| |
| |
| |
4.9 De jaarboekjes voor 1834
6 Hendrik Schim: Hendrik Schim (1695-1742). Looier en leerhandelaar te Maassluis. Schreef Bijbel- en Zededichten (1736), Dichttafereelen, bestaande uit Hofdichten, Zinnebeelden en Zinnezangen (1737), De heerlijkheid van Kristus en de Kerk (1742) en een vers in het Pan poëticon van Arnoud van Halen. Citaat niet gevonden.
12 Jules Janin: Jules-Gabriel Janin (1804-1874). Frans schrijver en een der meest gelezen toneel- en literatuurcritici uit het midden van de negentiende eeuw.
16-17 de beoordeeling van Leydens Ontzet: zie tekst 8. Zowel de bespreking van Van der Hoop als het eerste deel van ‘De jaarboekjes voor 1834’ verscheen in het maartnummer van De Vriend des Vaderlands. De suggestie dat hij de bespreking van Leyden ontzet al gelezen zou hebben, is een grapje van Drost.
19 gebakskorfjes van Nez of Bennewitz: Het algemeen-adresboek der stad Amsterdam of almanak voor den jare 1820 vermeldt twee zilversmeden met de naam van Bennewitz, gevestigd op de Prinsengracht, nr. 845 (tegenover het Amstelveld) en op het Amstelveld, nr. 10. In datzelfde jaar woonde er een I.L.R. Nez op de Achterburgwal 61 (bij de Barnestraat), van deze persoon wordt geen beroep gegeven. Het gaat hier om de vervaardigers van de zilveren gebakskorfjes.
24 Erzählungen: verhalen.
29 Rebecca [...] van Scott: personage uit Scotts roman Ivanhoe (1819).
30 Hauff: Wilhelm Hauff (1802-1827). Duits theoloog. Publiceerde in 1826 Der Mann im Monde, een parodistische nabootsing van de verteltrant van de populaire schrijver H. Clauren, onder wiens naam Hauff het verhaal ook in het licht zond; dit kwam hem natuurlijk op een proces te staan. De naam ‘Rebecca’ komt in deze roman niet voor.
39 Frederik Hendrik (1584-1647), graaf van Nassau, prins van Oranje, jongste kind van Willem van Oranje en zijn vierde vrouw, Louise de Coligny.
63 Almanak voor het Schoone en Goede voor 1834. Amsterdam: G.J.A. Beijerinck, [1833]. Wilhelmus te Eede: A.C.W. Staring van den Wildenburch, ‘Het Wilhelmus te Eede. Eene geschiedkundige anecdote van het jaar 1624’. Almanak voor het Schoone en Goede, p. 159-173.
76 ‘Meerhuijzen. Letterkundig zeden-tafereel, uit den aanvang der XVIIde eeuw (1601)’, door den Schrijver van Hermingard van de Eikenterpen. Almanak voor het Schoone en Goede, p. 83-123. Drost verwijst hier dus naar zijn eigen werk.
77 Muzen-Almanak. Nederlandsche Muzen-Almanak 1834. Zestiende jaar. Amsterdam: J. Immerzeel Jr., [1833]. De Nederlandsche Muzen-Almanak werd in 1818 opgericht door de Rotterdamse uitgever J. Immerzeel Jr.; vanaf 1848 verschenen als Vergeet mij niet, Muzen-Almanak, en in 1866 samengegaan met Aurora, tot 1878.
77-78 de nieuwe Brouwerskolk bij Overveen, door Van Walré: J. van Walré: ‘De nieuwe Brouwerskolk bij Overveen. Ode.’ Muzen-Almanak, p. 31-34.
Jan van Walré (1759-1837). Boekhandelaar, toneelschrijver en dichter te Haarlem.
78 de Zangeres door Potgieter. E.J. Potgieter: ‘De Zangeres’. Muzen-Almanak, p. 225-233.
| |
| |
Everhardus Johannes Potgieter (1808-1875). Letterkundige en handelsagent. In 1833-1834 medewerker van de Vriend des Vaderlands en later van De Muzen. Mede-oprichter van De Gids, waarvan hij van 1837 tot 1865 redacteur was.
88 Bendorp: Johannes Christiaan Bendorp (1766-1849). Tekenaar, graveur en bouw- en werktuigbouwkundige.
89 Tetar van Elven: Johannes Baptist Tetar van Elven (1805-1889). Etser en graveur, o.a. voor de Nederlandsche Muzen-Almanak.
91 Sluyter. Dirk Jurriaan Sluyter (1811-1886). Tekenaar, etser, graveur, lithograaf en houtsnijder te Amsterdam.
92 Blijgeestigen-Almanak: Almanak voor Hollandsche Blijgeestigen, voor het jaar 1834. Amsterdam: Brest van Kempen, [1833].
De Almanak voor Hollandsche Blijgeestigen is in 1831 begonnen door uitgever Brest van Kempen te Brussel. Deze almanak was onmiddellijk zo succesvol, dat, toen de reeks in 1834 overgenomen werd door uitgeverij Le Sage ten Broek in Alkmaar, de jaargangen 1831 en 1832 herdrukt moesten worden.
97 Nederlandsche Volks-Almanak, voor 1834. Amsterdam: Hendrik Frijlink, [1833].
105 Sjaerdama: A. van Halmael Jr., ‘Het geslacht Sjaerdama. Tafereelen uit de geschiedenis des Vaderlands’. Almanak voor het Schoone en Goede, p. 8-46.
112 embonpoint: gezetheid, corpulentie, buikje; het mengelwerk maakte het grootste deel van elk jaarboekje uit.
117 Heije: Jan Pieter Heije (1809-1876). Letterkundige, componist en geneesheer te Amsterdam. Door Van der Chijs officieus benoemd tot redacteur van de Vriend des Vaderlands in de jaren 1832-1834. Mede-oprichter van De Muzen (1834).
J.P. Heije, ‘Bladen en bloemen’. Almanak voor het Schoone en Goede, p. 59-67 en: ‘'s Levens bloeitijd’. Almanak voor het Schoone en Goede, p. 147.
121 huile de rose: rozenolie.
126 's Gravenweert: Jan van 's Gravenweert (1790-1870). Jurist en staatsambtenaar te Amsterdam en Den Haag, woonde later op het landgoed ‘Otium’ te Oosterbeek. Bekleedde een groot aantal maatschappelijke posities: o.a. commissaris van de Stadsschouwburg en medebestuurder van de Koninklijke Muziekschool, sedert 1817 meermalen lid en voorzitter van de Tweede afdeling van het Koninklijk Nederlands Instituut, van 1817 tot 1830 hoofd van het Nederlandse Broederschap der Vrijmetselaren. Publiceerde al op jeugdige leeftijd een vertaling van Homerus' Ilias en Odyssee en stond bekend als een voortreffelijk dichter en als bevorderaar van kunst en wetenschap.
127 Kinker. Johannes Kinker (1764-1845). Dichter, taalkundige en filosoof. Woonde na zijn terugkeer uit Luik, waar hij tot het uitbreken van de Belgische Opstand een hoogleraarsambt had bekleed, te Amsterdam.
Van Hall: Maurits Cornelis van Hall (1768-1858). Advocaat, literator en historicus te Amsterdam.
Wiselius: Samuel Iperuszoon Wiselius (1769-1845). Jurist, vanaf 1813 hoofd van de Amsterdamse politie, toneelschrijver.
| |
| |
127-128 Da Costa: Isaäc Da Costa (1798-1860) stamde uit een patricische koopmansfamilie van Portugees-Israëlitische oorsprong. Jurist en literator. Na zijn bekering in 1822 groeide hij uit tot één van de voormannen van het Réveil. De laatste jaren van zijn leven hield hij zich vooral bezig met de uitgave van de volledige dichtwerken van Bilderdijk (15 delen, 1856-1859) en het daaraan toegevoegde De mensch en de dichter W. Bilderdijk (1859).
128 Lulofs: Barthold Hendrik Lulofs (1787-1849). Dichter, taalgeleerde en letterkundige. Hoogleraar in de Hollandsche Taal- en Letterkunde te Groningen, 1815-1849.
132 Withuis: C.G. Withuys, ‘Licht-Moed’. Muzen-Almanak, p. 257-261.
Christiaan Godtfried Withuys (1794). Letterkundige die in zijn tijd grote bekendheid genoot. Vanaf 1849 directeur van de Landsdrukkerij.
136 gouden rijder, muntsoort, voor het eerst gemunt in 1606 en na 1795 niet meer geslagen (WNT deel XIII, kol. 218, ‘rijder’ 6a).
141 Spandaw: H.A. Spandaw, ‘Lof der Eigenliefde’. Muzen-Almanak, p. 154-168.
Hajo Albert Spandaw (1777-1856). Jurist. Dichter van huiselijke, stichtelijke en vaderlandslievende poëzie. In zijn tijd was hij bijna even populair als Tollens.
143 Loots in zijn lofdicht op ons Jongelingschapje: C. Loots, ‘Aan ons Jongelingschapje’. Volks-Almanak, p. 1-5.
Cornelis Loots (1765-1834). Makelaar en dichter, schreef vooral vaderlandslievende verzen en behoorde met zijn zwager Helmers en zijn vriend Tollens tot de meest gewaardeerde dichters van zijn tijd.
145 Aan ***: C. Loots, ‘Aan ***’. Muzen-Almanak, p. 235-237. Dit is inderdaad een zeer merkwaardig gedicht, een lofzang op ‘een ongeboren Koning’, die ‘nog zelfs geen wieg bezit’:
‘Vorst! wat zijt gij hoog te loven!
Wie zingt uw deugd, wie zingt uw' moed?
Geen arm zoo braaf, geen hart zoo goed,
Ooit sierden koninklijke hoven...’ (p. 235).
149 het in de Mei van Tollens: H. Tollens, Cz., ‘In de Mei’. Muzen-Almanak, p. 179-181.
150 Klijn's Volksberoeringen: H.H. Klijn, ‘Volksberoeringen’. Muzen-Almanak, p. 141-146. Hendrik Harmen Klijn (1773-1856). Schreef naast enige grotere dichtwerken vooral gelegenheidsgedichten en enige treurspelen. Werd in zijn tijd zeer gewaardeerd.
157 Lierzang: W. Bilderdijk, ‘Lierzang’. Muzen-Almanak, p. 76-79.
158 drie toewijdingen: W. Bilderdijk, ‘Aan den Heer Mr. Jeronimo de Vries’. Muzen-Almanak, p. 42-43.
Jeronimo de Vries (1777-1853). Ambtenaar en letterkundige te Amsterdam. Ontplooide tevens vele activiteiten op maatschappelijk gebied. Nam het op voor Bilderdijk bij diens terugkeer uit ballingschap in 1806.
161-162 als Papa aan die Vaderlandsche Geschiedenis begint, en weder over die brieven in de Vriend des Vaderlands uitweidt: Als privaatdocent te Leiden hield Bilderdijk een college-reeks over vaderlandse geschiedenis; de teksten hiervoor schreef hij in de jaren 1817-1819. De hoogleraar Tydeman waarschuwde hem voor het gevaar dat studenten hun college-dictaat zouden publiceren en zo ten onrechte met de eer zouden gaan strijken.
| |
| |
Daarom stemde Bilderdijk erin toe dat zijn aantekeningen na zijn dood gepubliceerd zouden worden. Het eerste deel van deze Geschiedenis van ons vaderland (1833) leidde tot een reeks ingezonden brieven in De Vriend des Vaderlands (zie bijv. 1833: p. 649-658, 791-800, 859-871, 938-951). De belangrijkste bezwaren van de anonieme briefschrijver gelden de slordigheid waarmee met de historische feiten is omgesprongen en het gebrek aan wetenschappelijke objectiviteit; Bilderdijk gebruikt zijn geschiedschrijving voor een felle aanval op eerdere historici (Wagenaar) en op zijn eigen politieke vijanden:
‘Er heerscht in dit werk een geest van ingenomenheid met zich zelven en van bitterheid jegens andersdenkenden, welke meermalen alle perken overschrijdt, mij onwillekeurig afstoot, en ontevreden maakt, niet alleen op den man, die schreef, maar ook eenigszins op den man die het geschrevene uitgaf, zonder de pen te halen door die menigte lompheden en hatelijkheden, met welke de Geschiedenis des Vaderlands niets te maken heeft.
Of kenteekent het, mijn vriend! geene te groote ingenomenheid met zich zelven wanneer men mannen, wier verdienste men volmondig erkennen moet, bij de minste afwijking van meening, de eertitels van dom en dwaas naar het hoofd werpt?’ (Vriend des Vaderlands 1833, p. 939)
‘De goede W. Bilderdijk zou het zich in zijn graf gewis ook niet aangetrokken hebben, indien de Heer T. [=Tydeman, IG] bij zijn handschrift het snoeimes somwijlen wat meer gebruikt had, en alle dergelijke wilde of kwaadsappige, den anders fraaijen boom ontsierende, loten, met vaste hand, had weggesneden. 's Mans vrienden zouden er hem dank voor geweten hebben, dewijl op die wijze den geachten Grijsaard een meer waardig gedenkteeken door zijne Geschiedenis ware opgetrokken. Onder zijne jonge vrienden kon B. een woordje meer zeggen dan voor het publiek, hetgeen alleen prijs kan stellen op de resultaten van zijn veeljarig onderzoek, niet op zijne personele veeten, van welke de eersten nog wel eens iets weten wilden.’ (Vriend des Vaderlands 1833, p 945)
176 grappige balletten: de zogenaamde ‘harlekinades’, opgebouwd rond de bekendste maskers uit de commedia dell'arte, mochten zich na 1700 in de meeste West-Europese landen in een grote populariteit verheugen. In de eerste decennia van de negentiende eeuw bracht men soms wel vijf of zes uur in het theater door. Na de pauze werden dan balletten en harlekinades opgevoerd, in prachtige decors met vernuftige machinerieën. De voorstellingen waren dan ook vooral populair bij het niet-kritische schouwburgpubliek, waarvan oom Archimbald door Drost als personificatie wordt opgevoerd. Juist de extravanganza van de voorstellingen stuitte echter ook op veel kritiek en daarnaast bestonden er morele bezwaren tegen de harlekinades, die een slechte uitwerking op de vaderlandse zeden zouden hebben. De sprookjesmotieven en de oosterse aankleding sloten aan bij de romantische hang naar irrationalisme en exotisme. Volgens Uitman (1995: 392) is het met verbazingwekkend dat de met de romantiek verwante kunstvorm van de harlekinades in het weinig romantisch-gezinde Nederland op weerstand stuitte. (Over het genre van de harlekinades, zie Uitman 1995).
184-185 Foppe [...] heeft zulke Heeren bedillers dan al eens heel aardig doorgehaald: H.J. Foppe, ‘De kok aan zijn medekoks’. Muzen-Almanak, p. 204. Het complete gedicht luidt:
‘Het is een bijster zware taak
Om 't liên (zoo als men zegt) van smaak
| |
| |
In alles naar den zin te maken.
Hun oog is scherp, hun tong is fijn;
't Moet alles keurig lekker zijn
Wanneer 't die liên van smaak zal smaken.
Gelukkig heeft de maatschappij
Die lichten voor de kokerij
Als proevers, NIET als koks, te vreezen:
Want, wierd die taak hun toevertrouwd,
Hij wierd zoo mager als een hout
Die bij hen in den kost moest wezen.’
185 Kerkhoven: Theodorus Johannes Kerkhoven (1789-1857). Commissionair. Publiceerde twee delen Gedichten (1825), Een Amsterdamsche wintermorgen (1832) en enige vertaalde of bewerkte toneelteksten.
191 Immerzeel, ‘Zonderling pleit voor den hond’. Muzen-Almanak, p. 5.
Johannes Immerzeel Jr. (1776-1841). Boek- en kunsthandelaar, uitgever en letterkundige, vanaf 1819 gevestigd te Amsterdam. Trad bij de door hem uitgegeven Nederlandsche Muzen-Almanak (1819-1839) tevens op als redacteur.
Nieuws: I. [Immerzeel], ‘Nieuws’. Muzen-Almanak, p. 19.
Toenemende gloed: K., ‘Toenemende gloed’. Muzen-Almanak, p. 39. K. niet gevonden.
192 de Morgenwandeling van Nagel: G.H. Nagel, ‘De morgenwandeling’. Muzen-Almanak, p. 72-74.
193 Niet van de plaats: G.H. Nagel, ‘Halt! Niet van de plaats! Eene herinnering uit Oost-Indië’. Volks-Almanak, p. 147-158.
193-194 zijne andere stukjes zoowel in den Volksalmanak, als in die voor Blijgeestigen: ‘De patient en zijn Doctor’. Volks-Almanak, p. 62-64; ‘Van Poffel op reis’. Volks-Almanak, p. 105-108; ‘Het zwaard’. Volks-Almanak, p. 121-122; ‘Aan mijnen Rok. (De Beranger vrij gevolgd)’. Blijgeestigen, p. 136-137; ‘De nieuwsgierige Knecht’. Blijgeestigen, p. 181-182; ‘De oude Zondaar’. Blijgeestigen, p. 200; ‘De President’. Blijgeestigen, p. 202-204.
194 dat Leopolds-Lied van Warnsinck: W.H. Warnsinck, Bz., ‘Leopolds-lied’. Muzen-Almanak, p. 121-126.
195 alle stukjes tegen de Belgen en Leopold vind ik aardig: zie aantekeningen bij tekst 2, r. 31. Dat deze ongenuanceerde waardering voor het genre van de citadelpoëzie juist uit de mond van Oom Archimbald komt, is veelzeggend.
196 de Togt naar Tervueren: Adriaan van der Hoop Jr., Togt naar Tervueren. Heldendicht opgedragen aan Sylvanus van de Weijer. Rotterdam: Van den Bergh, 1830.
198 Dat stuk van Langelaar in den Volks-Almanak: H.A. van Langelaar, Wz., ‘De drie wenschen’. Volks-Almanak, p. 37-40.
Langelaar: niet gevonden.
199 Die jeugdige Dichter heeft betere luimige poëzij geleverd...: H.A. van Langelaar, Wz.: ‘De Harpenaar’. In: Vaderlandsche Letteroefeningen. Tweede stuk voor 1832. Mengelwerk, p. 465-471.
201 Telting: A. Telting, ‘Het proces van Wilhelmus, Abt van Mariëngaarde. 1474’. Almanak voor het Schoone en Goede, p. 68-77.
| |
| |
Albartus Telting (1803-1863). Advocaat te Leeuwarden en actief lid van verschillende geschiedkundige en dichtgenootschappen. Nam deel aan de Tiendaagse Veldtocht. Leverde vertalingen en oorspronkelijke bijdragen, zowel proza als poëzie, voor verschillende jaarboekjes.
206-207 De Medelijdende, van Van den Bergh: S.J. van den Bergh, ‘De medelijdende’. Muzen-Almanak, p. 139-140.
Samuel Johannes Van den Bergh (1814-1868). Drogist te 's-Gravenhage. Eén van de oprichter van het genootschap ‘Oefening kweekt kennis’. Dichter en vertaler, o.a. van Byron.
208 De Fransche Krispijn, door Vincent Loosjes: V. Loosjes, ‘De Fransche Krispijn. Eene ware Anekdote’. Muzen-Almanak, p. 177-178.
Vincent Loosjes (1781-1841). Boekverkoper en dichter te Haarlem, uitgever van o.a. de Algemeene Konst- en Letterbode.
210 En dan ook het Mislukte Huwelijk, niet waar? die aardige trek van den eersten Frits, door Immerzeel medegedeeld: J. Immerzeel, Jr., ‘Het mislukte huwelijk. Geschiedkundige Anekdote, uit het leven van Frederik Wilhelm den Eerste. 1716’. Muzen-Almanak, p. 192-197.
‘Bij deze en gene zwakjes, eigen
Aan d' Eersten Frits, had hij ook dit,
Dat niets zijn oog meer vuur kon geven,
Dan mannen van een voet of zeven, -
Maar bij zijn lijfwacht in 't gelid.’ (p. 192)
232-239 Citaat Muzen-Almanak, p. 229.
244 Eskens: Het algemeen-adresboek der stad Amsterdam of almanak voor den jare 1820 vermeldt een ‘tabakskooper’ J.G. Eskens, gevestigd in de Nieuwe Brugsteeg, nr. 1.
247 en toch spreekt zij van haar kind: ‘Doof 't waslicht uit en zet de harp ter zij’; / Blijf, goelijk kind! mij in der voorzal wachten -’ (p. 225) en: ‘Mijn goelijk kind! dat droevig op mij staart / En zoeten troost de ontroostb're poogt te geven...’ (p. 233).
261 't Land van Belofte: G.H. Nagel, ‘Het land van belofte’. Muzen-Almanak p. 3-5. de wenschen van Bosdijk: J.F. Bosdijk, ‘Mijne wenschen’. Muzen-Almanak, p. 66-69.
Jacques François Bosdijk (1812-1850). Vertaler, en schrijver van een groot aantal historische romans.
261-262 het Vaderlijk geluk van Van Someren: R.H. van Someren, ‘Het vaderlijk geluk. (Fragment uit een onuitgegeven Dichtstuk, getijteld: De Vader)’. Muzen-Almanak, p. 110-113. Citaten p. 110, 111-112, 112 en 113.
Reyer Hendrik van Someren (1787-1851). Letterkundige die in zijn tijd grote bekenheid genoot.
288 claudite jam rivos: letterlijk: ‘sluit de sluizen’. Bedoeld wordt: ‘houd maar op’!
294 De oorspronkelijke tekst luidt: ‘Zoo schiet uit d' eikel, die een eik heeft afgeworpen, / Een' andre langzaam op, door 's aardrijks vocht te slorpen.’ (113)
309 la critique est aisée, mais l'art est difficile: P.N. Destouches, Le Glorieux. Comédie (1732). In: Oeuvres de Monsieur Destouches. Nouvelle édition, revue, corrigé, considérablement augmenté, et orné de belles figures en taille douce. Amsterdam/Leipzig: Arkstee &
| |
| |
Merkus, 1755. Tôme 2, p. 247-354. Het citaat komt uit een gesprek over de nieuwste opera; voor een goed begrip van het personage Oom Archimbald is het nuttig ook de context van de door hem geciteerde opvatting te bekijken. Drosts eigen standpunt sluit aan bij dat van Lisette: ‘[On dit que] la critique est utile.’ Deze functie van de kritiek wordt door de gezapigheid van alle Philintes en Oom Archimbalds ondergraven.
N' avez-vous rien appris du nouvel Opéra?
Philinte: On en parle assez mal.
Lisette: Cet homme est laconique.
Isabelle: Qu' y desaprouvez-vous? Les Vers, ou la Musique?
Philinte: Je sais peu de Musique, & fais de méchans Vers,
Ainsi j' en pourrois bien juger tout de travers;
Et d' ailleurs, j' avoûrai qu' au plus mauvais ouvrage
Bien souvents malgré moi, je donne mon suffrage.
Un Auteur, quel qu' il soit, me paroît mériter,
Qu' aux efforts qu' il a faits on daigne se prêter.
Lisette: Mais on dit qu' aux Auteurs la critique est utile.
Philinte: La critique est aisée, & l'art est difficile.
C'est-là ce qui produit ce peuple de Censeurs,
Etce qui retrecit le talens des Auteurs.’ (Le Glorieuse, p. 287)
334 Nederlands uitmuntendste redenaar. mogelijk wordt hier J.H. van der Palm bedoeld (zie aantekeningen bij tekst 11, r. 26).
336 Il n'est point de milieu du médiocre au pire: de oorspronkelijke tekst luidt: ‘Mais dans l'art délicieux de rimer et d' écrire, / Il n'est pas de degré du médiocre au pire’ (Boileau, Id., IV).
340 Halmael: A. van Halmael, Jr., ‘Heer Jan de Tiende, Heer van Arckel. Romance’. Muzen-Almanak, p. 8-16.
Arent van Halmael (1788-1850). Advocaat en letterkundige te Amsterdam, vanaf 1817 te Leeuwarden.
Immerzeel: J. Immerzeel, Jr., ‘Aan den Heer Mr. H.A. Spandaw’. Muzen-Almanak, p. 1-2; ‘Pleit voor den hond’, p. 5; ‘Staatkundige aanmerkingen van een' Belgischen schoolmeester, of: Het hulpwoord hebben’, p. 35-39; ‘Aan den dood’, p. 98-105; ‘Het mislukte huwelijk. Geschiedkundige Anekdote, uit het leven van Frederik Wilhelm den Eerste. 1716’, p. 192-197.
341 Sifflé: A.F. Sifflé, ‘De standvastigheid. Lierzang’. Muzen-Almanak, p. 127-134 en ‘Den Heere J.W. Elink Sterk’, p. 198-203.
Alexander François Sifflé (1801-1872). Advocaat en notaris te Middelburg. Medeoprichter van de uiterst vrijzinnige Vlissingsche Courant, waarvan hij later hoofdredacteur werd. Schreef toneelstukken en poëzie, taalkundige en juridische verhandelingen, en boekbesprekingen voor o.a. De Vriend des Vaderlands en De Vaderlandsche Letteroefeningen. Lublink Weddik: Lublink Weddik: ‘Hizkia’. Muzen-Almanak, p. 171-176.
Bartholomeus Theodoras Lublink Weddik (1801-1862). Predikant te Rotterdam en Amsterdam. Medewerker aan Euphonia onder het pseudoniem ‘spiritus asper et lenis’. Gedichten en verhalen (1831). Publiceerde verder een groot aantal geschiedkundige werken en werkte mee aan jaarboekjes en tijdschriften.
| |
| |
342 De Vondeling, door Beets: N. Beets, ‘Aan een vondeling’. Muzen-Almanak, p. 86-93.
343 Bresters Biecht: J. Brester, Az., ‘Biecht’. Muzen-Almanak, p. 205-207.
344 ijsvennaak: J. Brester, Az., ‘Ijsvermaak’. Volks-Almanak, p. 72-73.
348 Van Oosterwijk Bruin: J. van Oosterwijk Bruin was wijnkoopman en dichter te Amsterdam.
349 Natuur en kunst: J. van Oosterwijk Bruijn, ‘Natuur en kunst’. Muzen-Almanak, p. 148-151.
Geboorte der rozen: J. van Oosterwijk Bruin, ‘De geboorte der rozen’. Almanak voor het Schoone en Goede, p. 176-179.
351 jufvrouw Moens: Petronella Moens, ‘Aan bloeimaand, 1833’. Almanak voor het Schoone en Goede, p. 78-82.
Christemeijer. J.B. Christemeijer, ‘Het papiermaken’. Almanak voor het Schoone en Goede, p 54-58.
351-352 Baron van Lijnden: Jonkheer W.J.E. Baron van Lijnden van Hemmen, ‘Het morgenrood’. Almanak voor het Schoone en Goede, p. 124-126.
Frans Godard baron van Lynden van Hemmen (1761-1845). Woonde tot 1795 aan het hof van Willem V. In december 1813 werd hij hoofd-admmistrateur der domeinen en later President van de Hoge Raad van Adel; lid van de Eerste Kamer der Staten-Generaal.
352 Lulofs: B.H. Lulofs, ‘Wintertroost’. Almanak voor het Schoone en Goede, p. 142-146.
367 Warnsinck's wondervolle Ebbe: W.H. Warnsinck, Bz., ‘De wondere Ebbe. Een tafereel uit het jaar 1672’. Volks-Almanak, p. 6-36.
368 Schull's bijdrage Het Wassenbeeldenspel: P.S. Schull, ‘Het wassen beeldenspel’. Blijgeestigen, p. 25-40.
369-370 Portefeuille van den Berschot, door G.H. Nagel: niet gevonden.
373 Vol met oogen die niet slapen: J.F. Schimsheimer, ‘Het metalen kruis’. Muzen-Almanak p. 169-170. Citaat p. 170.
Johan Frederik Schimsheimer (1805-1878). Boekhouder te Amsterdam. Schreef proza, poëzie en religieuze beschouwingen, als ook gedichtjes en verhalen voor kinderen. Leverde een groot aantal vertalingen uit het Duits en het Engels, vooral van teksten met een godsdienstige strekking. Hoorde tot de kring van het Réveil.
383 18 november 1833: niet gevonden.
387-388 Citaat niet gevonden.
391 Dommelius: niet gevonden; het gaat hier waarschijnlijk om een gefingeerde naam, een latinisering van ‘dommelen’; mogelijk wordt ook ‘dom’ geïmpliceerd.
397 Diedrik en Oda: C.G. Withuys, ‘Diedrik en Oda’. Almanak voor het Schoone en Goede, p. 152-158.
400 het Dichtstuk van J.P. Heije, de Poëzij: J.P. Heije, ‘Poëzij’. Muzen-Almanak, p. 20-29.
402-403 Siciliaansch Lied: J.P. Heije, ‘Siciliaansch lied’. Muzen-Almanak, p. 253-254.
404 bijdragen van Hasebroek: J.P. Hasebroek, ‘Herinneringen aan den Rijn’. Muzen-Almanak, p. 184-190 en ‘Bilderdijks graf’. Muzen-Almanak, p. 243-248.
| |
| |
Johannes Petrus Hasebroek (1812-1896). Student in de theologie 1829-1836. Aansluitend predikant te Heiloo, Breda en Amsterdam. Emeritaat 1883. Schreef proza, poëzie en leerredenen. Bekendste werk Waarheid en droomen (1840), onder pseudoniem Jonathan.
407 De regels van Wiselius aan den Heer Berlijn: S.I.Z. Wiselius, ‘Aan den Heer W.J. Berlyn, in dank voor de keurige muzijk, door hem gesteld op mijn' beurtzang, getyteld: Gods goedheid’. Muzen-Almanak, p. 64-65.
409 De Geldersche paadje van den Dichter der Zangeres: E.J. Potgieter,‘Wensch van den Gelderschen Paadje. Lied uit de Middeleeuwen’. Almanak voor het Schoone en Goede, p. 127-130.
422-578 De Rijmelaar. Dit gedicht verscheen anoniem in de Leidse Studentenalmanak voor 1834 (p. 146-151). Later werd het door Nicolaas Beets, die dus blijkbaar de auteur ervan was, onder de titel ‘Rijmelarij’ opgenomen in Gedichten van Nicolaas Beets. Volledige uitgave, naar tijdsorde gerangschikt. Leiden: Sijthoff, [z.j.], p. 24-28. Volgens Mathijsen (1999: 156) wisten ingewijden binnen het Leidse literaire circuit wie er voor de anonieme bijdragen in de Studentenalmanak verantwoordelijk waren.
581 Dat was Hans en Klaartje, van Van Goethem: J.S. van Goethem, ‘Hans en Klaartje. (Vrij naar Langbein)’. Blijgeestigen, p. 171-176.
Johannes Philippus van Goethem (1804-1853). Letterkundige.
|
|