'De eer des Vaderlands gebiedt, dat men streng zij'
(2004)–Aernout Drost– Auteursrechtelijk beschermd
Regelnummers proza verbergen
| |
De Vriend des Vaderlands 1834
| |
[pagina 80]
| |
7Deze regels van VAN DER HOOP waren waarschijnlijk de aanleiding dat de 8Letteroefeningen, in derzelver beoordeeling van dit dichterlijk verhaal, zich gewacht 9hebben, eenig verdienstelijk gedeelte van het onderhavige dichtstuk aan te wijzen. 10MAGDALENA MOONS, welke de Dichter zoo (bladz. 16) spreken deed, hoorde zich 11toch ook wel eens met genoegen prijzen. Het is waar, op bladz. 82. slaat zij de oogen 12neder en lispelt zij: ‘VAN DER WERF niets meer!’ Maar het is dan ook genoeg, want de 13Dichter deed den burgervader zeggen, dat hij haar, om haar eedlen aart 14 15[regelnummer]
Den rijksthroon van een Koning waard
16 17keurde, en Hollands vrouwen roemkleinood achtte. Dat VAN DER WERF zóó niet kon, en 18VAN DER HOOP zóó niet moest spreken, willen wij slechts in het voorbijgaan 19aanmerken, en zal de lezer met ons inzien. Ondertusschen toonde de Dichter hier, hoe hij 20het gepast en pligtmatig keurt, ware verdiensten te huldigen; trouwens ieder muzenzoon 21hecht aan het Ovidiaansche: excitat auditor studium laudataque virtus, het zegel zijner 22toestemming. Daarom willen wij, bij onze beschouwing van Leidens Ontzet, evenzeer de 23verdiensten als de gebreken van dat dichtstuk aanwijzen. De feilen en 24onnaauwkeurigheden, door het genoemde Tijdschrift, den dichter onder het oog gebragt, 25en omtrent welke wij ons voor het grootste gedeelte, met hetzelve vereenigen, zullen wij 26doorgaans stilzwijgende voorbijgaan, ten zij ons gevoelen met dat der Letteroefeningen uit 27een liep. 28Dat de Inleiding veel te wenschen overlaat, zijn wij volkomen met de Letteroefenaren 29eens. De woeste koorts, die 't woelig hoofd verhit, de zwijmelrook uit den afgrond opgeheveld en de 30geest des kwaads, welke met reuzige armen van Oost tot West Europaas kindrental omklemt 31mogen, bij 32 33[regelnummer]
't hevig zieden,
34[regelnummer]
En 't geestdriftvuur, dat hem de borst doet slaan,
35 36tot zijne dichterlijke voorstellingen behooren, ons behagen zij evenmin, als dat gedurig 37terugkomen op 38 39[regelnummer]
De geestdrift die zijn zangrig hart doorblaakt.
40 41 42 43De eerste afdeeling verplaatst ons in het belegerd Leiden. Die aanvang is zeer 44schilderachtig; niet ongelukkig voert de Dichter ons nu bij den trouwen vader VAN DER 45WERF, in 't stille zijdvertrek, (jammer slechts dat hij ons onwillekeurig hier aan onze 46zijkamers doet denken). Veel minder slaagde de heer VAN DER HOOP in het gesprek 47des Burgemeesters met VAN DER DOES, hetwelk zoo prozaisch mogelijk aanvangende 48met: 49 50[regelnummer]
Zit neder 'k heb uw raad van doen,
51 | |
[pagina 81]
| |
52weinige of geene dichterlijke verdiensten heeft. De spreekwoorden door den burgervader 53en den eedlen hopman, aan het einde van dit onderhoud gewisseld, hinderden ons meer, 54dan het gebruik maken van het geschiedkundige: fistula dulce canit volucrem dum decipit 55auceps, door den heer VAN DER HOOP, zeer juist vertaald: 56 57[regelnummer]
Wanneer de vooglaar 't zoetste fluit
58[regelnummer]
Dan is hij 't meest op vangen uit.
59 60Integendeel, die spreuk hier te gebruiken, komt ons zeer eigenaardig en gepast voor. 61Wij begrijpen niet waarom de negen en twintigjarige VAN DER DOES eene grove 62krijgsmansstem, forschgespierde handen en grofgeschonkte leden moest krijgen, of de vijf en 63vijftigjarige VAN DER WERF, een grijzert moest zijn, met stramme schouderen, 64vingerknokken, grijze hairen en dito wenkbraauwen. De regelen van den goeden smaak geven 65geene vrijheid om het portret eener historische personaadje zoo willekeurig en doelloos, 66te vervalschen. 67Bladz. 10, 11 en 12 waar de heer VAN DER HOOP berijmt, hoe de burgervader om stad 68en land peinsde, hadden wij hem gaarne geschonken. Evenmin mogen wij het ontveinzen, 69dat het onderhoud met MAGDALENA MOONS tot de minst geslaagde gedeelten dezer 70tafereelen behoort. Zij zijn niets meer dan berijmd proza. Een eedle jonkvrouw dient zich 71aan, voor laat zich aandienen, strijdt tegen zuiverheid van taal; de aanmerking van den 72bediende: 't Bezoek heeft vrij wat ongewoons, is al te duidelijk gemaakt, om, wanneer de 73Burgemeester vraagt: 74 75[regelnummer]
Hoe heet zij?
76 77dadelijk gereed te zijn met het antwoord 78 79[regelnummer]
MAGDALENA MOONS.
80 81Ja, zelfs VAN DER WERF schijnt er zulke loopjes op te hebben; immers hij verzekert 82zijnen dienaar: 83 84[regelnummer]
Ik ben met heur geslacht bekend
85 86ten einde er gewrongen bij te voegen: 87 88[regelnummer]
Dat zij tot mij haar schreden wend'
89 90En - 91 92[regelnummer]
Nu treedt een maagd ter kamer in,
93 94opgesierd als eene opera zangeres, die zich naar het prachtig tooneel begeeft. 95MAGDALENA MOONS, zou onbegrijpelijk dwaas gehandeld hebben, door zich zoo | |
[pagina 82]
| |
96opzigtig op te schikken, om in den herfstavond naar het kamp van VALDEZ te gaan. 97VAN DER WERF vraagde alzoo teregt bij een vreemd onthaal met schampere taal 98 99[regelnummer]
Wat voert u hier in bruidsgewaad?
100 101Op zich zelve, ondertusschen is die persoonsbeschrijving zeer gelukkig, bij eene 102herlezing, en zonder aan MAGDALENA MOONS te denken, bewonderden wij dezelve, 103maar nu ook hinderde het ons te meer, dat VAN DER WERF, van de wufte feestlivrij van 104MAGDALENA's familie spreekt. Die uitdrukking is ons ten eenen male onverdragelijk, 105nadat de Marquis DE THOUARS een 106 107[regelnummer]
Vertalrijkt tal van kraai en winterraven
108 109berooid en in graauw livrei zag. Wij weten wel, dat het gezag onzer dichters, VONDEL, 110HOOFT en HUIJGENS, zullen wij slechts noemen, het woord in dien zin doet 111gebruiken, maar na hetgeen HUIJDECOOPER, in zijne Proeve van Taal- en Dichtkunde, 112II Deel, bladz. 228-278, dienaangaande aanteekende, komt het ons middaghelder voor, 113dat zij deszelfs beteekenis verkeerd opvatteden. Immers allezins aannemelijk is het 114gevoelen van dien Geleerden en dichterlijken taalkundigen, dat: ‘liverei van leveren 115afstamt, eigenlijk leverei is, en de kleederen beteekent, welke van den heer aan den knecht 116geleverd worden.’ Weinig eigenaardig schijnt het ons bovendien toe, dat de heer VAN 117DER HOOP, VAN DER WERF dat woord deed gebruiken. 118 119Regels als: 120 121[regelnummer]
Ik zal niet pralen met mijn deugd.
122[regelnummer]
-
123[regelnummer]
Nog maant hij me aan mijn eed en woord.
124[regelnummer]
-
125[regelnummer]
Uw gramschap zal mij niet vervaren.
126[regelnummer]
-
127[regelnummer]
O laat mijn smart uw ziel belezen.
128 129zijn den dichter VAN DER HOOP onwaardig. 130Even als VAN DER DOES, zijn de halfverstorven Leidsche burgers regte ijzervreters, 131immers terwijl zij MAGDALENA naar VALDEZ zullen begeleiden, verzekert de dichter 132ons: 133 134[regelnummer]
Hun stappen dreunen op 't plavei
135[regelnummer]
De trotsche Breestraat door,
136[regelnummer]
En 't voetzoolijzer lokt uit kei
137[regelnummer]
En klinker vonk en gloor.
138 | |
[pagina 83]
| |
139De ontmoeting van VALDEZ, wiens costuum overdreven theatraal is, is blijkbaar naar het 140negende tooneel des derden bedrijfs van mejufvrouw VAN MERKENS treurspel, 141gecopieerd, ten proeve strekke: 142 143[regelnummer]
VAN MERKEN:
144[regelnummer]
145[regelnummer]
Ik zelf zal in de spits de stormers tegentrekken,
146[regelnummer]
En helpen dus de vest voor hunnen aanval dekken.
147[regelnummer]
Of zoo de zwakke muur, door 't stormen nederstort,
148[regelnummer]
En de ingang voor uw volk daardoor ontsloten word,
149[regelnummer]
Zult gij mij in de bres voor haar behoud zien strijden;
150[regelnummer]
Totdat een van uw volk, ontbloot van medelijden,
151[regelnummer]
Zijn schitterende kling doet rooken van mijn bloed:
152[regelnummer]
Dan kunt gij zelf, aan 't hoofd van al den woesten stoet,
153[regelnummer]
Mijn stervend ligchaam door uw eigen voet vertreden.
154[regelnummer]
155[regelnummer]
VAN DER HOOP:
156[regelnummer]
157[regelnummer]
Gij zult in 't heetst der lijfsgevaren
158[regelnummer]
Mij strijden zien met lans en zwaard,
159[regelnummer]
Vergruizel met uw' kogelregen,
160[regelnummer]
Den zwakken muur; maar 't eerst van al
161[regelnummer]
Treed ik, bij 't dondrend moordgeschal,
162[regelnummer]
Uw woeste legerbenden tegen,
163[regelnummer]
Eerst dan, wanneer mijn rookend bloed
164[regelnummer]
Zal vloeien van het muurgesteente,
165[regelnummer]
Eerst dan, wanneer des krijgers voet,
166[regelnummer]
Mij plettert schedel en gebeente,
167[regelnummer]
Zult gij op schans en ravelijn,
168[regelnummer]
De slaghameide en poort ontgrendelen,
169[regelnummer]
En, aan het hoofd der Spaansche vendelen,
170[regelnummer]
In Leyden triomfeerder zijn.
171 172Dat MAGDALENA, om tijd te winnen, op drie dagen uitstel van den storm aandringt, 173zouden de Letteroefenaren begrijpen, wanneer zij eene andere gelegenheid gevonden 174hadden, om zich tegen de Divinations gabe, van welke de heer SCHULL sprak, te kunnen 175verklaren. 176Het antwoord van VALDEZ aan de ongelijkbre roos, die hij tot zijn beminde koos, komt ons 177bij de treurspeldichteres gelukkiger voor, dan bij den narrativen poëet. Teregt deed het 178schriklijk beeld 179 180[regelnummer]
Van 't burgerbloed,
181[regelnummer]
Dat van der krijgren zwaard zal dampen
182 | |
[pagina 84]
| |
183VALDES huivren; iets dergelijks viel echter in den smaak van VAN DER HOOP's 184MAGDALENA, welke wij reeds van haar rookend bloed vloeiende van 't muurgesteente 185hoorden spreken. 186Zeer verdienstelijk is de hulde, door den Dichter (bladz. 29) aan den onbeperkten invloed 187der vrouw toegebragt. Wij beamen volgaarne alles, wat de heer VAN DER HOOP, 188omtrent de onbeperkte macht der vrouw (het vrouwenmacht, op bladz. 30. is een ongelukkig 189woord) zegt. Ondertusschen wenscten wij wel, dat hij ons ook die stelling bewezen 190hadde, in welke hij beweert: 191 192[regelnummer]
De redenaar in kerk of zaal
193[regelnummer]
Zwicht voor der vrouwen toovertaal.
194 195Dikwijls zouden de schoonen ons op deze wijze in kerk of zaal oneindig verpligt hebben; 196nimmer waren wij zoo gelukkig; redenaars zagen wij velen, maar nimmer nog een' 197zwichtenden. Wij vreezen, dat de Dichter ons hier evenzeer iets diets zocht te maken, als 198waar hij (bladz. 37.) verzekert: 199 200[regelnummer]
Wie, ofschoon het onweer brult,
201[regelnummer]
Als mensch zijn plichten heeft vervuld,
202[regelnummer]
Slaapt zelf op dorens zacht.
203 204Ieder, die zoo als mensch zijn plichten heeft vervuld, moeten wij in gemoede afraden, zich bij 205eene onweersbui op doornen neder te vlijen. A priori verzekeren wij hem, dat hij des 206Dichters slagtoffer worden zou. 207Wij twijfelen, of de Dichter met juistheid op bl. 34, terwijl VALDEZ, met wrang verdriet, 208MAGDALENA, wier bede verhoord is, nastaart, en zijn lijftrauwanten-rei wenkt, om haar 209ter voorpost te geleiden, uit deze zegepraal der liefde, de kracht der deugd bewees. Die 210terugtogt naar Leyden is zeer wel beschreven; alleen komt het ons onnatuurlijk voor, dat 211zij zwijgend voortgingen, na opgemerkt te hebben, dat de wind thans vlak noordwest was. 212Deze langgewenschte verandering van windstreek, moest hen van groote dobbervreughdt, 213gelijk HOOFT zou zeggen, vervullen. 214Het tweede tafereel vangt aan, met ons Leyden in den morgen van den derden October te 215schetsen. Wij achten deze regels wederom zeer verdienstelijk, vooral die, in welke de 216Dichter ons den stillen Zondag schildert. 217 218[regelnummer]
De werkman rust: het is de dag des Heeren,
219[regelnummer]
Geen hamer klinkt, enz.
220 221De doode vrouw, met hare zuigeling aan de borst, door eenige woeste burgers gevonden, 222komt ons, ook buiten de geschiedkundige waarheid, bij al het verschrikkelijke, zeer 223dichterlijk voor. In de bekende ontmoeting der muitenden met den braven VAN DER 224WERF, mishaagde de Dichter ons ten eenen male. Die reedenen aassemende een vaaderlijke 225geneeghentheit, een verstaalde trouw, op Godtzaaligheit gegrondt, een rustigheit en 226verdraaghzaamheit om de tsaaghenis en 't onghedult zelf koen en lijdzaam te maken, komen ons | |
[pagina 85]
| |
227bij de dichteres VAN MERKEN, van welke de heer VAN DER HOOP wederom 228gebruik maakte, veel treffender voor, gelijk de muitelingen aldoor ook in waardiger en 229doelmatiger licht gesteld worden. De dwaasheid, welke de Burgemeester op bladz. 49. 230zegt, zullen wij niet herhalen. Zeer verkeerdelijk zegt hij ook: 231 232[regelnummer]
Goddank, 't noordwest is eindlijk wakker.
233 234Teregt heeft Mejufvrouw VAN MERKEN; 235 236[regelnummer]
Hoort gij den zuidewind niet door de wolken gieren.
237 238want de wint waaide thans acht volle streken zuydewaert, juist naar wensch om 't waater den 239vlootelingen toe te mennenGa naar voetnoot1. 240Dat hij het avondmaal dekte, zou VAN DER WERF nooit gezegd, en evenmin VAN 241DER DOES den palinuur der schutterij genoemd hebben. Wanneer Jonkvrouw DE 242LANNOY in haren, gelijk de heer VAN DER HOOP oordeelt, fraaien lierzang van 243 244[regelnummer]
Leydens trouwe Palinuren
245 246spreekt, komt zulks ons zeer natuurlijk voor. In VAN DER WERF's mond zijn die 247woorden zeer ongepast. Ook de duetto van VAN DER WERF en VAN DER DOES, op 248bladz. 53, 249 250[regelnummer]
Dat zullen wij in nood en dood;
251[regelnummer]
Uw heldenmoed zoo vast, zoo groot,
252[regelnummer]
Zweeft als een lichtstraal ons voor de oogen,
253 254is bijna belagchelijk. Waarom smoorden niet alle klanken, aan hun hart ontweld, in reine 255vreugdesnikken? De volgende regels zouden dan regt schoone regels geweest zijn: 256 257[regelnummer]
En toch begreep de held den held,
258[regelnummer]
Want tranen zeggen meer dan woorden.
259 260Over het algemeen is er weinig Hollandsche deftigheid, degelijkheid en kern in de 261dialoog; zoo klinkt het ons zonderling, wanneer wij BAERSDORP en VAN NOORD, 262terwijl de veege stad in rep en roer is, bij de Koepoort, van uchtendpurper, 263najaarswolkgordijnen en gouden flonkerschijn hooren spreken, en dat wel, terwijl zij zeggen 264willen, dat Zoeterwoude in gloed staat, eene prooi der vlammen is. De dichter hoore zelf 265 266[regelnummer]
De stem van Baersdorp en van Noord
267 268en oordeele onpartijdig: 269 | |
[pagina 86]
| |
270[regelnummer]
Die roode weerglans in 't verschiet,
271[regelnummer]
Is 't gloeien van den morgen niet;
272[regelnummer]
Want lang reeds heeft in 't helder oost
273[regelnummer]
Het uchtendpurper uitgebloosd
274[regelnummer]
En werpt door 't najaarswolkgordijn,
275[regelnummer]
De zon haar gouden flonkerschijn.
276[regelnummer]
't Is Brand, die fel en feller woedt.
277 278BAERSDORP en VAN NOORD zouden, naar het ons voorkomt, minder zwierig, 279maar meer natuurlijk gezegd hebben: 280 281[regelnummer]
Die roode weerglans in 't verschiet,
282[regelnummer]
Is 't gloeien van den morgen niet;
283[regelnummer]
't Is brand die fel en feller woedt.
284 285Plat prozaisch zeggen daarentegen die beide Heeren later: 286 287[regelnummer]
Geen Spanjaart rukt op Leyden aan
288[regelnummer]
Hij vlucht al om (overal of reeds voor?) Oranjes vaan,
289[regelnummer]
Juich met ons dappre burgerij!
290[regelnummer]
Wij kwamen met de doodschrik vrij.
291 292Het overige gedeelte van dit tafereel, waarin het waagstuk van den knaap geschilderd 293wordt, die zich het eerst naar de verlaten schans van Lammen begaf, is zeer fraai, en het 294genie van Dichter waardig, wiens, in 1830 uitgegevene Poëzij, zoo rijk in 295schoonheden is. 296Het derde tafereel, het Ontzet, doet ons de krijgsvloot van BOISOT aanschouwen. De 297beschrijving der woeste bende van GAUTHIER HERLIJN zou minder afgrijsselijk zijn, 298wanneer zij stouter en dichterlijker, meer Byroniaansch ware. De, bij het wijken zijner 299legerbenden, huilende VALDEZ, toen hij, aan des Rhijnstrooms groene boorden, het geschut 300hoorde donderen, is even weinig een Spanjaard als zijn dragonder en Staffier, die op bladz. 30121, den Leydschen schutters om antwoord vrijden! Even weinig behoort het tot zijn 302karakter uit te roepen: 303 304[regelnummer]
'k Ben door een vrouwentraan gelijk een kind misleid!
305 306Zijn bloedend hart dat wild en hevig slaat, behoort op den modernen Helicon te huis. 307Stramme leên met dankgevoel omstrengeld is volslagen onzin; op bl. 72. lazen wij denzelven. 308Het golvend bloed van duizend Castiljanen, hetwelk in menig huis en hut het rood der vlammen 309doet tanen, en de wolf wiens huid ten heup toe afgestroopt is, meenen wij in de overigens zeer 310goede regels, welke het ontzet der stad schilderen, evenmin echte poëzij te kunnen 311noemen. 312Bladz. 77 verzekert de Heer VAN DER HOOP 313 314[regelnummer]
Bij 't geen het Leydsche volk genoot
| |
[pagina 87]
| |
315[regelnummer]
Na 't groeten van de Zeeuwsche vloot,
316[regelnummer]
Gevoelt, hoe fel zijn bloedstroom schiet,
317[regelnummer]
De dichter zijn volslagen niet.
318 319Dat gelooven wij nooit. Zelfs de Letteroefeningen zouden hem hier tegenspreken. Immers, 320om zijn volslagen niet te gevoelen moet men een volslagen niet zijn. Het is al te erg, zoo 321elk gevoel van eigenwaarde ter zijde te stellen, om een paar regels op elkander te doen 322rijmen 323Wij stemmen hem toe, om de vreugd, der geredde en hoog beweldadigde burgers van het 324veege Leyden, met al de kracht en gloed der waarheid te schilderen: 325 326[regelnummer]
Is Hollands ongelijkbre spraak,
327[regelnummer]
Hoe eindloos beeldrijk, fiksch en warm,
328[regelnummer]
Aan gloed en tinten koud en arm;
329 330maar een man, begaafd met zulk een' dichterlijken aanleg, zoo veel gevormden smaak en 331eene zoo gestadige geestdrift als de heer VAN DER HOOP, kan daarbij wel de onmagt 332der taal, maar zeker nimmer zijn volslagen niet gevoelen. 333Aan het einde des verhaals, begeven allen zich naar de kerk, om 334 335[regelnummer]
Den Heer, voor 't heerlijk wonderwerk,
336[regelnummer]
En hoogstgenadig gunstbetoon,
337[regelnummer]
Te danken voor Zijn heilgen throon.
338 339Dat een sleep van burgers den grijsaart (VAN DER WERF) bij die gelegenheid, op zijn pad 340VERVOLGT, kan er evenmin door, als de regels: 341 342[regelnummer]
Een deel der schutterij verzelt,
343[regelnummer]
Met Watergeuzen aangesneld
344[regelnummer]
Den optocht.
345 346Waar men in October jeugdig eikengroen, om de stang van Leydens heldenvaan te sieren, en 347palmen, om de Oranjevlag te kroonen, gevonden heeft, trachten wij ons te vergeefs te 348verklaren; die fraaijigheden zou men thans uit een tooneelmagazijn voor den dag halen, 349om den optogt regt zwierig te maken, maar zeker dachten de Leydsche burgers 350 351[regelnummer]
Na de eerste tooverslag der vreugd
352 353niet aan zoo veel omslag. 354De schoonste en oorspronkelijkste verzen van geheel dit dichterlijk verhaal, achten wij de 355volgende schildering van MAGDALENA MOONS. 356 357[regelnummer]
Daar groet hem (VAN DER WERF) aan het eind der gracht
358[regelnummer]
Een vrouw in zwartfluweelen dracht
359[regelnummer]
En met een kaper, die het goud
| |
[pagina 88]
| |
360[regelnummer]
Van 't zijden hair verborgen houdt;
361[regelnummer]
Een blos, als die der englen, ligt,
362[regelnummer]
Als daauw op 't beeldschoon aangezicht,
363[regelnummer]
En 't minzaam oog, zoo rijk aan vuur
364[regelnummer]
Is helder als het luchtazuur
365[regelnummer]
Waaraan geen zomerwolkjen zweeft,
366[regelnummer]
't Is MAGDALENA MOONS.
367 368Dat de blos als die der englen in een' karmozijnen gloed verandert, kan er door, maar waartoe 369bloost zij vervolgens weder als purper? De vreugdepsalm besluit het geheel op eene waardige 370wijze. 371 372De dichter koos in Leydens Ontzet, eene onbegrijpelijk rijke en veel omvattende stof. 373Weinige historische onderwerpen leveren zulk een' overvloed van situatien en karakters 374op, inderdaad, verleidelijk is dit beleg voor den voorstander en beoefenaar der 375Romantische poëzij. Oneindig meer partij kan men er ondertusschen van trekken, dan de 376Heer VAN DER HOOP zulks verkoos te doen. De Beschrijvende Poëzij des Dichters, 377grenst, naar het ons voorkomt, zeer naauw aan de Legende, en wij begrijpen, evenmin als 378de Letteroefeningen, waar zijn gedicht daarvan hemelsbreed verscheiden is. Alleen veelligt in het 379minder boeijende. Een hoofdvereischte ondertusschen van deze soort van descriptieve 380poëzij, zal zijn, dat zij eene getrouwe schilderij is. Daarom verzekert VAN DER HOOP 381ons, dat hij getracht heeft, getrouw te zijn in het voorstellen der karakters en aan het 382costuum der tijden; het doet ons leed, hier aan te moeten merken, dat die poging geheel 383mislukt is. Geen der handelende personen komt ons voor getroffen te zijn. Wanhoopgloed 384in 't achtbaar bloed kenschetst (bij al hetgeen wij hierboven aangemerkt hebben) geen VAN 385DER WERF; evenmin herkennen wij aan een' enkelen trek, in den gillenden (bl. 55) 386Heer van NOORDWIJK, JANUS DOUZA, den Hollandschen VARRO. 387MAGDALENA MOONS en VALDEZ zijn tooneelpersonaadjen; in haar vindt men 388geene Hollandsche jonkvrouw, in hem geen' Spaanschen ridder. Het onderhoud te 389Leiderdorp is geheel onhistorisch; op een feest in 's Hage werd, volgens STRADA, 390VALDEZ overreed, om van eenen geweldadigen aanval der stad af te zien. In een 391verhalend dichtstuk was het den heer VAN DER HOOP, naar het ons voorkomt, niet 392geoorloofd de waarheid der geschiedenis zoo te veronachtzamen. De Romantische 393dichter behoefde zoo stiptelijk de eenheid niet te bewaren, hij had vrijheid het tooneel 394naar 's Gravenhage te verplaatsen; met eenige verandering in het plan, zou de tegenstelling 395van het uitgevaste en ongelukkige Leyden, tegen over het feest van VALDEZ, in 't lieflijk 396's Gravenhage, hoogst belangrijk geweest zijn. Bij ons had hij zich voor dat Romantische niet 397behoeven te verdedigen. De heer VAN DER HOOP beslisse of wij den titel van kunstrichter 398verdienen, ofschoon wij niet durven zeggen, dat wij met de uitheemsche letterkunde grondig 399bekend zijn, gelijk de Dichter, op bl. VII. van zijn voorbericht, onder bedekte termen, van 400zich zelven getuigt. Ook Leyden is voor ons het Leyden van het Leydsch tooneel, geenszins 401de oude achtbare stad, welke wij ons bij het doorbladeren van ORLERs voorstellen. 402De Heer VAN DER HOOP noemt zijn' arbeid eenvoudig en onvolledig; het laatste zijn wij 403met hem eens, het eerste kunnen wij hem niet toestemmen; behalve het reeds van tijd tot | |
[pagina 89]
| |
404tijd aangemerkte verbieden dit woorden als: borduurselpracht, bloemenzetel, feestlivrij, 405rampwoestijn, moordgeschal, kinderdorst, zegelwaschmerk, hongerpijn, Octoberzonneglans, 406glorieweg, en andere reeds aangehaalden. Elders is de taal wel eenvoudig, maar geenszins de 407edele eenvoudigheid der poëzij. 408Het doet ons leed niet gunstiger over een dichtstuk te kunnen oordeelen, door eenen 409Dichter zamengesteld, wiens genie wij somtijds zoo onbepaald bewonderden, en wiens 410aanleg zich altijd zoo luisterrijk onderscheidt boven dat aantal dichtertjes, hetwelk door 411den Heer ENGELEN te scherp, maar zeker niet zonder regt gegispt werd. De Heer VAN 412DER HOOP voegt, het is niet te ontkennen, aan groote schoonheden dikwijls groote 413gebreken. Rijmelaars hebben slechts één gebrek. - Wij wenschten dat onze Dichter 414genoegzaam zich zelven kende, om het nonum prematur in annum niet zoo roekeloos in 415den wind te slaan. Het is eene hoogstgewigtige les voor dichters, die les van den heer 416VAN ZUILICHEM: 417 418[regelnummer]
Haest werden, haest vergaen zijn twee verwante saeken,
419[regelnummer]
Die d' eene d' andere soo volgen dat zy raken;
420[regelnummer]
Denckt dichters die u haest welck best in 't duren houdt,
421[regelnummer]
Dat langhsaem wast als eick of rasch als vurenhout.
422 423De Dichter neme dat woord ter harte; immers zijne gedichten zijn niet van eenen aard, 424dat hij met HUIJGENS zeggen kan: 425 426[regelnummer]
Bedilt mijn dichten niet, besteedt er geen verwijt aen,
427[regelnummer]
Sy hebben 't niet verdient, Ick hanger toch geen tijd aan,
428[regelnummer]
't Is een klein buytenwerck; een bywerck, seid ick best
429[regelnummer]
Van beter besigheit; 't is kakelen op 't nest.
430 431Nooit kan voor VAN DER HOOP de poëzij eene beuzeltaak zijn; nooit worde zij een 432oogenblik voor hem 433 434[regelnummer]
Een klinkend spel van uitgezochte woorden
435 436neen, - in het belang der kunst, in het belang van zijnen roem wenschten wij het - steeds 437moge hem 438 439[regelnummer]
De dichtkunst dichtkunst wezen,
440[regelnummer]
Geen klanken zonder melodij
441[regelnummer]
Maar hemelgloed, maar Poëzij
442[regelnummer]
Die Gods orakelen doet lezenGa naar voetnoot2.
443 444Wij vreezen niet door den Dichter van opgeblazen waan beschuldigd te worden; het zou 445onheusch zijn, ons van partijdigheid te verdenken. Wij eindigen met den wensch, dat de 446heer VAN DER HOOP de citer soms doe rusten, om aan zijne gedichten eene | |
[pagina 90]
| |
447beschavende hand te leggen, opdat eenmaal de tijd kome, dat ieder eerlijk beoordeelaar 448den verdienstelijken vriend van onzen uitmuntenden Legendendichter, onder onze 449voornaamste zangers mag rangschikken! 450
Vergevet mi (biddic) lieve liede
Dattic u die waerheide bediede.
|