leven- en karakterschetsen, - hetgeen het oorspronkelijk van SHELLEY 526heeft, is reeds zeer onnaauwkeurig, - vermindert het puntige van zijn' stijl, de 527levendigheid zijner voordragt, het fijn vernuftige zijner gedachten. Hij verdient hier 528gewisselijk eenige toegeeflijkheid, immers, gaat het ook u niet dikwijls zoo mijn lezer? - 529wanneer gij de schrijftafel verlaten, of u met den man van oorspronkelijk gevoel, 530geoefend verstand en rijken smaak onderhouden hebt, u daarna in eenen uitgebreiden 531kring van minder uitmuntende menschen bevindt; alle komen ze u dan buitengewoon 532middelmatig voor, en gij acht u zelven, in die oogenblikken, middelmatiger dan ooit. | |
[pagina 139]
| |
533Wij volgen CUNNINGHAM niet verder in deszelfs beschouwing der Britsche dichters. 534De optelling van derzelver namen is ons eene verdrietelijke taak; het plan van ons 535overzigt dringt ons echter hetzelve op dergelijke wijze te eindigen. - Zie hier de dichters, 536welke zich door genie of talent in Groot-Brittanje onderscheiding verworven hebben. 537JOHN KEATS, de dichter van ENDYMION, HYPERION, ‘The Eve of St. AGNES’, 538WILLIAM BOWLES, een verdienstelijk Sonnettendichter, WILLIAM SOTHEBY, de 539vertaler van WIELANDS OBERON, zeer gelukkig in het vertolken van HOMERUS. 540WILLIAM CARY, vertaalde DANTE en eenige stukken van middelmatige fransche 541dichters. WALTER SAVAGE LANDOR; HENRY HART MILMAN; WILLIAM 542TENNANT; LEIGH HUNT, wiens ‘RIMINI’ meer onderscheiding waardig is, dan aan 543dat dichtstuk te beurt viel; BRYAN WALTER PROCTOR, meer bekend onder den 544naam van BARRY CORNWALL, een goed dramatisch en Lyrisch dichter, THOMAS 545HOOD, minder oorspronkelijk Poëet dan de oudheidkundige WILLIAM 546MOTHERWELL; ALEXANDER ALARIC WATTS, THOMAS PRINGLE en 547WILLIAM KENNEDY evenaarden elkander in liefelijke zoetvloeijendheid. ROBERT 548MONTGOMERY en EBENEZER ELIOT behandelen niet ongelukkig het 549schimpdicht. ALFRED TENNYSON, de wiskundige GEORGE DARLEY, CLARE, 550CROLY, MOIR en MALCOLM verdienen vermeld te worden, waar men van de 551voortbrengselen der Britsche Poëzij spreekt. 552Het bevreemdt ons dat CUNNINGHAM volstrekt geene melding maakt van POLLOK, 553een jeugdig (in 1833) overleden' geestelijke, wiens ‘Course of Time’, bij al het nieuwe en 554verhevene in de vinding, overvloeit van dichterlijke beschrijvingen, grootsche 555denkbeelden en uitmuntende schoonheden van detail, welke ons aan eene vergelijking 556met MILTON doen denken; eere genoeg voor het jeugdig genie, al zij dan ook de 557nadere vergelijking met den Dichter van het verloren Paradijs hem niet gunstig! 558In dichteressen is het tegenwoordige Engeland weinig vruchtbaarder dan ons 559onvruchtbaar Vaderland. JOANNA BAILLY, of zuster ‘JOANNA’, gelijk Sir WALTER 560haar gaarne noemde, zullen wij als treurspeldichteres leeren kennen; hare Poëzij is hoogst 561verdienstelijk. FELICIA HEMANS behaalde boven alle hare mededingers de zegepraal, 562door het beste dichtstuk te leveren, op BRUCE's en WALLACE'S ontmoeting na het 563gevecht bij Falkirk. Haar genie is het gelukkigst in de dichtsoort, welke men bij ons 564‘Huisselijke Poëzij’ verkiest te noemen. De jeugdige LAETITIA ELISABETH 565LANDON is de AMABLE TASTU der Britsche Letterkunde. MARY HOWITT slaagt 566bij uitnemendheid in den balladen toon. |
|