'De eer des Vaderlands gebiedt, dat men streng zij'
(2004)–Aernout Drost– Auteursrechtelijk beschermd
Regelnummers proza verbergen
| |
3.9 De jaarboekjes voor 1834aant.
| |
[pagina 91]
| |
33met haar denken loop ik minder hoog; gij ziet dat ik er reden voor heb. Ik zou een groot 34Romanschrijver worden, omdat ik een' zeer gewonen kunstgreep bezigde! Wanneer ik 35de minste aanspraak op dergelijke onderscheiding maakte, had ik mij gewacht aldus mijn 36verhaal aan te vangen. Neen, niets bedoel ik minder. Ik wil u slechts een gesprek 37mededeelen, hetwelk ik bijwoonde, waarbij ik zelfs onder de sprekende personen 38behoorde. Straks zult gij mij hooren. Wie der sprekenden ik ben, vinde uwe 39scherpzinnigheid uit. Ik spreek van mij zelven, gelijk FREDERIK HENDRIK in zijne 40Memoires, altijd in den derden persoon. 41De blonde Novellen Juffer blijft staande houden, dat ik een groot Romanschrijver zal 42worden. Lieve vriendin, even zoo weinig als... en... en... 43‘En waarom weet de lezer dan nog niet wie het schoone meisje, wie de bevallige vrouw 44zij.’ 45O! foei, foei, ligt de romantische kunst daarin, naar uw oordeel? Gij verdiendet, dat ik u 46kwelde en terstond zeide: dat schoone meisje is..., maar ik wil beleefder zijn, en eerst u 47kennis doen maken met het overige gezelschap. 48Digt bij den Dordschen haard zit de Heer des huizes, een man met een rond en open 49gelaat, zwarte hairen, die echter reeds aan de tippen beginnen te grijzen, levendige oogen, 50en dien vriendelijken glimlach om den mond, welke meestal het bewijs van een goed hart 51is. Ik durf niet zeggen, dat hij het aandachtigst luisterde naar gindschen smaakvol 52gekleeden jongeling toen deze iets uit een fraai verguld jaarboekje voorlas. 53Aan de andere zijde van het vuur zit de advocaat N...; hij is zeer bleek, en zijne groote 54zwarte oogen geven eene onaangename uitdrukking aan zijn gelaat; wanneer hij echter 55levendig spreekt, ziet hij er regt belangrijk uit. Thans staarde hij op de blaauwe 56rookwolkjes, welke uit zijne pijp opstegen, en luisterde naar den voorlezer KAREL TER 57W... een' fikschen jongen, die te L... studeert, en, eenigszins aan den Heer des huizes 58verwant zijnde, hem dikmaals bezoekt. 59En nu moet ik het dan wel zeggen; het schoone meisje is de eenige dochter van den 60gastheer, LUCIA VAN B...; de bevallige vrouw is hare nicht, en de gade van den 61advocaat. 62‘Vindt gij het niet alleraardigst verteld, lieve nicht?’ vroeg LUCIA, toen KAREL den 63Almanak voor het Schoone en Goede, waaruit hij, op haar verzoek, het Wilhelmus te Eede 64had voorgelezen, nederlegde. 65‘Regt lief, LUCIA,’ antwoordde deze, terwijl de geschikte leverij-bediende weder het 66huisvertrek verliet; ‘STARING heeft eene gelukkige gave van vertellen, en ik zoude wel 67wenschen, dat hij alle zijne verspreide stukjes eens in een' bundel verzamelde: over het 68geheel vind ik dezen Almanak dit jaar verreweg de beste.’ 69‘Gij kendet dit stukje dan reeds;’ vroeg LUCIA. 70‘Nu ja! doch men hoort zoo iets gaarne voor de tweede maal. - Vooral uit den mond van 71KAREL, niet waar, nichtje?’ voegde zij er fluisterend bij. 72Een vlugtige blos bedekte LUCIA's gelaat, en, zich tot den advocaat wendende, vroeg zij, 73wat hij over de Hollandsche Almanakken in het algemeen dacht. 74‘Ik vind waarlijk,’ antwoordde deze, terwijl hij zijn' stoel digter bij de tafel schoof, ‘dat 75wij, ofschoon er veel kaf onder het koren is, ons nog wel met andere landen kunnen | |
[pagina 92]
| |
76meten: verhaaltjes toch als het Wilhelmus en Meerhuijzen vindt men niet veel in dezelve, 77en verzen, zoo als in den Muzen-Almanak de nieuwe Brouwerskolk bij Overveen, door VAN 78WALRÉ en de Zangeres door POTGIETER, zal men er vruchteloos zoeken: alleen met 79de uitvoering, zulks is niet te ontkennen, zijn wij ten achteren.’ 80‘Ik ben dit volkomen met u eens,’ viel VAN B... in. 81‘Maar het portret van de Kroonprinses, in den almanak voor het Schoone en Goede?’ 82zeide LUCIA. 83‘Vergoedt naauwelijks het Frascataansche meisje in den Muzen-Almanak, nichtje,’ sprak 84KAREL. ‘Gij zult dit met mij eens zijn. Onze graveerkunst dreigt zich in het droevig 85verval te verliezen; weldra zal zij niets oorspronkelijks meer hebben. De Engelsche, de 86Fransche of Duitsche manier kunt gij doorgaans in het werk onzer kunstenaars 87herkennen.’ 88‘Gij zijt streng, mijn Heer,’ sprak Mevrouw N... ‘VELIJN en BENDORP acht men 89algemeen, als hoogstverdienstelijke graveurs. TETAR VAN ELVEN en NIEUWHOFF 90zullen uwe sombere voorspelling logenstraffen.’ 91‘Maar SLUYTER zeker niet. Hoe kan die man zijn' naam onder prentjes, als die in den 92Blijgeestigen-Almanak, plaatsen.’ 93‘O! ze zijn voor het minst beter dan het beeldje van ERASMUS, in den naamgenoot van 94dien Blijgeestige. Dat prulwerk zou naauwelijks als wapen op een' tabakszak te gebruiken 95zijn,’ merkte de Heer VAN B... aan. 96‘En NIEUWHOFF’, hernam KAREL, die zich nog verdedigen wilde, ‘heeft waarlijk 97door zijn werk voor den Volksalmanak zijn' roem niet bevorderd.’ 98‘Maar wederom verliest gij den geringen prijs van dat jaarboekje uit het oog,’ gaf 99Mevrouw N... ten antwoord. ‘Voor zestig centen eischt gij meesterlijken arbeid.’ 100‘De vervaardiger moest bij aanbesteed werk zijn naam verzwijgen. Zoo ten minste komt 101het mij voor... Maar het is mij zeer veel eer, mij aan uw gevoelen te onderwerpen, 102Mevrouw!’ - 103‘Zoo als ik zeide,’ hernam de advocaat: ‘er wordt geene genoegzame zorg aan besteed: en 104zoo nu de uitgevers nog maar keuriger waren ten opzigte der stukken zelve! 105SJAERDAMA b.v. behoort niet in eenen almanak; zelfs de vorm maakt het meer geschikt 106voor eene oudheidkundige mededeeling, dan voor een offer aan de bevalligheden; en de 107dichterlijke bijdragen!... Uitgevers en lezers zouden er bij winnen, wanneer men enkel de 108paarlen uit die woeste zee hadde opgevischt. Vooral is dit op den Muzen-Almanak 109toepasselijk.’ 110‘Vergeef het mij, Heer advocaat,’ riep KAREL uit: ‘de uitgevers kennen beter hun 111belang. Tegen de vormen mag nu eenmaal niet gezondigd worden. De Muzen-Almanak 112zonder embonpoint is iets ondenkbaars. Het ga derhalve hoe het ga, zijnen omvang moet 113hij hebben; de uitgever dient dan wel alles te baat te nemen, om aan dat vereischte te 114voldoen. Het publiek vraagt op St. Nicolaas dichtgebloemte. Welnu de uitgever werpt het 115een' grooten krans toe. Alles ziet er frisch en levendig en bekoorlijk uit. Maar wanneer 116men dien krans opneemt en naauwkeuriger beschouwt, o! dan wordt men gewaar, hoe de 117schalk ons bedrogen heeft. Eenige frissche en heerlijke bloemen - zoo als HEIJE ze 118gaarne, maar wel wat dikwijls, bezingt - eenige frissche en heerlijke bloemen, rijk | |
[pagina 93]
| |
119bloeijende en balsemgeurige rozen, maar al de overigen - van stijf papier, gelijk onze 120LOUIZE die op school leerde knutselen, ze hebben een kleurtje, maar het is Duitsche 121waterverw, ze hebben een geurtje, maar het is huile de rose. En dan zegt ieder: wij zijn 122bedrogen.’ 123‘Verdiend loon,’ zeide de advocaat; ‘wie, op den dag van den kinderheilige, een' zwaren 124en degelijken krans van levende bloemen verlangt, is even dwaas als hij, die in ons kleine 125land jaarlijks vier, of vijf verzamelingen van echte, ja van dragelijke poëzie verwacht. 126Vooral wanneer dichters als 's GRAVENWEERT, DAVID JACOBUS VAN LENNEP, 127en deszelfs uitmuntende zoon, KINKER, VAN HALL, WISELIUS, STARING, DA 128COSTA, ENGELEN, LULOFS, VAN DER HOOP en dergelijke hoofddichters, geene 129bijdrage leveren, of ten hoogste eene kleinigheid ten beste geven. Aan hen, niet aan den 130uitgever, wijte men het verval van den Muzen-Almanak; want jeugdige dichters meenen 131vrijheid te hebben, om hunne beste stukken en portefeuille te houden, zilver schittert reeds 132genoeg onder kopermunt; WITHUIS b.v. had iets beters dan zijn Licht-Moed gegeven, 133wanneer hij voorzien had, dat zijn naam onder zulke, als wij noemden, vermeld zoude 134worden.’ 135‘Zilver- onder kopermunt, neef! blinkt hier dan volstrekt geen goud?’ vroeg LUCIA. 136‘O! voorzeker, maar schaars, zeer schaars komt het voor, even als de gouden rijders.’ 137‘Welke stukken beschouwt gij dan die waarde te bezitten?’ 138‘VAN WALRÉ en POTGIETER heb ik reeds genoemd, ik kan mij de reden niet 139verklaren, hoe geen onzer beoordeelende tijdschriften die Zangeres de hulde en 140bewondering gebragt heeft, welke zij verdiende. Er moeten soms jaren verloopen, eer 141onze landgenooten schoon vinden wat schoon is. - De lof der Eigenliefde, van SPANDAW, 142komt mij eene uitmuntende satire voor. Oneindig beter zwaait hij de satirische roede, dan 143LOOTS in zijn lofdicht op ons Jongelingschapje. Waarlijk dat Jongelingschapje bestaat niet. De 144Dichter gaf zich te veel moeite voor zijne hersenkinderen.’ 145‘Lieve Neef, kunt gij mij den zang Aan***, dien Prins der drie sterretjes toegewijd, 146ophelderen?’ 147‘Lieve LUCIA! ik hoopte dat de vrouwelijke scherpzinnigheid mij daardoor verpligten 148zou.’ 149‘Ook het in de Mei van TOLLENS,’ ging de Heer N... voort, ‘komt mij voor, onder de 150verdienstelijkste bijdragen gerangschikt te moeten worden. KLIJN's Volksberoeringen maakt 151eenen geschikten overgang tot de zilvergeschenken, welke - wij zijn toch nu eenmaal in 152beeldspraak vervallen - ons door de Muzen geschonken werden.’ 153‘Gij hebt de bijdragen vergeten van den grooten BILDERDIJK, Heer Neef!’ merkte de 154Heer des huizes aan. 155‘Zij behoorden minder tot ons gesprek,’ antwoordde deze; ‘wij beoordeelden onze 156tijdgenooten, van wier dichterlijk genie wij nog meer voortbrengselen mogen hopen. 157Wie zou een' lierzang van BILDERDIJK niet hoog waarderen. De Heer DE VRIES 158verpligtte ons, door de mededeeling der drie toewijdingen, bij dichtbundels van den 159vereeuwigden Zanger gevoegd. Niets van BILDERDIJKS hand is geheel onbelangrijk.’ 160‘Dat zou Professor...’ | |
[pagina 94]
| |
161‘O, goede hemel!’ zeide LUCIA zacht tot KAREL, ‘als Papa aan die Vaderlandsche 162Geschiedenis begint, en weder over die brieven in de Vriend des Vaderlands uitweidt... 163Maar er wordt gescheld. Dat zal Oom ARCHIMBALD zijn; heerlijk, heerlijk, Oom 164MIDAS zal ons regt welkom zijn.’ 165Oom ARCHIMBALD trad binnen. 166Oom ARCHIMBALD beschrijf ik u niet; half Amsterdam kent hem, en indien ik u een 167Walter Scotsche persoonsbeschrijving gaf, was mijne anonymiteit ten stelligste verloren; 168het heeft buitendien in ons land reeds zoo veel moeijelijkheid in om onbekend te blijven. 169‘Ik hoop u niet te storen,’ zeide de oude vrijer, zich na de gewone pligtplegingen 170nederzettende. - Nooit zie ik den man aan, of ik denk aan den dikken Heer van 171WASHINGTON IRVING, en ik wenschte wel dat hij die Heer geweest ware, want dit 172geval was het eenigste, waardoor hij belangrijk had kunnen worden voor tijdgenoot en 173nakomelingschap. - ‘Zet uw gesprek voort, vrienden! een glas wijn zal mij welkom zijn, 174Broeder! het was in den schouwburg vreesselijk vol. Hoe kan het ook anders? Men had 175het vroeger moeten begrijpen; Natuur en Pligt, Tekeli, en die dingen moeten wij hebben, 176zoo als een vijf en twintig jaar geleden; daar is smaak en pit in. En dan grappige balletten, 177zoo als thans Pantalon Paruikemaker, waarlijk, ofschoon ik het reeds zesmaal gezien heb, 178was ik toch gebleven, zoo ik niet beloofd had, hier te komen. LUCIA, men vertelde mij 179dat Aballino en de Geheimen van Udolpho spoedig weder eens opgevoerd zullen worden, 180dan huur ik een balcon, hoor mijn kind!’ 181‘Gij zijt een goede Oom,’ antwoordde LUCIA, schalks glimlagchend. 182‘Wij spraken over de jaarboekjes,’ zeide de Heer VAN B... 183‘En de Heer Advocaat had zeker overal aanmerkingen op. Ik durf het wel wedden. Is het 184zoo niet. FOPPE, ik zie de tooneelstukjes van dien man even gaarne als die van 185KERKHOVEN, heeft zulke Heeren bedillers dan al eens heel aardig doorgehaald. Ik 186weet niet of gij het begrepen hebt. De kok aan zijn medekoks. Hij is fijn.’ 187‘Ja, ja! over het vernuft van dien heer valt niet te twisten.’ 188‘Nu zet uw gesprek voort. Ik mag zulke aanmerkingen wel eens hooren, en ik heb er ook 189zoo het een en ander van gelezen, zoo als bij voorbeeld ligt daar de Muzen-Almanak niet?’ 190‘Het is die voor het Schoone en Goede, maar ik zal u het Muzenboekje geven, Oom!’ 191‘Ja het Pleit voor den hond van IMMERZEEL en het Nieuws en die Toenemende Gloed en de 192Morgenwandeling van NAGEL; drommels, die Heer heeft fraaije stukjes geleverd in proza 193en poëzij! Hebt gij het gelezen, dat Niet van de Plaats en zijne andere stukjes zoowel in 194den Volksalmanak, als in die voor Blijgeestigen? En dat Leopolds-Lied van WARNSINCK, 195hier in den Muzen-Almanak. Nu alle stukjes tegen de Belgen en Leopold vind ik aardig.’ 196‘Wanneer ze allen als de Togt naar Tervueren waren, zou ik het met u eens zijn,’ merkte de 197Advocaat aan. 198‘Dat stuk van LANGELAAR, in den Volks-Almanak, is dan ook regt geestig.’ 199‘Die jeugdige Dichter heeft betere luimige poëzij geleverd; ik herinner mij een stukje, in 200de Letteroefeningen van 1832, waarin hij bijna even gelukkig STARING navolgde, als 201TELTING zulks dit jaar in den Almanak voor het Schoone en Goede deed.’ 202‘Inderdaad, deszelfs Abt van Mariëngaarde is zeer gelukkig. Wie STARING verdienstelijk 203navolgt, verdient zeker wezenlijke onderscheiding. Ik wenschte dat alle onze luimige | |
[pagina 95]
| |
204Dichters evenveel karakteristieke luim aan den dag legden. Wij konden ons dan meer met 205Oom ARCHIMBALDS gevoelen vereenigen;’ zeide de Student TER W... 206Oom ARCHIMBALD bladerde nog altijd in den Muzen-Almanak. ‘De Medelijdende, van 207VAN DEN BERGH, is ook lang niet onaardig, dat verzeker ik u.’ 208‘De Fransche Krispijn, door VINCENT LOOSJES, komt mij voor, eene der best gelukte 209bijdragen van die soort te zijn.’ 210‘En dan ook het Mislukte Huwelijk, niet waar? die aardige trek van den eersten FRITS, 211door IMMERZEEL medegedeeld.’ 212‘Maar lieve Oom,’ vraagde LUCIA, ‘gij schijnt de boertige en luimige poëzij bij 213uitsluiting te begunstigen: zeg mij, wat dunkt u van de andere verzen, wat dunkt u van de 214Zangeres van POTGIETER? Wij hebben reeds over dat Dichtstuk gesproken en ons allen 215scheen het zoo uitmuntend toe.’ 216‘Dat gedicht heb ik niet gelezen, Nicht LUCIA!’ 217‘Mijnheer TER W...,’ sprak de Advocaat, ‘zal ons wel de dienst willen doen, hetzelve te 218reciteren.’ 219‘Neen, dat was te veel gevergd, waarlijk te veel goedheid, beste KAREL! de vrienden 220kennen het immers!’ 221‘O! nooit hooren wij die zangeres genoeg; goede verzen en goede boeken blijven altijd 222even belangrijk.’ 223‘Maar het is inderdaad al te beleefd.’ 224‘O het zal mij zeer vereeren!’ zeide de student TER W..., nam den Muzen-Almanak, en 225schikte zich tot lezen. 226‘De zangeres spreke, Oom ARCHIMBALD zwijge!’ fluisterde de Advocaat zijne gade 227toe. Ik wenschte dat gij de uitdrukking van LUCIA's gelaat in die oogenblikken gezien 228hadt. - 229KAREL droeg het Dichtstuk voor, en deed met smaak, gevoel en waardigheid al deszelfs 230schoonheden uitkomen: toen hij de volgende regels opzeide: 231 232[regelnummer]
... van 't orchest ontvangt het woelig feest
233[regelnummer]
't Gebiedend sein 't geen diepe stilte huldigt;
234[regelnummer]
't Gefluister zwijgt, de trots vergeet haar tooi,
235[regelnummer]
En 't vol akkoord van duizend zuivre klanken
236[regelnummer]
Wekt in mijn borst der geestdrift heil'ge spranken
237[regelnummer]
En sleept mij meê, haar werelooze prooi!
238[regelnummer]
Een wereld rijst, van uit die zee van nooten
239[regelnummer]
Als de onze was toen God haar riep in 't licht...
240 241was op elks gelaat, behalve dat van Oom ARCHIMBALD, bewonderende verrukking te 242lezen. 243‘Wat dunkt u, broeder!’ vraagde de Heer VAN B... met geestdrift, toen KAREL zweeg. 244‘Uwe Prins-Regent-cigaren zijn heerlijk; zijn ze van ESKENS?... dit in de eerste plaats en 245dan wat het gedicht betreft, - nu ja, het is regt fraai... maar wat lang dunkt me! iets is er 246in, wat ik niet begrijp, en dat toch van heel veel belang is. Waarachtig een mal ding. Men | |
[pagina 96]
| |
247zou denken dat die zangeres de deugd zelve was, en toch spreekt zij van haar kind. Ziet 248ge wel, daar zit de fout: dat ge zulks niet opmerktet! De Heer N... ziet anders zoo scherp.’ 249‘Lieve oom! hoe is het nu mogelijk?’ 250‘Beste Heer ARCHIMBALD!’ - ‘Welnu!’ - ‘Is het dan niet duidelijk dat zij haar 251kamermeisje bedoelt!’ 252‘Haar kamermeisje!... is dat het kind? Zoo, zoo, dat verandert de zaak. Maar dan is het 253vers toch al te overdreven. Zulke zangeressen bestaan er niet. Oom ARCHIMBALD 254verzekert het u... hij verzekert het u!’ en met een guitig lachje klopte hij de asch van 255zijnen cigaar. 256‘Hebt ge ernstige gedichten gelezen, welke u meer behaagden, Oom ARCHIMBALD?’ 257vraagde de Student, die oneindig veel behagen schepte in het gadeslaan van LUCIA's 258gelaat; - als zij lachte en als zij knorrig werd, altijd was zij bevallig. 259‘Weinige, om u de waarheid te zeggen. Van het aandoenlijke houd ik niet, als zoo in 260sommige tooneelstukken, bij voorbeeld in Hondentrouw, of Het leven van een dobbelaar. - 261Maar ja, 't Land van Belofte, de wenschen van BOSDIJK, het Vaderlijk geluk van VAN 262SOMEREN...’ 263‘Behaagde u dat fragment?’ 264‘Wel zeker, er zijn fraaije sentimenten in, vindt ge niet?’ 265‘Alledaagsche, zeer alledaagsche gedachten, mijn waardste Heer! en de verzen zijn 266onverdragelijk. Welk eene taal: 267 268[regelnummer]
Nu schiet zijn eigen jeugd den blijden vader in, -
269[regelnummer]
Hij wordt een kind op nieuw. Hij, hoofd van 't huisgezin!
270 271Of: 272 273[regelnummer]
Neen schanste in dubbel staal zich 's dwinglands koude ziel
274 275(een wrokkend hart en verstokten boezem gingen vooraf) 276 277[regelnummer]
Schoon nooit van teedren gloed een sprank er binnen viel
278[regelnummer]
Het vuur van kindermin dringt door dat harnas henen,
279[regelnummer]
En gloeit tot heeten brand de wandelende steenen.
280[regelnummer]
Maar d'opgeschoten telg schiet ras ten hoogstam op,
281[regelnummer]
Reeds siert het lenteloof zijn takken en zijn top;
282[regelnummer]
De moed der jonglingschap vervangt de kinderschuwheid,
283[regelnummer]
Daar staat de frissche boom, ontdaan van wilde ruwheid.
284[regelnummer]
Besnoeid van waterloot, in vollen dos te prijk:
285[regelnummer]
Wie zulk een schat bezit, waarachtig, hij is rijk!
286 287‘Wilt ge nog meer, mijn waardste?’ 288‘Claudite jam rivos!’ riep TER W... uit. 289‘Neef, ik word ernstig boos op u,’ sprak LUCIA, en dreigde met den vinger. 290‘Nog enkele trekken, mijn beste! Oom ARCHIMBALD is nog niet overtuigd.’ 291‘Ik zie er niets in;’ zeide deze. | |
[pagina 97]
| |
292‘Nu dan, als de vader tot zijnen zoon zegt: 293 294[regelnummer]
Gij weerschijn van mijn ik, mijn eigen vleesch en bloed.’
295 296‘Nu ja, dat laatste klinkt niet fraai, maar het eerste wordt daardoor des te verhevener.’ 297‘'En als VAN SOMEREN verzekert: 298 299[regelnummer]
Hij en zijn zoon zijn een, niets splitst hun liefdekoord;
300 301en van een' eik rijmelt: 302 303[regelnummer]
die langzaam opschiet door 's aardrijks vocht te slorpen!
304 305Waarlijk, dan moet men uitroepen: ‘waar moet het heen als de Heer IMMERZEEL 306dergelijke stukken in zijn jaarboekje opneemt. Slechte voorbeelden behoeft men den 307jongen Dichters niet in handen te geven, die geven zij elkander genoeg.’ 308‘Ja maar alles ook zoo keurig;’ merkte Oom ARCHIMBALD eenigszins wrevelig aan. ‘Ik 309zeg maar altijd: la critique est aisée, mais l'art est difficile. Ieder zijn gevoelen. Ik prijs wat ik 310fraai vind; - maar ik wil u niet in het harnas jagen, mijn beste Heer! De hemel beware 311mij, om eenige versjes! Neen, zeg er van wat ge wilt, als ge mij maar niet betwist dat er 312geen delicieuser Prins-regent-cigaren zijn, dan die van mijnen broeder. Ik heb lang 313genoeg gesproken, nu wil ik luisteren, dat doe ik gaarne in het hoekje van den haard!’ En 314Oom ARCHIMBALD ontstak eenen anderen cigaar, legde de beenen over elkander, en 315deed de oogen digt, - om aandachtiger te kunnen luisteren. 316‘Waarlijk,’ ging nu de Advocaat N... voort: ‘het doet mij altijd leed, een ongunstig 317oordeel uit te moeten brengen. Gij weet het, hoe de roem van iederen landgenoot mij lief 318en dierbaar is. Daarom erger ik mij steeds, wanneer iemand, die in zijne maatschappelijke 319betrekkingen achtenswaardig, nuttig en hoogstverdienstelijk werkzaam is, zich, door 320schrijf- en rijmlust in een ongunstig licht stelt, en in mijne hoogschatting dalen moet. 321Niemand wil ik het zoet en onschuldig genoegen ontzeggen, versjes te maken of 322verhandelingen, verhalen en opstellen te vervaardigen, waarmede hij den kring zijner 323vrienden en bekenden, bijna even veel genoegen geeft, als zich zelven. Aansprakelooze 324rijmers zijn te dulden. Maar wie zich met zoo veel lettergroeten, beroemd door echte poëzij, op 325dezelfde hoogte durft stellen, en armzalige rijmelarij ter markt brengt, verdient de roede 326der kritiek, en ieder maakt zich zulk een' tik waardig, die het publiek voortbrengselen 327van zijnen geest opdringt, welke niet boven het middelmatige verheven zijn. De eenige 328verschooning voor sommigen ligt hierin, dat hunne dwaasheid het werk van onwetende 329vleijers is. Ernstig wilde ik ieder raden, een welwillend en kundig vriend te raadplegen, en 330alvorens iets te laten drukken, bedaard te overwegen, of dit iets zoo veel moeite waardig 331zij.’ 332‘Maar het middelmatige heeft dikwijls zeer veel verdienstelijks;’ merkte de Heer VAN 333B... aan. 334‘Nederlands uitmuntendste redenaar heeft dit allergeestigst bewezen, en ik wil u gaarne 335toestemmen, dat het middelmatige dikwijls uitgegeven mag worden. Doch men zij | |
[pagina 98]
| |
336daarbij op zijne hoede: Il n'est point de milieu du médiocre au pire. Zoo komt menige 337bijdrage in den Muzen-Almanak mij, bij doorgaande middelmatigheid, echter 338belangwekkend en der plaatsing allezins waardig voor.’ 339‘Bij voorbeeld?’ vraagde de Heer VAN B... 340‘Bij voorbeeld!’ antwoordde de Advocaat: ‘de stukjes van HALMAEL, IMMERZEEL, 341SIFFLÉ, LUBLINK WEDDIK.’ 342‘De Vondeling, door BEETS:’ voegde TER W. er bij. 343‘En BRESTERs Biecht!’ merkte Mevrouw N. aan. 344‘Beter gelukt dan het ijsvermaak: 345 346[regelnummer]
BRESTER wees wijs, zoo niet op 't ijs.’
347 348‘En VAN OOSTER WIJK BRUIN?’ zeide de Heer VAN B... 349‘Zijn Natuur en Kunst ja! het is ten minste beter dan de Geboorte der rozen, in 350BEIJERINCK's jaarboekje, waar ieder God een' traan te droogen heeft, en een derzelven 351een gedwongen lach plooit. Jufvrouw MOENS, CHRISTEMEIJER, de Baron VAN 352LIJNDEN en LULOFS, leverden, in dien Almanak, stukken van gelijke gehalte.’ 353‘Onder de proza bijdragen zal het toch ook niet aan het middelmatige ontbreken!’... 354En men sprak nog veel over het middelmatige, lieve Lezer, vergeef mij, dat ik u dit alles 355niet mededeel. Waar men over het middelmatige spreekt, verveel ik mij even zeer als bij 356de eentoonigheid van gewone menschen. Vele namen werden genoemd, ik voegde er 357eenige bij, met denzelfden lust als waarmede men, wanneer er van het weder gesproken 358wordt, doorgaans die beoordeeling met der recensie van twee of drie vorige dagen, of 359zelfs van eene geheele week verrijkt. Ik begon te geeuwen. - Menig jong Dichter, die dit 360jaar voor het eerst in het goud werd gezet en moedeloos en angstig den eerste van iedere 361maand te gemoet zag, of deze door hare tijdschrift-nummers, hem een' blos van genoegen 362op het gelaat zou tooveren en woorden doen lezen, die nooit genoeg herlezen kunnen 363worden, woorden, die men duizendmaal spellen moet, of regels - vreesselijk als een 364doodvonnis; menig aanvanger en menigeen wiens Muze met alle Almanak-uitgevers 365kennis heeft gemaakt, zouden wel vragen willen: heeft men ook mij genoemd? zij durven 366die gewetensvraag niet uitspreken. Ik, lieve Lezer, ik verveelde mij, en zwijg er van; 367alleen gevoel ik mij verpligt u mede te deelen, dat WARNSINCK's wondervolle Ebbe in 368den Volks-Almanak; SCHULL's bijdrage Het Wassenbeeldenspel, in den Blijgeestigen; 369HEIJE's Bloemen en Bladen in BEIJERINCK's jaarboekje, en de Portefeuille van den 370Bergschot, door G.H. NAGEL, hier genoemd en geroemd werden. Ditmaal was het Oom 371ARCHIMBALD niet - want Oom ARCHIMBALD zweeg sinds lang en was geenszins: 372 373[regelnummer]
Vol met oogen die niet slapen,
374 375gelijk de Heer SCHIMSHEIMER zegt: 376‘De Heer SCHIMSHEIMER,’ zeide iemand, toen KAREL deze aanmerking maakte, 377streeft den Markies DE THOUARS fraai op zijde: uit beider poëzij zal weldra een 378moderne Helicon, naar den laatsten smaak gestoffeerd, beschreven kunnen worden. Nooit 379gehoorde wonderen leverde de Heer SCHIMSHEIMER dit jaar, een wereldoceaan op | |
[pagina 99]
| |
380waterwielen, vliegende orgelkeelen en dergelijke zaken meer, die slechts onder behoeven te 381doen, voor een herfststorm op kondors vleugelen, een vennast oog in somberheid gehuld, Graffloers 382doorschemerd met het rood van beter leven, en al de fraaijigheden, die de Markies verder op 383den 18 November 1833 ontboezemde. 384‘Waarom zingt de Heer SCHIMSHEIMER?’ 385‘Hoe, indien hij niet zong behoorde hij 386 387[regelnummer]
tot de wormen,
388[regelnummer]
Die tot zwijgen zijn gedoemd.’
389 390Men lachte. 391‘Van DOMMELIUS, niet waar!’ zeide Oom ARCHIMBALD, half sluimerende. 392‘Straks bij eene partij whist zal mijn broeder oplettender zijn,’ zeide de Heer VAN B... 393‘Nog een oogenblik voor de Almanakken, Papa!’ zeide LUCIA; ‘wij moeten nog iets van 394de zilvergeschenken hooren, waarbij Neef ons juist bepalen wilde, toen Oom 395ARCHIMBALD binnen trad. Gij rekendet daar het Licht-Moed van WITHUIS onder, 396niet waar, Neef?’ 397‘Inderdaad!’ hernam deze: ‘die bijdrage verdient het meer dan zijne Diedrik en Oda. Dat 398dichtstuk mist het keurige, hetwelk in ieder kunstwerk een hoofdvereischte is. Ruwheid 399is geen genie.’ 400‘Ook vooral van deze zijde komt mij het Dichtstuk van J.P. HEIJE, de Poëzij, zeer 401verdienstelijk voor. In dichterlijke taal biedt het ons menig zeer dichterlijk denkbeeld.’ 402‘O, ik geloof het gaarne,’ zeide Mevrouw N..., ‘maar ik heb meer op met zijn Siciliaansch 403Lied.’ 404‘De bijdragen van HASEBROEK behooren zeker ook tot dit aantal!’ 405‘Ongetwijfeld; beide de Herinnering aan den Rijn, en Bilderdijks Graf, getuigen van evenveel 406oorspronkelijken aanleg als gelukkigen versbouw.’ 407‘De regels van WISELIUS aan den Heer BERLIJN, hadden wij wel in de eerste plaats 408mogen noemen.’ 409‘De Geldersche paadje van den Dichter der Zangeres, zal ik er nog bijvoegen,’ zeide 410KAREL. 411‘Hoe vindt gij de Academische Jaarboekjes, Mijn heer TER W...?’ vroeg de Advocaat. 412‘Ik heb ze slechts vlugtig doorbladerd, intusschen ben ik gedwongen te bekennen, dat 413Groningen dit jaar den lauwer heeft behaald; één vers intusschen in den Leidschen 414Studenten Almanak, is in mijn oog een juweeltje.’ 415‘En dat is?’ - ‘De Rijmelaar.’ 416‘Spoedig, ons de Rijmelaar opgezegd, KAREL. Wie is de maker?’ 417‘Er staat geen naam onder, en dus mag ik het u niet zeggen; zo veel wil ik er u van 418verklappen, dat hij...’ 419‘Regt lief, om ons nog nieuwsgieriger te maken! laat ons liever het vers hooren!’ 420En KAREL las: | |
[pagina 100]
| |
De rijmelaar.
423[regelnummer]
Zoo veel
424[regelnummer]
Het philomeel-
425[regelnummer]
gekweel
426[regelnummer]
Verschilt van 't schorre meeuw-
427[regelnummer]
geschreeuw,
428[regelnummer]
En 't raauw gekras
429[regelnummer]
Van 't ravenras;
430[regelnummer]
Zooveel verschilt de Bard,
431[regelnummer]
Wiens hart
432[regelnummer]
Zich-zelv' verplicht
433[regelnummer]
Tot zang en dicht,
434[regelnummer]
Van hem, die ook poëet
435[regelnummer]
Zich heet;
436[regelnummer]
Maar van gevoel noch geestkracht weet,
437[regelnummer]
En enkel regels smeedt
438[regelnummer]
En kneedt:
439[regelnummer]
Als een, die slaafsch zijn taak verricht.
440[regelnummer]
O! zie, met doodverf op 't gezicht,
441[regelnummer]
Met de oogen strak op 't blad gericht,
442[regelnummer]
Dat voor hem ligt,
443[regelnummer]
Zit daar
444[regelnummer]
De rijmelaar;
445[regelnummer]
En zwoegt,
446[regelnummer]
En ploegt
447[regelnummer]
Aan zijn gedicht,
448[regelnummer]
Als of 't een reuzenarbeid waar,
449[regelnummer]
Voor menschenkracht te zwaar.
450[regelnummer]
't Gerimpeld voorhoofd van
451[regelnummer]
Den man,
452[regelnummer]
Zijn wenkbraauwboog, zoo laag zij kan
453[regelnummer]
Op 't oog gedaald
454[regelnummer]
En neêrgehaald,
455[regelnummer]
Zijn daar de blijken van.
456[regelnummer]
Maar, zie: daar slaat hij 't oog
457[regelnummer]
Omhoog,
458[regelnummer]
Daar staart hij strak naar bo-
459[regelnummer]
ven, O!
460[regelnummer]
Wat deert den rijmelaar?...
461[regelnummer]
Daar slaat hij, met een woest misbaar,
462[regelnummer]
De linkerhand in 't zweetend hair,
463[regelnummer]
En hijgt en steunt zoo zwaar:
464[regelnummer]
Daar brengt zijn maagre regterhand,
465[regelnummer]
De ganzenveder, die ze ontspant,
466[regelnummer]
Stuiptrekkend naar zijn' mond.
467[regelnummer]
Alwaar zij 't woeden van zijn tand
| |
[pagina 101]
| |
468[regelnummer]
Zoo vaak reeds ondervond.
469[regelnummer]
Baloorig stampt hij op den grond,
470[regelnummer]
Verschriklijk rolt zijn blik in 't rond;
471[regelnummer]
Hij slaat zich voor den kop.
472[regelnummer]
Hij grijpt zijn rijmregister op,...
473[regelnummer]
Daar leggen hem de ontsloten blaân
474[regelnummer]
Nog eens zijn ijslijk nood-
475[regelnummer]
lot bloot;
476[regelnummer]
En siddrend staart hij 't aan,
477[regelnummer]
Daar valt hij rug'lings in zijn stoel.
478[regelnummer]
En, meer dan half, in zwijm,
479[regelnummer]
En lispt: (wien schokt het niet 't gevoel)
480[regelnummer]
‘Helaas... ik... vind... geen... rijm!’
481[regelnummer]
................
482[regelnummer]
................
483[regelnummer]
Hij werpt zich op zijn le-
484[regelnummer]
gersteê,
485[regelnummer]
Maar slaapt (o smart!) niet in:
486[regelnummer]
Nog maalt die halve re-
487[regelnummer]
gelsneê
488[regelnummer]
Den dichtworm door den zin.
489[regelnummer]
In 't eind bezwijkt hij voor 't geweld,
490[regelnummer]
Der zoete slaap. - Maar nu beknelt
491[regelnummer]
Een bange droom den rijmerheld,
492[regelnummer]
Die hem met duizend angsten kwelt,
493[regelnummer]
Hem rillend' op de pijnbank stelt;
494[regelnummer]
Alwaar de diep beklaagbre bloed
495[regelnummer]
Zijn vers voltooien moet. -
496[regelnummer]
Het is hem of hij 't doet,
497[regelnummer]
En of de faam, door stad en veld,
498[regelnummer]
Zijne eindelijke zege meldt,
499[regelnummer]
Maar hij ontwaakt - en 't woord
500[regelnummer]
is voort,
501[regelnummer]
En - vruchtloos nagespoord!
502[regelnummer]
503[regelnummer]
Ach, staak uw pogen, rijmerstoet,
504[regelnummer]
Met zooveel zweet betaald:
505[regelnummer]
Zoo u de ware dichtgeest faalt,
506[regelnummer]
Is 't vruchdoos wat gij doet:
507[regelnummer]
Het is een ingeschapen gloed,
508[regelnummer]
Die dichter maakt; geen vlijt en zweet,
509[regelnummer]
Geen duizend reeglen, saamgesmeed,
510[regelnummer]
Met juiste zorg en kunst,
511[regelnummer]
Verheffen immer tot poëet;
512[regelnummer]
En, schoon de domheid u zoo heet,
513[regelnummer]
(Die van geen onderscheiding weet,)
514[regelnummer]
De muzen, dwaze rijmrendrom!
| |
[pagina 102]
| |
515[regelnummer]
Verweigren u heur gunst.
516[regelnummer]
Zij sluiten u heur heiligdom
517[regelnummer]
O, keer weêrom!
518[regelnummer]
't Waar vruchtloos moeite en zorg besteed,
519[regelnummer]
Indien gij 't doornig slingerpad,
520[regelnummer]
Dat derwaart leidt, betradt.
521[regelnummer]
522[regelnummer]
O! gij, die niet gewaardigd zijt
523[regelnummer]
Tot Phebus hooge luit;
524[regelnummer]
Verslijt
525[regelnummer]
Den tijd
526[regelnummer]
Met veêl-
527[regelnummer]
gespeel;
528[regelnummer]
Beschouwt de houten kermisfluit
529[regelnummer]
Als uw gerechtigd deel.
530[regelnummer]
Maar strekt, in onbesuisden vaart,
531[regelnummer]
Geen handen naar den cyther uit,
532[regelnummer]
Voor waardiger bewaard! -
533[regelnummer]
O gij, wie 't dichtvuur 't hart niet blaakt,
534[regelnummer]
Dat van verrukking gloeit;
535[regelnummer]
Waartoe één enklen toon geslaakt,
536[regelnummer]
Waarom met beuzlend rijm-
537[regelnummer]
gelijm
538[regelnummer]
Uw duizlig brein vermoeid?
539[regelnummer]
540[regelnummer]
En gij,
541[regelnummer]
Die dwaaslijk Poëzij
542[regelnummer]
Erkent in 's rijmers lied;
543[regelnummer]
In wie de geest dier bastaardij
544[regelnummer]
Nog heftige bewondraars ziet,
545[regelnummer]
En schutspatronen vindt,
546[regelnummer]
Wat, ezels! maakt u zoo ontzind,
547[regelnummer]
En wat u zoo verblind?
548[regelnummer]
549[regelnummer]
Zoo schaart, wanneer de wijde mond
550[regelnummer]
Eens luiaarts opengaat,
551[regelnummer]
Die, van de wijs en uit de maat,
552[regelnummer]
Langs gracht en straat
553[regelnummer]
Zijn jammerdeunen hooren laat;
554[regelnummer]
De domme volkshoop zich in 't rond,
555[regelnummer]
En ieder staat
556[regelnummer]
Genageld aan den grond.
557[regelnummer]
Maar, als de zachte philomeel
558[regelnummer]
Heur duizendtoonenrijke keel
559[regelnummer]
Ontsluit tot lief gekweel,
560[regelnummer]
En 't lied doet galmen door het woud;
561[regelnummer]
Dan gaat die zelfde hoop voorbij,
| |
[pagina 103]
| |
562[regelnummer]
Die heur zoo zuivre melodij
563[regelnummer]
Voor slechten wildzang houdt.
564[regelnummer]
565[regelnummer]
Ach maakte eenmaal uw dwaas-
566[regelnummer]
heid plaats
567[regelnummer]
Voor dichterlijk gevoel;
568[regelnummer]
Ontfonkte eenmaal die gloed
569[regelnummer]
Uw bloed;
570[regelnummer]
Hoe liet u 't beuzlend rijmen koel,
571[regelnummer]
Hoe streelde u 't dichtrenchoor
572[regelnummer]
't gehoor,
573[regelnummer]
Hoe zoudt gij hun verheven toon
574[regelnummer]
Niet huldigen als 't EENIG SCHOON,
575[regelnummer]
Hoe ruischte ze u in 't oor!
576[regelnummer]
In 't oor?... o neen de ware Bard
577[regelnummer]
Dringt tot het hart,
578[regelnummer]
Tot 't innigst leven door!
579 580‘Bravo, bravo!’ riepen allen, toen KAREL geëindigd had. Oom ARCHIMBALD sprong 581half verschrikt op: ‘dat was HANS en KLAARTJE, van VAN GOETHEM. Ik wil het 582wel wedden. Hm! met dat aardige plaatje in de Hollandsche Blijgeestigen.’ 583‘Oom, de whisttafel wacht u!’ |
|