| |
4.13 De Britsche letterkundigen van onzen leeftijd
52-53 als een damp die voor weinig tijds gezien wordt en daarna verdwijnt: citaat niet gevonden.
59 Bouterweck: Friedrich Bouterweck (1766-1828). Duits filosoof en literatuurgeschiedschrijver. Schreef een Geschichte der neueren Poesie und Beredsamkeit (12 delen, 1801-1819).
Wachler. Johann Friedrich Ludwig Wachler (1767-1838). Schreef onder de naam L. Wachler een tweedelig Handbuch der allgemeine Geschichte der literarischen Cultur (1804). In 1829-1830 verscheen de Nederlandse vertaling van N.G. van Kampen, Handboek van de geschiedenis der letterkundige beschaving.
Menzel: Wolfgang Menzel (1798-1873). Duits schrijver, literatuurgeschiedschrijver en criticus. Schreef Die deutsche Literatur (1828).
60Wolff: mogelijk bedoelt Drost hier Friedrich August Wolff (1759-1824); Duits filoloog. Vriend van Goethe, Schiller en Von Humboldt.
Nisard: gedurende praktisch de hele negentiende eeuw waren er verschillende broers Nisard actief op het terrein van letterkunde en humaniora. Cf. p. 1016-1017 uit het elfde deel van Larousse's Grand Dictionnaire Universel du XIXe siècle.
Sainte Beuve: Charles Augustin Sainte-Beuve (1804-1869). Frans dichter, literatuurgeschiedschrijver en criticus. Schreef Tableau historique et critique de la poésie française au 16me siècle (1828).
Chasles: Victor Euphemon Philarete Chasles (1798-1873). Frans schrijver, bibliograaf en criticus. Schreef Tableau de la marche et des progrès de la langue et de la littérature française au XVlme siècle (1827).
61 Prevost: Abbé Antoine François Prévost (1693-1763). Benedictijn met een onstuimig liefdesleven. Schreef en vertaalde verschillende romans. Oprichter van het tijdschrift Le
| |
| |
pour et le contre. Journal littéraire d'un goût nouveau (1733-1740), waarin onder meer opmerkelijke feiten uit de Franse en Engelse letterkunde werden opgenomen.
62-63 Biografische Geschiedenis en Karakterschets der Britsche letterkunde, van den dood van Johnson tot dien van Walter Scott: Allan Cunningham, Biographical and Critical History of the British Litterature of the Last Fifty Years. Paris: Baudry's Foreign Library, 1834.
63 Voetnoot 1: zie Cunningham 1834, aantekening tegenover de titelpagina: ‘The following History was written expressly for the Athenaeum, one of the leading English Literary Journals. It appeared in several succesive numbers, and the high interest it excited as induced the Editor to collect the whole into one volume, and to publish it in this country, where its utility will render it indispensible to the amateurs of English Literature.’
69 waarachtig genie: blijkens de voorbeelden die Drost even later geeft, bedoelt hij met ‘waarachtig genie’ het type van het natuurtalent in de Engelse Romantische literatuur. Burns, Hogg, Clare en Cunningham kwamen allemaal uit een eenvoudig milieu; zii waren herders, schoenlappers, enz. en gaven de Romantiek in Engeland een onmiskenbaar landelijk, ongekunsteld karakter.
73-81 De oorspronkelijke tekst luidt: ‘Allan Cunningham is a native of Scotland and was brought up to the trade of stone-mason. His genius was first roused on hearing the old popular ballads of his country, and his first productions attracted the attention and obtained for him the friendship and protection, of the principal literati of Edinburgh.
His principal work, “The Biography of English Painters, Sculptors, and Architects”, has established his reputation at home and abroad, having been translated and printed in France and Germany. His other works, and among them, “The Maid of Elvar” a poetical romance, are distinguished for elegant simplicity of style, and a striking assemblage of chivalrous, rustic and domestic scenes.’ (Cunningham 1834: *ix)
83-93 De oorspronkelijke tekst luidt: ‘When Burns published his poems, he did so, he said, because some might like to know how a peasant thought and felt: in like manner, and in the same spirit of humility, but with a conciousness of very inferior power, I propose to show how another peasant thinks and feels in matters which interest not his heart alone, but which have largely engaged the attention of the country - namely, the Biographical History and Character of British Literature, from the death of Johnson to that of Scott - a period of nearly fifty years. ‘Three things, besides a knowledge of the
subject, are necessary for you in this matter,’ said an illustratious author to me, regarding a similar undertaking - ‘a clear head, an honest heart, and a good conscience.’ My knowledge is not so extensive as I could wish, nor is my head perhaps so clear; but I come to the task with perfect honesty of purpose, and with the determination of saying nothing save what I feel and believe.’ (Cunningham 1834: 1-2)
94-95 De oorspronkelijke tekst luidt: ‘There are two great eras in our island literature, which may be named the Elizabethan and the Georgian...’ (Cunningham 1834: 2)
97-102 De oorspronkelijke tekst luidt: ‘In the days of Spenser, Shak[e]speare, and Milton, imagination ruled and reigned; poetry lived much in the upper air, and, like the lark, sung best when nearest heaven; - in the days of Cowper, Burns, Byron, Crabbe, and Scott, the
| |
| |
voice of song was more frequently heard from lower elevations; matters of a less regal kind furnished subjects for the Muse...’ (Cunningham 1834: 2-3)
105 de vervelende dichtschool van Feitama en Hoogvliet: Sybrand Feitama (1694-1758) was een ijverig navolger van de Frans-classicistische voorschriften van Pels; hij wijdde een groot deel van zijn leven aan het ‘beschaven’ of verbeteren van de techniek van zijn werk. Vooral zijn vertaling van Fénélons Telemachus (1733) was in dit opzicht lange tijd berucht. Naast vertalingen uit het Frans schreef hij lofdichten, gelegenheidsstukken en twee delen Tooneelpoëzij (1735). Door zijn tijdgenoten werd Feitama hevig bewonderd.
Feitama beschouwde Arnold Hoogvliet (1687-1763) als zijn leermeester. Hoogvliets belangrijkste werk was een bijbels heldendicht, Abraham de Aartsvader in 12 boeken (1731). Dit werk genoot in de tijd van verschijnen grote bewondering. Feitama duidde het aan als ‘Neêrlandsch wonderstuk,’ welke lof Hoogvliet beantwoordde door Feitama's Tooneelpoëzij ‘de eer der Nederduitsche Sofoklessen’ te noemen. Abraham de Aertsvader beleefde tussen 1731 en 1780 maar liefst tien drukken. Later bundelde Hoogvliet zijn andere pennenvruchten: evangelische stof, herderszangen, geboorte-, bruilofts-, lijk- en lofdichten.
Antonides: Joannes Antonides van der Goes (1647-1684) bezocht in Amsterdam de Latijnse school, studeerde vervolgens klassieke talen en wiskunde om zich tot apotheker te bekwamen en promoveerde in 1674 te Utrecht in de Medicijnen. Toen hij nauwelijks achttien jaar oud was, schreef hij een treurspel, Trazil of Overrompelt Sina (1666), dat de bewondering wekte van de zestig jaar oudere Vondel. Na een volgend geschrift noemde Vondel hem ‘mijn zoon in de kunst’. De vriendschap tussen de oude en de jonge dichter ging heel ver: Antonides had een slechte gezondheid, en als hij ziek was, kwam Vondel hem elke dag opzoeken. In navolging van Vondels Rijnstroom schreef Antonides zijn IJstroom (1671), een lofzang op Amsterdam en het IJ in vier boeken. Dit classicistische gedicht maakte grote indruk en Antonides stond tot in de negentiende eeuw hoog aangeschreven. Antonides werd één van de felste bestrijders van het literaire genootschap Nil Volentibus Arduum, dat hij over de hekel haalde in zijn polemische gedicht Marsyas (1685).
107-109 De oorspronkelijke tekst luidt: ‘Poetry had been polished down till little remained save glitter; and of the voice of the Muse we heard nothing, save the melodious sound, like the singing of a fine lady.’ (Cunningham: 4)
110-115 De oorspronkelijke tekst luidt: ‘The paths of nature and passion were forsaken, the muze, with artificial flowers in her locks and embroidered train, left the wild wood glade and the river bank, to twang her harp by the side of pumped waters and architectural cascades, with nymphs of stone, and fauns with cloven heel sitting among flowers and shrubs, brought into the sunshine from the conservatory.’ (Cunningham 1834:5)
116-120 De oorspronkelijke tekst luidt: ‘Johnson - more particularly in his “Lives of Poets” - showed a colossal intellect; in those matchless Memoirs he exhibited such knowledge of human life - such skill in the delineation of character - such sagacity in the detection of faults - such insight into the sources of poetic inspiration, as no one mind perhaps ever before displayed - all this, too, was expressed in a style at once masculine
| |
| |
and melodious where every word conveys meaning, and every sentence teems with thought.’ (Cunningham 1834: 6)
121-123 De oorspronkelijke tekst luidt: ‘Burke [...] stood like a giant even amid such men as Pitt, Fox, Grattan, and Sheridan’ (Cunningham 1834: 8).
De beeldspraak is hier dus van Drost zelf. Phidias (5e eeuw voor Chr.) geldt als de beroemdste Griekse beeldhouwer uit de Oudheid; hij was een specialist op het gebied van goud- en ivoorbewerking. Als een persoonlijke vriend van de heerser Perikles had Phidias toezicht op de grote bouwwerken en beelden die ter verfraaiing van Athene overal verrezen. In deze Perikleïsche periode bouwde hij uit goud en ivoor een meer dan twaalf meter hoog beeld voor de aan Zeus (Jupiter) gewijde tempel in Olympia; dit wordt beschouwd als het grootste godenbeeld van Griekenland.
129 lais: benaming voor twee verschillende genres uit de Middeleeuwse Franse poëzie: de lyrische en de verhalende lais. Met de laatste, een soort sprookje, is de naam van Marie de France onverbrekelijk verbonden.
145-158 De oorspronkelijke tekst luidt: ‘Literature - most of it at least - changed its tone and aspect with the times. Our prose could gain little in dignity from any alteration; but the clang and uproar of the events we have alluded to, awoke the muses from their stupor or trance, and Cowper in England, and Burns in Scotland, gave utterance to their emotions in the language of life and feeling - nature was restored once more to British song. It is true, that both those eminent poets were in the enjoyment of fame before the French Revolution; but it is also true that the chief poem of the first was unwritten, and all of the poetry of the second, when the independence of America had been fought for and won. I do not, however, expressly claim from them an exlusive inspiration arising from the disturbed and yeasty state and public feeling; no doubt, their own noble natures inclined them to indulge in free and unshackled song; but I consider that this natural yearning was stimulated and strengthened by the free and investigating tone in which men indulged, both in public and private.’ (Cunningham 1834: 10-11)
161-165 De oorspronkelijke tekst luidt: ‘Be that as it may, a salutary reformation was wrought - the muses were brought back from the rattle and the go-cart to lift their voices as of old; and the isle of Britain, east and west, north and south broke out into voluntary song.’ (Cunningham 1834: 11)
169 Uit deze kop en de bijbehorende voetnoot valt al op te maken dat Drost van plan was om alle afdelingen van Cunninghams boek te volgen. Door zijn ontijdige dood is hij echter met verder gekomen dan de afdeling over ‘de Poëzij’, die slechts de eerste 105 bladzijden van het in totaal 348 bladzijden tellende boek beslaat. Na de poëzie-afdeling volgen afdelingen betreffende het verhalende proza, de geschiedschrijving het biografische genre, toneel, literaire kritiek en ‘The Effect of the Cultivation of Oriental Literature on the General Literature of England’.
172-181 De oorspronkelijke tekst luidt: ‘this constitutional infirmity, by preventing him from being installed as a clerk in the House of Lords, ruined his fortune and secured his fame. The pain of his failure threw him upon religion; the studie of the Scriptures threw him upon poetry; and as his works began to be talked of in the world, and bring fame to
| |
| |
their author, the gloom which had settled down like a cloud on his soul passed off, and the man and the poet shone out like the sun at noonday.’ (Cunningham 1834: 14-15)
190-200 De oorspronkelijke tekst luidt: ‘It is impossible to describe this fine poem better than by saying that it treats, in a masterly way, of all that affects us here, or influences us hereafter; that it pleads the cause of the poor and the desolate in the presence of the rich; admonishes the rich of their duty to their country, their cottars, and their God; takes the senate to task; shakes the scourge of undying verse over the pulpit; holds a mirror before the profligacy of cities till they shudder at their own shadow, and exhibit to the hills and dales of the country, an image of the follies of their sons and daughters. The satire was lively, discerning, and keen; the pathos without puling, and the tenderness had strength.’ (Cunningham 1834: 16)
207-208 De Heer J. van Lennep deed zijne overzetting van eenige dichtstukjens van Burns door eene levensschets voorafgaan...: Jacob van Lennep, Proeven uit de werken van Robert Burns, voorafgegaan door eene verhandeling over deszelfs werken. Amsterdam: Westerman, 1833. [Verzameling van voortbrengselen van uitheemsche vernuften. Eerste stukje.] Verhandeling: p. 1-30.
211-213 De oorspronkelijke tekst luidt: ‘They abounded with passions and opinions fresh from nature; contained vivid pictures of domestic happiness, rustic gladness, and the raptures of innocent love.’ (Cunningham 1834: 19)
214-215 ‘'t valt zwaar, zegt de Heer van Lennep, “de gretige bewondering uit te drukken, waarmede deze dichtwerken ontvangen werden.” - Citaat niet gevonden.
216-225 De oorspronkelijke tekst luidt: ‘The first scholars of Scotland courted his aquaintance; and the highest and the lowest names in the country were huddled together in the subscription for a new edition of his works. He was invited to Edinburgh, where Blair called him the Lowland Ossian, Burnet took him to his evening parties, where he drank wine out of bottles wreathed with flowers, in the manners of the ancients, Mackenzie handed him to a wider fame in a generous and venturous critique; and the Duchess of Gordon admired his wit, and took his arm as she walked from the drawingroom to the supper table. The inspired Peasant of the West was received and entertained as a sort of wonder.’ (Cunningham 1834: 22)
225-228 De oorspronkelijke tekst luidt: ‘He was praised, caressed, and feasted, till the taste for things rustic was cloyed, and men desired to see something new; lords and ladies neglected to invite him; and when they met him by chance, saluted him coldly, or passed him with averted eyes.’ (Cunningham 1834: 23)
231-240 De oorspronkelijke tekst luidt: ‘As a poet he stands in the first rank. His conceptions are all original; his thoughts are new and weightly; his style unborrowed; and he owes no honour to the subjects which his muse selected, for they are ordinary, and such as would have tempted no poet, save himself, to sing about. All he has written is distinguished by a happy carelessness; a fine elasticity of spirit; and a singular felicity of expression - by the ardour of an impassioned heart and the vigour of a clear understanding. His language is familiar, yet dignified; careless, yet concise; he sheds a redeeming light on all he touches; whatever his eye glances on rises to life and beauty.’ (Cunningham 1834: 24)
| |
| |
240-241 De oorspronkelijke tekst luidt: ‘He is the poet of freedom as of beauty. [...] Peace be with his great and injured spirit!’ (Cunningham 1834: 25)
242-245 De oorspronkelijke tekst luidt: ‘In the church, men sometimes rise by merit; more frequently by patronage: to secure the latter, Crabbe wrote and published, in the year 1783, a poem called “The Village”.’ (Cunningham 1834: 26-27)
251-252 De oorspronkelijke tekst luidt: ‘it was found that time had increased his intensity of observation; had sharpened his sense of character, and improved his manner of communicating his notions to the world; but had not brightened the moral darkness of his early landscapes...’ (Cunningham 1834: 29)
253 De oorspronkelijke tekst luidt: ‘He has given a Newgate Calendar in verse’ (Cunningham 1834: 29)
257-262 De oorspronkelijke tekst luidt: ‘he had determined that his muse, instead of walking like a pastoral damsel barefoot among flowers, and crushing fragrant berries at every step, should rough it among the thorns and briars of the world; and for the cheering and mirth-awakening songs of the elder muses, should weep and wail, tear her hair, gnash her teeth, and refuse to be comforted.’ (Cunningham 1834: 31)
266 Thomas Dribble: Washington Irving, Verhalen van een' reiziger. Uit het Engelsch door Steenbergen van Goor. Amsterdam: C.L. Schleijer, 1826. Eerste deel, p. 176-177: ‘Ik liet dus mijne beroepszaken verloopen, gaf mijn geld uit en voltooide mijn gedicht. Dat gedicht heette: De Genoegens der Zwaarmoedigheid, en werd door al de leden van mijn genootschap hemelhoog verheven. De Genoegens der Verbeeldingskracht, de Genoegens der Hoop, en de Genoegens der Herinnering* waren, ofschoon elk derzelve zijnen maker den eersten rang onder de dichters had geschonken, niets meer, dan proza, in vergelijking met mijn gedicht. Lady MONTAGUE schreide, als ik het voorlas, van het begin tot het einde. Al de leden van het letterkundige, wetenschappelijke en wijsgeerige genootschap verklaarden het voor het uitmuntendste van onze eeuw, en verzekerden mij eenparig, dat het in de groote wereld geweldig veel opzien zou baren. [...] Kortom, ik stak mijn gedicht bij mij en begaf mij naar Londen.’
Op de plaats van de asterisk moet een noot worden ingevoegd: ‘Beroemde gedichten van Akenside, Campbell en Rogers’.
269-270 verzen die langs zijden draden rollen: citaat niet gevonden.
278-279 De oorspronkelijke tekst luidt: ‘It is seldom, I fear, that the sad condition of man is changed, or his morals amended, by gende verse and courteous admonition.’ (Cunningham 1834: 38)
280 met een luister van platen uitgegeven: De oorspronkelijke tekst luidt: ‘It may be instanced as a confirmation of my opinion of his taste, that he has illustrated this work by aid of the pencils of Stothard and Turner, in a way so beautiful, that it surpasses all other works in the exquisite grace and simplicity of its embellishments.’ (Cunningham 1834: 39)
283-293 De oorspronkelijke tekst luidt: ‘To him, as a poet, the work before his eyes was encumbered with matters too mean for his muse; she scorned communion with the times, out of which the soul of chivalry had been crushed, from which picturesque splendour had departed, and seeing it filled with steam - engines, spinning-jennies, and men laying down rail-roads, or teaching water to run with thin walls of hewn stone, and other
| |
| |
mechanical and rule-of-three sort of things - glanced back on other days, where she saw so much according to her own taste and spirit, that she strung her harp and sung of the princes of the Stuart line, and of the chiefs of the northern chivalry, with all their combats in the lists, their meetings on the batde field, their masking and their minstrelsy.’ (Cunningham 1834: 40-41)
299-304 De oorspronkelijke tekst luidt: ‘a new poet had appeared, with such depth of thought, eager abundance of diction, and such wild tales of foreign lands and strange races of people, that he charmed at once the whole land into an auditory. This was Byron: had he proceeded Scott, there is no doubt that his bearded Turks and maritime desperadoes, who united one virtue to a thousand crimes, would have given place to the northern chivalry. [...] As it was, Byron obtained, for the time, the ascendant; and Scott withdrew from the contest, to raise his banner on another field, and gain honour and glory such as no one save Cervantes can rival.’ (Cunningham 1834: 47-48)
305-306 De oorspronkelijke tekst luidt: ‘He dwells at Rydal, in Westmorland: holds a situation in the Stamp Office...’ (Cunningham 1834: 55)
307-309 De oorspronkelijke tekst luidt: ‘His love of poetry, however, appears to have mastered his love for the ministry: in his youth he preferred Parnassus, with all the perils of its thorny ascent, to the quiet garden of the Established Church; and soon proved by his works that the light which led him was light from heaven.’ (Cunningham 1834: 50)
313-319 De oorspronkelijke tekst luidt: ‘Wordsworth is the poet of nature and man - not of humble life, as some have said - but of noble emotions, lofty feelings, and whatever tends to exalt man and elevate him on the table land of honour, morality, and religion. His style is worthy of his topics - simple, unaffected, and vigorous: he occasionally becomes too minute in his delineations, and some of the subjects which he treats of, are too homely for inspiration.’ (Cunningham 1834: 54-55)
322-325 Citaat ontleend aan het gedicht ‘Aan Southey’ van Willem Bilderdijk. In: Willem Bilderdijk, Oprakeling. Later dichtstukjens. Amsterdam:]. Radink, 1832. P. 156-162. Het citaat staat op p. 162. De eerste regel luidt in de oorspronkelijke tekst: ‘Ontfangt dan dees mijn groet, gij roem der Britsche zangere’.
Kollewijn vertelt dat Bilderdijk en Southey voor het eerst met elkaar in contact kwamen toen Bilderdijk een exemplaar van K.W. Schweickhardts vertaling van Southey's Rodrigo de Goth (zie r. 337), vergezeld van een in het Latijn gesteld briefje, aan de Engelse poet laureate had opgestuurd. Dit was het begin van een min of meer regelmatige correspondentie. Kollewijn: ‘In 1825 bezocht Southey de Nederlanden. Hij vertoefde o.a. eenige tijd te Brussel en ging in Juni naar Leiden. Daar kwam hij aan met een ongemak aan het been, dat ten gevolge van een insectebeet gezwollen, ontstoken en zeer pijnlijk was. In het logement, waar hij bleef overnachten, kon niemand hem verstaan; men begreep hem zelfs niet, toen hij een chirurgijn wilde laten komen. Hij besloot daarom een briefje te zenden aan Bilderdijk, die terstond naar hem ging zien en hem na den tweeden nacht, toen de pijn wat bedaard was, naar zijn huis liet overbrengen om hem daar te verplegen.’ (R.A. Kollewijn, Bilderdijk. Zijn leven en zijn werken. Naar oorspronkelijke en voor een groot gedeelte onuitgegeven bescheiden samengesteld. Amsterdam: Van Holkema en Warendorf, 1891. Tweede deel, p. 287) Southey bleef ruim twee weken bij
| |
| |
Bilderdijk logeren, en keerde een jaar later nog eens terug voor een verblijf van vier dagen.
328-331 De oorspronkelijke tekst luidt: ‘in all the history of our poetry, we have no poem of that high order - containing such truly heroic and deeply pathetic passages, written by one so youthful.’ (Cunningham 1834: 56)
333-335 De oorspronkelijke tekst luidt: ‘“Madoc”, which appeared in 1805, is a poem founded on a Welsh tradition, that in the twelfth century one of the Princes of Wales led a band of adventurers in search of a more hospitable land than their own, and formed a setdement in America.’ (Cunningham 1834: 58)
337 ‘Rodrigo de Goth’, door Mevrouw Bilderdijk zoo uitmuntend vertolkt: Katharina Wilhemina Bilderdijk, Rodrigo de Goth, Koning van Spanje. Naar het Engelsch van Southey. Twee delen. 's-Gravenhage, wed. J. Allart & Co., 1823.
339-345 De oorspronkelijke tekst luidt: ‘it is the last of his greater poems; and though not in matters of fancy and imagination the highest, is considered, and I think justly, not only as the most touching of his productions, but the most affecting and heroic poem of modern times. It has the pathos of sentiment and of situation, and is written in vigorous and massive blank verse, and in such manly and racy English, as few bards of these our latter days can approach.’ (Cunningham 1834: 59-60)
348-349 Zijn oordeel over Bilderijk is in onze letterkundige wereld bekend: Cf. r. 322-325. In een gedicht, opgedragen aan Allan Cunningham, geeft Southey een beschrijving van Bilderdijk die volgens Kollewijn ‘van evenveel hoogachting als vriendschap getuigt’ (Kollewijn 1891: p. 287). Kollewijn citeert het door Drost bedoelde gedicht in een voetnoot.
350-363 biografische schets Montgomery vrijwel letterlijk uit Cunningham overgenomen; het voert te ver om die hier in zijn geheel te citeren. (Cunningham 1834: 62-63)
364-366 De oorspronkelijke tekst luidt: ‘His thoughts are pure and elevated, his diction fluent and harmonious; he maintains an equal flight, never high, never low; he is calm, but not impetuous; has much tenderness, but no ecstasy.’ (Cunningham 1834: 65)
373-377 De oorspronkelijke tekst luidt: ‘There is a quiet natural ease about all his descriptions; a light and shade both of landscape and character in all his pictures, and a truth and beauty which prove that he copied from his own emotions, and painted with the aid of his own eyes, without looking, as Dryden said, through the spectacles of books.’ (Cunningham 1834: 66)
379 schaapherder van Ettrick: zie inleiding (Cunningham 1834: *x en verder).
405 Mysticismus: hoewel Cunningham zich bedient van termen als ‘wild supernatural belief’, ‘superstition’ en ‘obscure and mystical’ (Cunningham 1834: 77), is het waarde-oordeel over het mysticisme, dat Coleridge werk is binnengeslopen onder invloed van de Duitse letterkunde, van Drost zelf.
419 Voetnoot: de oorspronkelijke tekst luidt: ‘directing his mind to prose, aquired a reputation, under the name of Elia, not destined soon to die or to be forgotten.’ (Cunningham 1834: 81)
| |
| |
421-423 De oorspronkelijke tekst luidt: ‘Nor is he otherwise in company than he is on paper...’ (Cunningham 1834: 82)
432 het lief verhaal...: Charles Lamb, ‘Barbara S***’. In: Iris. Bloemlezing uit buitenlandsche tijdschriften 2 (1831), 2, p. 459-474.
436-437 De Heeren van Lennep en van der Hoop en andere dichters vertolkten sommigen zijner losse stukjens:
- Jacob van Lennep, Poëtische werken. Amsterdam: M. Wijt & Zn., 1861. Zesde deel: Mengelpoëzij 2. Hierin: De Vuur-aanbidders. Naar het Engelsch van Thomas Moore. P. 3-102.
- Jacob van Lennep, Poëtische werken. 's-Gravenhage/Leiden/Arnhem: M. Nijhoff/A.W. Sijthoff/D.A. Thieme, 1867. Twaalfde deel: Gedichten, zoo oude als nieuwe. Hierin: ‘Vertalingen, uit de gedichten van Thomas Moore’. P. 123-129.
- A. van der Hoop Jr., Vier gedichten uit Byron en Moore; benevens de vertalingen. Amsterdam: Nayler & Co., 1837.
- A. van der Hoop, Gedichten. Leiden: A.W. Sijthoff, 1859. Eerste deel: ‘Het rozendal’ en ‘De Sneeuwkoningin’. P. 234-237.
(Deze uitgaven kan Drost dus niet gekend hebben, maar waarschijnlijk waren enkele van de vertalingen in tijdschriften of almanakken gepubliceerd.)
442-443 De Heer Sybrandi leverde eene vertaling van ‘de Engel en de Peri’: [K. Sybrandi], De Peri en het Paradijs. Naar het Engelsch, uit de Lalla Rookh van Th. Moore. [z.p, z.j.]
450-452 De oorspronkelijke tekst luidt: ‘it exhibits scenes of enchanting beauty, a prodigality of loveliness united to uncommon sweetness and tranquil grace.’ (Cunningham 1834: 90)
452-454 De oorspronkelijke tekst luidt: ‘“The City of the Plagues” succeeds: a noble and deeply pathetic poem - a picture of London, suffering under the calamity which laid her streets and squares desolate. It possesses great dramatic interest, and displays picture after picture of private suffering and public misery: the darkness is relieved by such flushes of light as few bards have at command; in the abodes of despair there are rays of hope let in - on the brink of the grave flowers of beauty are scattered; nor do we tread the floor of the charnelhouse but in joy mingled with fear.’ (Cunningham 1834: 90)
457-463 De oorspronkelijke tekst luidt: ‘Indeed, throughout all his smaller poems there is a deep feeling for nature; an intimate knowledge of the workings of the heart, and a liquid fluency of language almost lyrical. He is distinguished, in all his compositions, for splendour of imagination, for loftiness of thought, for sympathy with all that is grand or honourable in man, for transitions surprising and unexpected, but never forced, and for situations such as appear to an eye which sees through all nature.’ (Cunningham 1834: 91)
474-477 De oorspronkelijke tekst luidt: ‘...has been called the English Burns, but, save in the sad humility of their fortunes, there is no more resemblance than betwe[en] a canal and a torrent. With all the patronage he received, and in spite of numerous editions of his works, he died in want, and found no one to relieve him. He was a modest and amiable man.’ (Cunningham 1834: 93)
| |
| |
479-481 De oorspronkelijke tekst luidt: ‘The cynical, sneering, and sarcastic spirit of our times - the doubting of everything, and believing in nothing - found a poet in George Gordon Lord Byron.’ (Cunningham 1834: 94)
488-490 De oorspronkelijke tekst luidt: ‘This noble poem raised him at once above critism, and gave him rank with the highest spirits of English poesie.’ (Cunningham 1834: 96)
490-492 In korten tijd volgden zijn ‘Giaour’, ‘de Zeeroover’, ‘Lara’, ‘het beleg van Corinthe’, door Van Lennep niet minder fraai vertaald, dan ‘de Abydeensche verloofde’: een overzicht van Van Lenneps Byron-vertalingen:
- ‘Beppo. Een Venetiaansche Vertelling. Naar het Engelsch van Lord Byron’, ‘Moorsche weeklacht, of De verovering van Alhama’ en ‘Verwijt van den Griekschen zanger aan zijn landgenooten, in 1810’. In: J. van Lennep, Poëtische werken. Zesde deel: Mengelpoëzij 2 Rotterdam: M. Wijt & Zn., 1861;
- ‘Tassoos weeklacht’, ‘Aan Inez’, ‘Een naam’. In: J. van Lennep, Poëtische werken. Twaalde deel. 's-Gravenhage/Leiden/Arnhem: M. Nijhoff, A.W. Sijthoff, D.A. Thieme, 1867;
- Byron, Het beleg van Corinthe. Uit het Engelsch vertaald door J. van Lennep. Amsterdam: P. Meijer Warnars, 1831;
- Byron, De Abydeensche verloofde. Uit het Engels vertaald door J. van Lennep. Amsterdam: P. Meijer Warnars, 1826.
495-498 De oorspronkelijke tekst luidt: ‘The poet seems to have been sitting between angels of light and darkness when he wrote it, and to have been influenced by the former at the rate of ten stanzas to the canto.’ (Cunningham 1834: 98)
502-512 De oorspronkelijke tekst luidt: ‘His radical defect is a want of sympathy with universal nature: in this, the peasant Burns far surpasses the lordly Byron: the humble tiller of the ground, who had but the sweat of his brow and seven pounds a year for his in inheritance, loved the earth and all that was in it ten times more than did the Lord of Newstead, with his high rental, and pedigree reaching to the Conquest. The noble poet did not see and feel great Nature's plan, as the rustic felt it: he wrote of everything as if in scorn; he treated virtue as an accident, and error as a certainty; and his fame must pay the penalty of his pride or his presumption. We red his noblest strains with an uneasy heart and a troubled brow: those who desire to draw the honey of happiness from divine verse, will not readily obtain it in the works of the gifted Byron.’ (Cunningham 1834: 100. Het woord ‘gifted’ wordt door Drost/Heije ten onrechte vertaald met ‘giftig’.)
519 Cenci: Het oordeel van Cunningham luidt: ‘His “Cenci” however, comes from nature...’ (Cunningham 1834: 102). Drosts mening over Shelley verschilt dus van die van Cunningham. Hij verwerpt de ideeën die Shelley in zijn poëzie ventileert om ethische en godsdienstige redenen.
523 aan het einde zijner beoordeling: De oorspronkelijke tekst luidt: ‘On looking at this splendid and varied poetical productions of the last fifty years, and comparing them with the works of the first great era of British song, I cannot help perceiving a falling off . We have, it is true, fewer learned allusions; less classical copyism; nor is our verse swelling with gods and goddesses, Venus and Cupid no longer manage the affairs of love; but we
| |
| |
have less noble emotion, lower flights of fancy, and little rejoicing in nature's joy; the Muse refuses to skip like a roe on the mountains, but is inclined to be moody and discontented; she sings in a strain sneering and dolorous; she is sensible, in fact, of the low estate of the inspired, and refuses to be comforted. The love of song has suffered of late a sad abatement; many circumstances have combined to harm it; criticism has something of this to answer for; the deluge of verse poured on the land during the last thirty years, has had its influence, together with the calculating and mathematical turn which the public mind has taken. All this will pass away, and natural emotion will resume its power: though it is winter with the Muses now, the season of flowers and song is at hand.’ (Cunningham 1834: 116-117)
542-543 De oorspronkelijke tekst luidt: ‘LEIGH HUNT. Has scarcely obtained such fame as his talents deserve.’ (Cunningham 1834: 107)
552 Pollok: niet gevonden.
558 dichteressen: Opmerkingen over dichteressen ook aan Cunningham ontleend, evenals de plaats in de rij (nl. achteraan).
|
|