'De eer des Vaderlands gebiedt, dat men streng zij'
(2004)–Aernout Drost– Auteursrechtelijk beschermd
Regelnummers proza verbergen
| |
3.7 Losse bladen uit het groote levensboekaant.1Losse bladen uit het groote Levensboek. Lectuur voor Nederlandsche vrouwen en meisjes, door Mr. 2C.P.E. ROBIDÉ VAN DER AA. 1ste Deel, met gegr. titel en vignet. Te Amsterdam, bij 3G.J.A. BEIJERINCK. 1833. 4 5Op den keurigen omslag van dit, bij uitnemendheid wel uitgevoerde, boekdeel is eene 6regt elegante dame voorgesteld. Voor dergelijke schoonen bestemde de uitgever zijn 7werk, en wij twijfelen er niet aan, het bevallig en smaakvol gewaad, in hetwelk de 8romantische muze des schrijvers zich, simplex munditiis aanbiedt, zal haar den toegang 9verleenen tot onze vrouwen en meisjes van hoogeren stand. Weinige onzer 10romanschrijvers genieten dat voorregt, - weinige verdienen hetzelve. - Is het werk des 11Heeren VAN DER AA die onderscheiding waardig? - Onze beoordeeling zal hier 12antwoorden. Iedere betere poging verdient aanmoediging, en onder deze willen wij des 13schrijvers arbeid gaarne eene plaats toekennen, want ‘wie zou ook de zwaluw niet soms | |
[pagina 67]
| |
14willen zien zweven in lagere kringen, langs de bloemrijke oevers der ruischende beekjes?’ 15Op de ‘hooge vlugt der adelaren’ staart men zich blind. Nu, wanneer men die afgesletene 16vergelijking op onze romanschrijvers toepast, waarlijk dan hadden, rari quippe boni, 17niemands oogen nog veel te lijden. 18Deze Losse Bladen uit het groote Levensboek zijn bij uitsluiting aan de lotgevallen van eene 19kunne gewijd, tot welke de schrijver niet behoort, dat wil korter en juister zeggen: aan de 20lotgevallen van eenige vrouwen en meisjes. Niemand zou zich hierover verwonderen, al 21had de Heer VAN DER AA zijne bijzondere drangredenen tot derzelver zamenstelling 22niet opgegeven. Op de meening der achtenswaardige vrouw, dat het in ons vaderland 23eene zeldzaamheid is, dat het mannelijk geslacht voor vrouwen schrijft, zou een en ander 24af te dingen zijn. Geenszins is onze letterkunde voor onze schoone landgenooten een 25ontzegde schat: al derzelver rijkdom is eene gemeenschappelijke bezitting. De aanmerking 26zal slechts gegrond zijn, dat op den titel zeldzamer uitgedrukt wordt, voor vrouwen en 27meisjes. Maar dan is het aantal nog geringer, welke op het titelblad hunne bestemming 28voor mannen aankondigen. Bied mij vijf en twintig letterkundige voortbrengselen onzer 29natie aan, wanneer men er afrekent, die voor niemand goed zijn, zal ik ten stelligste op 30twee derde voor mannen en vrouwen kunnen plaatsen, en ook het laatste derde deel zal zeker 31nog eenige bepaaldelijk voor vrouwen geschrevene werken bevatten. 32De Heer VAN DER AA oordeelt verder, op eenen tamelijk hoogen toon, over de 33romantische school; spreekt van baardelooze filozofen en het wijs Godsbestuur 34loochenende schrijvers, verklaart, dat ook mannen zijn werk wel mogen lezen, om er 35nieuwe bewijzen voor eene niet te wedersprekene stelling te vinden, en verzekert verder, dat 36zijne verhalen Archaeologisch, Ideologisch, Mystagogisch noch Mythologisch zijn, maar 37dat hij zeer ouderwetsch zijnen eigenen weg bewandelt. (Even als of navolgen eene 38nieuwigheid ware, de hemel gave zulks!) Waartoe al die omhaal noodig was, begrijpen wij 39niet, en wij veroorloven ons de vrijheid aan te merken, dat de Heer VAN DER AA, als 40Nederlander inderdaad oorspronkelijk geweest zou zijn, door geene voorrede te 41schrijven, want wat hij verder omtrent zijne lezers zegt is even overtollig. Immers de 42schrijver zal zelf inzien, dat geen derzelve zich nu eens volstrekt voorgenomen heeft, zijne 43togtgenooten naar een beter vaderland, alleen door kunstglazen (brillen?) te beschouwen, 44terwijl hij zulks met het bloote oog doet. De zegswijze, welke hier gebezigd werd, klinkt 45fraaijer dan zij wezenlijk is. 46Acht verhalen (opdat wij tot den inhoud overgaan) maken het eerste deel dezer bladen 47uit. Elk derzelve willen wij opzettelijk beschouwen, om derzelver verdiensten en 48gebreken bepaaldelijk aan te toonen. 49I. MINA, het meisje uit het eikendal. Een fragment in tamelijk goeden stijl. De herinnering 50aan een' vroeg gestorven' academie-vriend, en eene gade, welke dien vriend zijns harten 51naar betere gewesten voorging, is regt gevoelig beschreven, en gaarne vertoefden wij met 52den schrijver op het kerkhof, ofschoon hij, door ons derwaarts te brengen, anderen 53navolgde. Ach! wat zijn wij, sinds de later zoo verstandige FEITH, een ongelukkig 54voorbeeld gegeven had, dikwijls naar de stille graven gegaan. De Heer VAN DER AA 55schenkt ons geen maneschijn op dien togt en daar deed hij wel aan; wij betreuren het 56slechts, dat hij van de toorts van den nacht sprak, het beeld moge dichterlijker schijnen, 't is | |
[pagina 68]
| |
57even verkeerd als ADRIAAN's nachtlamp der aarde. Dit kerkhofstuk (sit venia verbo) is 58echter de inleiding tot het eigenlijk verhaal, hetwelk evenveel bladzijden beslaat, en 59waarin de schrijver ons veel minder behaagde. MINA, een arm meisje, leert FREDERIK 60den zoon van eene arme vaandrigsweduwe kennen, zij beminnen elkander weldra, maar 61de jonge hoevenaar is niet vrij van jaloerschheid. Hij verdenkt MINA, krijgt woorden met haar 62en dreigt soldaat te worden. Zij zegt, dat hij zulks om haar niet behoefde te laten, en nu 63volvoert hij dat voornemen. Hij sneuvelt bij den slag van Waterloo. MINA verneemt dit 64van een' sappeur; het meisje is sinds dien tijd stom en bovendien kennelijk in hare 65geestvermogens gekrenkt; nadat in het nabij gelegen dorp een militair begraven is, begeeft zij 66zich gedurig naar het kerkhof, waar de schrijver haar vond. Wij moeten het herhalen, dit 67gedeelte behaagde ons veel minder, het ware te wenschen, dat hij wat meer nagevolgd en 68SCOTTS krankzinnigen bestudeerd had. Navolgen is geen nabootsen, dit onderscheid 69schijnt de Heer VAN DER AA niet te begrijpen. Wij willen niet, dat hij eene 70krankzinnige van den grooten onbekenden gecopieerd, maar op diens voorbeeld de 71natuur bestudeerd en waargenomen had, werwaarts de blik van dien menschkundigen 72Brit zich rigtte, tot welken omvang zich dezelve uitstrekte, hoe diep hij het menschelijk 73hart peilde, waarlijk dan ware MINA's persoon even belangrijk geworden als zij nu met 74waterverw gekleurd is. Het verhaal van FREDERIKS moeder (bladz. 9-14) had veel 75korter en meer boven alledaagsche boeketaal verheven moeten zijn. De Heer VAN DER 76AA moge zijn' eigenen weg bewandelen, wij verzellen hem ongaarne, waar hij zoo koud 77en onmenschkundig schrijft als in het volgende: de moeder van FREDERIK verhaalt 78bladz. 13: ‘De slag bij Waterloo had plaats gehad en wij waren sinds weken zonder 79berigten van FREDERIK. Een zwaar geteisterd bataljon trekt ons dorp door en MINA 80die geen' militair zien konde, zonder naar FREDERIK te vernemen, doet dit ook nu; de 81sappeur dien zij aanspreekt, antwoordt haar: dat hij hem zeer goed kent (!) dat hij een 82dapper kerel is (!), met verrukking luistert zij naar zijne woorden en vraagt: of 83FREDERIK ook spoedig bij haar zou kunnen komen? De soldaat antwoordt haar (weinig 84in den soldaten toon): tot u keert hij nimmer weder; leef braaf zoo als hij, dan zult gij 85hem mogelijk daarboven wederzien. - Mijn God! gilt MINA, wat zegt gij, wat is er dan 86met FREDERIK gebeurd? Hij is gestorven voor het vaderland, op het bed van eer.’ Niet 87minder hinderde ons die theatrale kus op het voorhoofd (bl. 14). Dat is geen natuur, 88neen, bij al wat waar is, dat is geen natuur! Niemand noeme dit beuzelingen, waar men in 89zoo eenvoudig eene vertelling niet natuurlijk blijft, gaat elke verdienste verloren. 90II. HILLEGONDA VAN BATESTEIN is een behagelijk verhaal. Twee jonge schilders 91ontmoeten, bij Terracina, eene oude blinde vrouw en een met dezelve bedelend meisje. 92Het laatste is (hiermede vangt hij het verhaal harer lotgevallen aan) de eenige dochter van 93FREDERIK VAN BATESTEIN. Op eene reis door Italië tot herstel van hare 94gezondheid, werd haar vader vermoord, en viel HILLEGONDA in handen der roovers, 95welke haar tot bedelen en vernederenden arbeid gebruikten. De jonge schilders nemen 96haar in hunne bescherming, en verzellen haar naar Napels, terwijl zij zich Marchese VAN 97BATESTEIN noemt, vervolgens begeeft men zich naar Rome, waar de Heer VAN DER 98STRUIK, de stiefvader van HILLEGONDA haar, door eene Amsterdamsche kopieermachine 99(of dit de uitdrukking is voor een' boekhouder uit die handelstad betwijfelen wij) af deed | |
[pagina 69]
| |
100halen. Regt goed is hier het een en ander kunst- en natuur-schoon, van het land waar de 101citroenen bloeijen geschetst. HILLEGONDA wordt door een' harer redders bemind, door 102deszelfs zorg was zij aan hare familie herschonken. Bij zijne terugkomst in het vaderland, 103dingt hij naar hare hand en - de lezer gist reeds het vervolg, - na den tiendaagschen 104veldtogt, waarin HILLEGONDA's minnaar als luitenant deelde, huwen zij. Dit 105onderhoudend verhaal behoort tot de beste des bundels, ofschoon het blijkbaar genoeg in 106de manier van mejufvrouw MOENS geschreven is. 107III. Veel minder behaagde ons MINETTE GANTOIS, of trouw tot in den dood. Een 108Duitsche Baron, die sedert een jaar te L. studeerde, verlieft op de dochter van den dames- 109kapper GANTOIS, (de L(eid?)sche dames schijnen ten dien tijde, blijkens bladz. 54, met 110poederkwast en scheermes gekapt te zijn.) REUDLER, de hofmeester van den adellijken 111student, een gemeene schurk, bestuurt dien liefdehandel. GANTOIS zendt zoodra hij die 112betrekking ontdekt, zijne dochter naar het zusterhuis te O., om haar aan het dreigend 113gevaar te onttrekken. REUDLER ondertusschen was papa te slim geweest. Hij zal 114MINETTE opzoeken. RHODE wil haar huwen, al ware het door heimelijken echt, 115‘want,’ zegt de baron, ‘daarin zal de Belgische geestelijkheid geen been vinden.’ 116REUDLER denkt het tegendeel, maar zegt dat Duitschland even genegen is, om een paar 117minnende harten te vereenigen. Hij weet zich den toegang tot MINETTE te banen, doch 118spant met den voogd van RHODE zamen, om de gelieven te bedriegen en dwingt 119MINETTE een' brief te schrijven, bij welken zij van den baron voor deze wereld afziet. Nu 120wordt RHODE's wanhoop geschilderd. Vindt men gevoel, menschenkennis, 121oorspronkelijkheid of genie in die voorstelling? Moeten wij haar geene theatrale declamatie 122noemen? De lezer oordeele: 123 124‘RHODE (krampachtig lagchende). O gij vrouwen, die lammeren schijnt en 125tijgers in wreedheid overtreft! hoe speek gij met het mannelijk hart? 126MINETTE, ook gij huicheldet liefde en kunt met eene ijskoude hand deze 127regelen ter nederschrijven. God vergeve het u, wat ik wel vergeven maar niet 128vergeten kan. En gij, ellendige adeltrots, die met uwen giftigen adem de bloem 129mijner liefde bewasemdet en verwelken deedt! verheug u nu in het gezigt van den 130stervenden tronk, dien gjj vreesdet, dat het klimop dat er zich koesterend om 131heen strengelde, zoude ontheiligen. Verheug u nu in het gezigt van den 132wegstervenden stam der RHODE VAN RHODESTEIN's, die aan uwe 133registers geene nieuwe namen schenken zal; naast wiens kwartieren een ledig 134schild den nakomeling zal aanduiden, dat gij de hoop, die hij eenmaal koesterde, 135om u een nakroost zijner waardig te schenken, hebt vernietigd.’ 136 137Een jeugdig geneesheer vindt MINETTE GANTOIS in een gasthuis te Weenen; zij was 138een toonbeeld van de wrekende geregtigheid Gods, die niet mist de kinderen te straffen, die 139vergeten wat zij hunnen ouders verschuldigd zijn. Bij haren dood blijkt, uit een nagelaten 140geschrift, dat REUDLER haar aan RHODE's voogd overgeleverd had; deze stelde haar 141in een' afgelegen burg in verzekerde bewaring, eindelijk ontvlugtte zij, en werd 142wezenloos aan eene der poorten van Weenen gevonden en naar het gasthuis gebragt, waar 143de geneesheer H. haar vond. RHODE VAN RHODESTEIN, die nu op de vaderlijke | |
[pagina 70]
| |
144goederen leefde om wel te doen, nam de kapper, zijn' eerwaardigen vriend, (!) tot zich en 145ging, toen deze overleden was, naar Zuid-Amerika. REUDLER werd, als valsche munter, 146tot de kruiwagenstraf veroordeeld. 147Ziet hier den inhoud van dit verhaal. Welk belang een karakterloos meisje, een 148onverstandige en onbeduidende pruikemaker, een geesteloos en zwak wellusteling, die 149ook in zijn berouw zeer weinig beteekent, en een nietswaardige schurk als REUDLER, 150bij eenen zamenloop van onwaarschijnlijkheden, op kunnen leveren, zal niemand 151begrijpen. De zedelijke strekking levert de meest alledaagsche moreel der wereld; dikwijls 152werden ongehoorzaamheid en ligtzinnigheid in derzelver schromelijke gevolgen met 153meer kracht, vernuft, waarheid en gevoel voorgesteld. Wanneer de schrijver zich dit 154voorstelde, dan verminderde hij den indruk, door den losbandigen jongeling en het 155ligtzinnige meisje de slagtoffers der schandelijkste schurkenstreken te doen worden. 156Aesthetische waarde ligt er in het verhaal niet; schoonheden van detail wenschten wij op 157te kunnen geven. 158IV. TRUITJE, of die sta(at) zie toe niet te vallen. Eene ontmoeting op de Nieuwmarkt te 159Amsterdam opent dit verhaal: ‘Mijn gedrag verwonderde mij zelven, hoe moet het dan 160anderen niet verwonderd hebben!’ zegt de schrijver, nadat hij ons dat avontuur 161medegedeeld heeft. In waarheid, wij verwonderden ons met hem. Een oud wijf weigert, 162in zeer gemeene bewoordingen, een jeugdiger wezen eenig drinken voor derzelver kind te 163geven. De verhaler bleef staan en trad vervolgens nader. ‘“Zuur en eijeren!” zeide het 164wijf, mij bespeurende (zoo gaat het verhaal voort) met eene stem, die eenige toonen 165gedaald was, “mijn lieve mijnheer! gelijk ik verkoop vindt gij nergens; tast toe, lekker of 166geen geld.” Ik haalde mijn zakboek te voorschijn, (!) en vroeg, op zekeren toon van 167autoriteit: “waar woont gij vrouw?” - “Waar ik woon,” zeide de oude, mij van top tot 168teen opnemende, “ik zou je kunnen vragen, wat je dat raakt; maar de woonplaats van 169iemand, die een vrij geweten heeft, is geen geheim: in de Foeliedwarsstraat, naast BRAM 170den kruijer.” Onwillekeurig haalde ik eenig zilvergeld uit den zak en gaf het haar, met de 171bijvoeging: “Zorg voor de vrouw met haar kind; ik stel er u verantwoordelijk voor.”’ 172Den volgenden dag trekt de schrijver naar den kelder van MARTHA SNIP, hij koos den 173weg derwaarts door de buurt, welke men Marken noemt, en die, volgens het oordeel van 174den Heer VAN DER AA, de pen van een' WALTER SCOTT waardig zou zijn, om er 175een tafereel van te schetsen. Wij moeten belijden, dat Amsterdams achterhoeken ons 176vreemder zijn dan den schrijver. Wat zijne beschrijving echter betreft, dezelve komt ons 177voor reeds de pen des Heeren Mr. ROBIDÉ VAN DER AA onwaardig te zijn, en het 178heeft inderdaad den schijn als of hij met den schrijver van Waverley den draak steekt, waar 179hij wenscht, dat deze een tafereel zou geschetst hebben van menigvuldige kruiwagens, 180stalletjes en draagbare winkels, gedurig brandend vuur, onophoudelijk knetterende olie, panharing, 181platvisch, gekookte aardappels, die naast gebradene appels rooken, taankleurigen stokvisch, 182stoomende lever en long, druipenden bietwortel en tot kluifjes gehakte ossenpooten. Dat alles is zoo 183walgelijk en viesch, dat de schrijver zeer onwelvoegelijk handelde, dit tafereel opzettelijk 184te schetsen. De kiesche smaak der Nederlandsche vrouwen en meisjes wordt hier baldadig 185gekwetst. De schrijver zou (dit weten wij) te wellevend zijn, om aan eene beschaafde 186vrouw eene wandeling door die buurten voor te slaan. Geenszins willen wij beweren, dat | |
[pagina 71]
| |
187die verblijven der armoede, schande en ellende niet beschreven kunnen, niet beschreven 188mogen worden. 189 190[regelnummer]
D'un pinceau delicat, l'artifice agréable,
191[regelnummer]
Du plus affreux objet fait un objet aimable.
192 193Maar ongetwijfeld wordt de hoogste kunst tot zulk een tafereel vereischt, die schets te 194beproeven, is een onbegrijpelijk groot waagstuk; dergelijke expositie moet noodzakelijk 195gemotiveerd zijn, de lezer moet overtuigd wezen, dat die beschrijving in het plan des 196schrijvers onvermijdelijk was: dat hij er zich niet van ontslaan kon. Indien de Heer VAN 197DER AA de bewoners dier afzigtelijke wijk geschetst had, om de situatie van eene of 198meerdere zijner opgevoerde personen uit te doen komen, er zou veel vernuft en 199kieschheid vereischt zijn, om in die voorstelling te slagen en in het bijwerk den schrijver 200te doen bewonderen, maar er was niet aan te wanhopen. SCHILLER zegt (in zijne Kleine 201Prozaische Schriften IV Th.) met regt: Ein grosser Kopf und ein edler Geist wird selbst das 202Gemeine zu adeln wissen, und zwar dadurch, dass er es an etwas Geistiges anknupft und eine 203grosse Seite daran entdekt. Bij de gemeine behandlung des schrijvers kunnen wij het hem 204naauwelijks vergeven, dat hij ons van de smerige bevolking van die smerige buurt spreekt, 205neen, dan zagen wij nog liever dat hij (bl. 163) MINETTE naar een' schoolmeester bragt, 206om BILDERDIJKS Dionys van 't dorp uit te schrijven. 207Even onkiesch handelde de schrijver door zijn gesprek met MARTHA SNIP mede te 208deelen. De taal die de schandelijkheid van zoo onschamel een schepsel, gelijk de Heer VAN 209HEEMSKERK zou zeggen, op bladz. 102 uitslaat, zouden wij evenmin eene beschaafde 210vrouw willen voorlezen, als hier overnemen. Wij herinneren hier in het algemeen wat 211BOILEAU van REGNIER zeide: 212 213[regelnummer]
Heureux si ses discours craints du chaste lecteur
214[regelnummer]
Ne se sentoient des lieux que frequentoit l'auteur.
215 216Truitje, door den schrijver in het gasthuis en na haar herstel bij de oude NAA bezorgd, 217vertelt hem nu hare geschiedenis. Als kamenier bij Mevrouw de wed. K... dienende, was 218EDUARD de zoon dier dame op haar verliefd, en werd zij (gelijk de verleider later, met 219hoogst berispelijke ligtzinnigheid, zegt,) voor het oog des hemels, zijne vrouw. EDUARD 220moest als garde d'honneur vertrekken, en Mev. K., welke TRUITJE bij het openbaren van 221den toestand, waarin deze zich bevond, meer beklaagde dan beknorde, zond het meisje weg, 222toen zij den man niet wilde noemen, die haar in zulke omstandigheden gebragt had. Zoo 223was zij bij MARTHA SNIP gekomen; de schrijver vond haar bij den kruiwagen, om, 224zegt zij: gelijk vrouw SNIP zich VRIJ ONKIESCH (!) uitdrukte, het manvolk naar hare kraam 225te lokken. Op een buitengoed in de omstreken van Nijmegen vindt de schrijver Mevr. K. 226en derzelver zoon, een slagtoffer dier ziekte, die daar, waar zij niet tot de erfzonde (!) behoort, 227gewoonlijk uit zielskwelling ontstaat. Nu volgt de verzoening, het wederzien, het huwelijk 228en EDUARDS dood. 229Nog een oogenblik moeten wij bij dit verhaal stilstaan. Dat de zedelijke strekking weder 230zeer alledaagsch is, en het juweeltje van TOLLENS: Aan een gevallen meisje, uit hetwelk de | |
[pagina 72]
| |
231schrijver zijn motto koos, de rampzalige gevolgen der zinnelijke en hartstogtelijke liefde 232eindeloos treffender schildert, behoeft geen betoog. Het aantal dergelijke verhalen is legio, 233daarom wordt hier wederom eene geheel oorspronkelijke bewerking, karakterschildering 234en voorstelling vereischt, waardoor datgene, quod numquam satis dicitur, op nieuw treffend, 235boeijend, belangrijk en indrukwekkend wordt. Zoo nu de Schrijver dat onderwerp met 236eene oorspronkelijkheid behandeld had als de voortreffelijke Engelsche geneesheer in zijn 237verhaal: Schuld en wroeging, voor eenige maanden door de Iris uit BLACKWOODS 238magazine of de revue Brittanique overgenomen; indien hij, als Hollander, een verhaal als de 239Puritain de Seine et Marne van den Franschman MICHEL RAYMOND geleverd, en het 240moralische Nutz nergens verwaarloosd hadde, zijn arbeid zou zeer verdienstelijk zijn. Even 241als bij MINETTE, zoeken wij bij TRUITJE vergeefs eenig karakter. Zij handelt dwaas en 242onbeduidend in haren liefdehandel, hoogst onverstandig door haren verleider niet te 243noemen. Had zij dit gedaan en, dan toch om EDUARD te sparen, zich de schande 244getroost en van een huwelijk afgezien, Mevr. de Wed. K. zou voor haar gezorgd, en zeker 245haar gedrag niet (tamelijk ruw) liederlijk genoemd hebben. Mogelijk zelfs zoude zij, indien 246ze de regtgeaarde vrouw was, welke zij aan het einde des verhaals schijnt, op het huwelijk 247met den verleider aangedrongen hebben. EDUARDS liefde was geheel van zinnelijken 248aard geweest, hoe kon hij het anders gelooven, dat zij eene ligtekooi was; hij kende hunne 249betrekking, en handelde laf en onverantwoordelijk, door alles niet nader te onderzoeken. 250Het doel des schrijvers mislukt, bij deze wijze van bewerking, bovendien nog door den 251voor de hoofdpersoon gelukkigen afloop. Indien men door voorbeelden de wetten der 252zedelijkheid wil bevestigen, dan moeten die voorbeelden treffen, roeren en overtuigen; 253het slot moet den verhaler regt geven, om zich een' blijvenden en onvermengden indruk 254te kunnen beloven. Wat is Miss EDWARDS (in 't geprezen verhaal van den geneesheer), 255wat is de Kindermorderin van SCHILLER geschikt om hier doel te treffen; hoe uitnemend 256zou het ligtzinnig Fransche meisje in den Puritain de Seine et Marne zulks kunnen doen. 257Hoe wordt dat, om iets oorspronkelijks te noemen, in de SARA HOUTTUIN van 258onzen hoogstverdienstelijken landgenoot A. LOOSJES, PZ. (Zedel. Verh. bl. 27) in acht 259genomen: SARA HOUTTUIN huwt ook met haren verleider DUMONT, en - geen 260ongelukkig huwelijk volgde; echter was het altijd verbitterd door onaangename herinneringen. 261Dikwerf derfde het hart van SAARTJE de opgeruimdheid der onschuld en DUMONT was 262dikwijls gemelijk zonder de oorzaak van die gemelijkheid, anders dan bij eene onaangename 263herdenking van het vroeger gebeurde, te kunnen vinden (ald. bl. 57). 264Maar EDUARD! stierf' zal men mij tegenvoeren; zeer wel, maar TRUITJE betreurt zijn' 265vroegen dood en troost zich met de hoop des wederziens in eene wereld zonder moeite 266en verdriet. Dit nu doet volmaakt niets tot haar karakter af, het verhaal eindigt met eene 267tirade, die duizende doodberigten besluit. TRUITJE moest, wanneer zij iets degelijks 268gehad hadde, den misstap van hare liefde als de oorzaak van EDUARDS dood betreurd 269hebben; op geheel haar leven moest dit eene schaduw werpen, zij moest zich in den 270kring, in welken zij zich nu bewoog, niet op hare plaats en ongelukkig, diep ongelukkig, 271gevoelen, 't leven moest haar als moeder slechts dragelijk zijn. Was ons dit alles 272geschilderd met de kleuren der menschenkennis, der waarheid, der werkelijkheid, dan 273zou het voorgesteld doel bereikt zijn. Thans heeft de schrijver hetzelve jammerlijk gemist | |
[pagina 73]
| |
274en eene vertelling geleverd, aan welke evenzeer moreele verdienste als aesthetische waarde 275ontbreekt. Het verheugt ons gunstiger over het volgende verhaal te kunnen oordeelen. 276V. KUNEGONDA EMERENTIA DUTILLIER, of de stiefmoeder gelijk er meer zijn. De 277Heer VAN AALTEN vindt in deze dame zijne miskende stiefmoeder, wier dood en 278verderf hij, aan de table d'hôte, in de diergaarde te Kleef, dronk, de eenige weldoenster van 279zijne gade en dochter, terwijl hij uit de Oost-Indiën terugkeerde; ter liefde der zijnen was 280hij derwaarts als luitenant vertrokken. Onvoorziene omstandigheden hadden zijne gade in 281armoedigen en hulpbehoevenden toestand gebragt; de edelmoedigheid der stiefmoeder 282beschaamde hem treffelijk. Een gedeelte dezer geschiedenis wordt door den schrijver 283verhaald, het overige door den majoor DOTH (wiens brieven, vooral die van acht 284bladzijden druks (bl. 130-137) zeer weinig karakteristiek en evenmin piquant zijn) 285medegedeeld. Ofschoon wij dien majoor wel lijden mogen, wenschten wij toch, dat hij 286zoo veel afschrik van den inktpot bewezen had, als hij in zijn' eersten brief betuigde. De 287strekking is hier wel volgehouden, en er is iets verrassends en onderhoudends in deze 288vertelling. Wij beschouwen dezelve van gelijke waarde als de Hillegonda van Batestein. 289VI. TJITSKE, of die God bewaart is wel bewaard. Dit is een dier verhalen, welke Apologiën der 290Voorzienigheid moeten heeten; een onzer medearbeiders keurde die soort, in een der vorige 291nommers van dit tijdschrift, (Vr. d. Vaderl. D. VII, No. 8, blz. 589) teregt af. Vervelende 292zedepreken worden hier echter niet gehouden. De Fransche Marquis DU COURSEL 293wordt door TJITSKE, de vermeende dochter van Meester VAN BAALDEN, terwijl hij 294krank is, verpleegd; zij is zijne dochter: een ontrouwe knecht had haar, bij Nijmegen, te 295vondeling gelegd; VAN BAALDEN vond het kind, nam het tot zich en voedde het 296meisje op. BOUDEWIJN, de zoon van den schoolmeester, beminde haar als een broeder; 297nu worden zij een paar en zijn regt gelukkig. Het plan van dit verhaal is niet nieuw, de 298bewerking middelmatig. Op bladz. 152 is Mr. ROBIDÉ VAN DER AA een Pelagiaan: 299BOUDEWIJN en TJITSKE noemt hij daar, rein en schuldeloos als het eerste menschenpaar 300voor den val. Mogelijk meende hij het ondertusschen zoo ernstig niet; vroeger immers 301(bladz. 112) sprak hij van erfzonde. Men denke toch wat men schrijve! De beschrijving 302van TJITSKE wordt voor deze Losse Bladen wel wat los! 303VII. KLAARTJE, of de dertiende der maand. Als proeve van beter gelukte bladzijden willen 304wij hier de beschrijving van den winkel en den persoon des Apothekers en Chimisten 305DODONAEUS HAZELIUS mededeelen. 306 307[regelnummer]
... een oud Doctoor
308[regelnummer]
Die pillen voor den dood verkocht.
309[regelnummer]
Bilderdijk,
310[regelnummer]
De Waarheid en Esopus.
311 312‘In het huis van HAZELIUS, kenbaar aan den hardsteenen gevel en 313vreesselijken Moriaanskop, die boven de deur de voorbijgangers pijnlijk 314aangaapte, was alles wat leven ontvangen had, op de been. Men had reeds dagen 315te voren de noodige toebereidselen gemaakt, ten einde de gasten, 316overeenkomstig rang en stand, te ontvangen. De anders onder stof begravene 317potten en flesschen, die op de bruine kasten stonden, waren schoon gemaakt; de | |
[pagina 74]
| |
318tinnen perspompen, welker applicering in de menschelijke kanalen HAZELIUS 319reeds sedert eenen geruimen tijd aan zijnen provisor had overgelaten (lieve 320hemel! hoe onkiesch en laf uitgedrukt) waren geschuurd, en, gelijk de trap der 321jeugd, naar hare grootte gerangschikt; de koperen schalen wedijverden met den 322kolossalen vijzel en deszelfs majestueuzen stamper om den prijs der gladheid; 323terwijl de doffe kleur der anders van vettigheid glimmende toonbank getuigde 324van de herhaalde zeepwasschingen, die de provisor dezelve had doen ondergaan, 325ja, zelfs de hertenkop, die den achtermuur versierde en welken de spotboeven 326van vroegeren tijd voor het gelijkend afbeeldsel van DODONAEUS wilden 327doen doorgaan, had de reinigheidskuur niet kunnen ontkomen en was 328gedeeltelijk op nieuw opgewit. 329Met innig welgevallen wandelde dan ook de Apotheker, groote kolommen rook 330voor zich uitblazende, op de breede stoep zijner woning. 331Eene hagelwitte slaapmuts bedekte de nieuw opgemaakte pruik; Turksch 332lederen pantoffels kraakten aan de voeten; de roode damasten japon, met groote 333bloemen, omgaf den welgevoederden (?) buik, terwijl een geelzijden gordel, 334met lange franjes, denzelven niet zoo naauw sloot, dat de stijfgeplooide jabot 335van het katoen-baptisten overhemd niet zigtbaar zoude geweest zijn. Ieder 336voorbijganger groette, met zekeren eerbied den beroemden man, tegen welken 337de meeste stedelingen als tegen eenen halven God opzagen.’ 338 339Wij bewijzen, door deze schets mede te deelen, niet al te streng te zijn, waarheidsliefde 340dwingt ons echter BALTHAZAR, den zoon van HAZELIUS, eene zeer mislukte 341karikatuur te noemen. Een dier wezens die in honderd vaudevilles de galerij doen lagchen 342en toejuichen, maar in een verhaal ondragelijk zijn. Men trachte niet luimig te wezen, 343waar men zich niet boven het bas-comique verheft. Deze ellendige BALTHAZAR, (blz. 344205 wordt teregt gezegd, dat hij in een gekkenhuis behoort) zal huwen met KLAARTJE, de 345dochter van den rector GENOMEGIUS. De schrijver spaarde ons de moeite, te 346verzekeren, dat deze hoofdpersoon tamelijk onbelangrijk is: hij betuigt zelf; ‘er valt van het 347lieve kind weinig te zeggen.’ Alleen onderscheidde zij daarin zich van de kunne, tot welke 348zij behoorde, dat zij een influisterend hart had; haar vast karakter wordt bewezen uit de 349weigering, om de Kostdiscipelen te reinigen. Gaarne hadden wij, ter liefde der kieschheid, 350den Heer VAN DER AA dit bewijs geschonken; even weinig had hij behoeven te 351vermelden, dat der keukenmeid die taak opgedragen was: wij hadden meer zuiveren en 352kieschen smaak in Zijn Ed. ondersteld. KLAARTJE, BALTHAZARS verloofde, bemint 353WILLEM, den zoon eens schoolmeesters; een nachtbezoek, bij hetwelk men over het 354verijdelen van het huwelijk spreekt, wordt door de bijgeloovige TRUI, de keukenmeid, 355afgebroken. In een tijdschrift, hetwelk een' man als den voortreffelijken VAN LENNEP 356opmerkzaam maakte, dat de dialoog in een karakter van weinig beteekenis, b.v. GEERT, 357de oude baker, zeer wel gemist kan worden, mogen wij niet nalaten zulk een laf gewawel 358af te keuren. De Letteroefeningen (men zie derzelver beoordeeling van den Pleegzoon) 359mogen de gebreken van een' voortreffelijken schrijver aanwijzen, die eens middelmatigen 360verzwijgen, dit strijdt tegen ons denkbeeld van het doel en de strekking der kritiek. Om 361BALTHAZAR van dit huwelijk af te doen zien, slaat de Claviger SILIAKUS (credat 362Judaeus Apella!) op de kermis te D. eene tent op, speelt voor horoskooptrekker en brengt | |
[pagina 75]
| |
363BALTHAZAR in den waan, dat de 13de der maand hem steeds noodlottig zal zijn. 364KLAARTJE zal op den 13den haren geboortedag vieren en dan moet het huwelijk 365voltrokken worden. BALTHAZAR weigert haar te huwen, want de Claviger heeft, als 366geest van Mevrouw HAZELIUS, hem dit huwelijk verboden. Haar vader blijft echter 367nog steeds tegen WILLEM vooringenomen; deze afkeer wordt overwonnen bij de 368ontdekking van een kinderlijkje, de vrucht van het onzedelijk verkeer van 369GENOMEGIUS met zijne keukenmeid. WILLEMS oom, de Stads Secretaris, belooft alle 370onderzoek te voorkomen (wee de stad, waar de regterlijke magt zulken lieden 371toevertrouwd is!), wanneer de Rector in KLAARTJES huwelijk stemt. Dit geschiedt, en 372de sens moral wordt door WILLEM op de volgende wijze gepredikt: ‘Ik heb vrouwlief! 373(zoo besluit hij zijn verhaal) aan uwe begeerte voldaan. Heeft de kennis, die gij daardoor 374aan de struikelingen uws vaders verkreegt, het kinderlijk gemoed pijnlijk aangedaan, 375troost u daarmede, dat de ontdekking van dit voorval, naar Gods wijzen wil, ons geleid 376heeft tot het doel onzer betamelijke wenschen. Laat ons er uit leeren, hoezeer de zonde, 377hoe verholen bedreven, eenmaal tegen haren meester getuigt en dit ons aansporen, om 378nimmer het deugdspoor te verlaten en ons bestendig zoo te gedragen, dat wij niet 379behoeven te schromen, dat onze geheimste handelingen wereldkundig worden.’ 380Zeer zonderling steekt hierbij het motto van dit hoofddeel af: 381 382[regelnummer]
Besje zegt, dat komt er van,
383[regelnummer]
Dits loon van zoeten lust.
384 385Wij zullen ons vergenoegen met aan te merken, dat dit verhaal tot de minst gelukte 386behoort. Het onderwerp zou den Heer VAN DER AA geschikt voor een oorspronkelijk 387blijspel met zang voor kunnen komen. De opmerking van WALTER SCOTT, dat goede 388romandichters zelden goede tooneelschrijvers zijn, houde hem er niet van terug. 389 390[regelnummer]
Nunc vero venio ad gravissimam querelam.
391 392VIII. MICHAELA. Een jong Hongaar, MICHAEL STERZ SREZI, komt naar Friesland, 393om te vernemen of aldaar nog nakomelingen van zijnen grootvader over waren gebleven. 394Deze grootvader had, als student te Franeker, met TJERKJE TJIBBES een geheim 395huwelijk aangegaan. Wreede, hardvochtige bloedverwanten trokken tusschen hem en 396haar eenen koperen (!) muur op. Naar Hongarije terug ontboden, werd TJERKJES 397echtgenoot in een' kerker geworpen; uit denzelven zou hij slechts ontslagen worden, 398wanneer hij zwoer zijn vaderland nimmer weder te verlaten en met AUGUSTA, de 399zuster van een' door hem in een tweegevecht vermoorden edelman, te huwen. Hij 400weigert beide; maar AUGUSTA maakt eene romance, waarin zij hem TJERKJES dood 401meldt en weldra wijdt hij nu der Magyarin de vurigste liefde. AUGUSTA sterft, na een' 402kortstondigen echt. Nu komt een Jezuit in het spel. O, Jezuiten bewondert men altijd, al 403zijn ze juist niet van SPINDLER of VAN LENNEP. Pater JOSEPH brengt SREZI eene 404wond toe, aan welke zijn hart gebloed heeft, aan welke het zoo lang bloeden zou en bloeden 405moest, tot het tijdstip daar was, dat de koude hand des doods dat bloed zoude stollen en het door 406strijden uitgemergelde rif des grijzen SREZIS met de asch zijner voorvaderen vereenigen. Pater | |
[pagina 76]
| |
407JOSEPH verklaart, dat TJERKJE bij SREZI's tweede huwelijk nog leefde en zijne 408verbindtenis met AUGUSTA overspelig was geweest. Nu is alle levensgeluk voor hem 409verloren; zijn' zoon SIGISMUND wil hij niet zien, en hij begeert, dat na zijnen dood 410zijn kleinzoon niets onbeproefd zal laten om berigten omtrent TJERKJE en derzelver 411kroost in te winnen. 412De kleinzoon doorreist Vriesland, onder den naam van SIGISMUNDI. Hij woont de 413bevestiging van een' dorpspredikant bij, bewondert deszelfs zuster, verneemt echter, dat 414EELTJE een aangenomen kind van den ouden leeraar WIJNSEMA is en door den jongen 415geestelijke bemind wordt. Zij ondertusschen, gevoelt niet meer dan vriendschap voor 416denzelven; de jonge Heer uit Hongarije bekoort het Friesche meisje, SREZI bemint haar 417hartstogtelijk. Zoodra MICHAELA op werd gevoerd wisten wij wat wij den lezer niet 418behoeven te zeggen: zij was de kleindochter van SREZI's grootvader en verder?... 419 420[regelnummer]
'k Schrijf niet voor die onnoosle maagd,
421[regelnummer]
Die na dit alles mij nog vraagt,
422[regelnummer]
Wat verder is geschiedt.
423 424Dit verhaal, het grootste des bundels, is uitermate gerekt. Wij bewonderden het geduld 425van den' advocaat K., toen de jonge SREZI, bij de eerste ontmoeting, een uitvoerig 426verhaal geeft, hoe men zijn' achttienden geboortedag gevierd had! Waarlijk, voor dat 427onderhoud mogt de man zes vacaties opschrijven. De karakterschets is hier wederom 428geheel mislukt. De oude SREZI handelt eveneens als de baron VAN RHODESTEIN, of 429EDUARD K. in dergelijke omstandigheden gehandeld zouden hebben. AUGUSTA is 430een weinig beteekenend wezen. De Jezuit verveelde ons, dewijl zulke Jezuiten aan de 431orde van den dag zijn, bij anderen zal hij meer fortuin maken. De jonge SREZI is 432waarlijk weinig onderscheiding waard; eenig gevoel, flaauw vernuft, weinig verstand en 433ondragelijke langwijligheid kenmerken zijn' karakter. MICHAELA moge, volgens 434SREZI's meening, te goed voor eene predikants-gade zijn, men zal meer op den 435fraaiklinkenden naam dan op haren persoon verlieven. Aan dien fraaijen naam hebben wij 436den titel van het verhaal te danken, waarvan SREZI, en geenszins MICHAELA, de 437hoofdpersoon genoemd moet worden. Een trek van haar karakter zal toonen, hoe veel 438belangstelling zij waardig is: ‘MICHAELA,’ roept SREZI, in de eerste verrukking der 439verhoorde liefde uit, ‘een hemel van geluk lacht ons aan!’ - ‘SREZI!’ antwoordde zij 440(nuchter), ‘laat mij steeds voor u EELTJE zijn en blijven, dat MICHAELA klinkt zoo 441statig!’ - Waarlijk, het blijkt, dat zij iets zeggen moest, opdat SREZI zijne lastige vraag 442niet herhale (blz. 306). ‘MICHAELA! hebt gij mij in het schoonste oogenblik mijns 443levens niets te zeggen!!’ - Arme schrijver, die zulke prozaïsche en nietsbeteekenende 444wezens tot helden kiest! 445De Heer VAN DER AA, minder bedreven dan SCOTT en COOPER in het 446mededeelen van kanseltaal, legt den ouden Heer WIJNSEMA iets hoog eenvoudigs en 447oorspronkelijks uit de Revue de Paris in den mond, waarin deze zijnen zoon en den 448Frieschen landlieden allervernuftigst betoogt, dat men een' leeraar niet als een' geestelijken 449herder, maar als een' geestelijken herdershond beschouwen moet. Het beeld, hetwelk de | |
[pagina 77]
| |
450Zaligmaker en deszelfs Apostel bezigden, noemt hij zeer bescheiden niet gelukkig. Wie 451het luste, wederlegge zulke mislukte aardigheden! 452Zedelijke strekking heeft dit verhaal minder dan een der anderen. Het motto uit vader 453KAMPHUYZEN beloofde in MICHAELA een voorbeeld hoe 454 455[regelnummer]
Zeedichheit van geest versiert met deughdeslampen,
456[regelnummer]
Welck hun gemoed verlicht in 's werelds donkre dampen
457 458't sieraad der vrouwen is. Onze verwachting werd deerlijk te leurgesteld. Trouwens de 459motto's strekken meest om blijken te geven, hoe weinig de schrijver weet wat hij wil, 460bedoelt en schrijft. ‘Dit boek,’ zegt hij in zijn voorberigt, ‘bevat geene gedrogtelijke 461voorstellingen van een niet te ontwijken noodlot. Het motto voor de eerste afdeeling van 462MICHAELA luidt: Geweldig is de magt van het NOODLOT, enz. (bl. 289 zegt de jonge 463SREZI: ‘Ik moet voort, mijn NOODLOT wil het.’) De gedurige keuze der opschriften 464uit SOPHOKLES moet ons doen gelooven, dat de schrijver in dien dichter te huis is. 465De intrigue beveelt zich in deze vertelling door nieuwheid, belangrijkheid noch kunst 466aan. Ons bleef het een raadsel, waarom de advocaat K. niet dadelijk in de nieuwspapieren 467onderzoek deed naar de nakomelingen van TJERKJE TJEBBES en een' SREZI onder een 468vreemden naam in een vreemd land rond deed zwerven om in de holen des ongeluks, in de verblijven 469der ellende (waar SREZI dit deed wordt niet gemeld) de afstammelingen zijns geslachts op te 470sporen. - Hoe, een raadsel? - Davus sum non Oedipus. - Niets is duidelijker; er moest een 471lang verhaal zijn. 472Zoo hebben wij de beschouwing van den inhoud en bijzondere verdiensten en gebreken 473dezer losse bladen ten einde gebragt. Gaarne wilden wij hier ons Deo gratias Amen! 474schrijven, maar wij achten het noodzakelijk nog eene en andere algemeene aanmerking 475den schrijver en onzen lezers mede te deelen. 476Het grootste gedeelte dezer verhalen voert lieden uit den burger- en geringen stand als 477hoofdpersonen op. Wij misprijzen dit niet, waar zulks tot einer gemütlichen Anschauung van 478de waarde dier rangen der maatschappelijke zamenleving voert. In ieder betrekking is de 479mensch ons belangrijk, wanneer hij waar en oorspronkelijk is, wanneer zijne 480eigendommelijkheden uitkomen, en hij als het ware de denk- en handelwijze van den 481stand, waarin hij geplaatst is, in zich vertegenwoordigt. Telkens lezen en herlezen wij de 482Agnietjes van den geestigen VAN EFFEN. Maar om hier gelukkig te slagen, moet men 483rijk voorzien zijn met menschen- en wereldkennis: er behoort zekere oorspronkelijke 484aanleg toe, welken de Heer VAN DER AA niet aan den dag heeft gelegd. 485Karakterschilderen is volstrekt zijn vak niet; het is hem genoeg wenn die Charactere blos so 486halb und halb etwa etwas vorstellen, im Ganzen aber nichts bedeuten (JEAN PAUL, die 487unsichtbare Loge I XXXIV). Van descriptien is in deze losse bladen weinig werk gemaakt. 488In het zevende verhaal vindt men de best gelukte. 489De stijl, ofschoon in het algemeen zuiver, is niet overal vloeijend; dezelve mist die 490elegantie, welke in verhalen als de onderhavigen een hoofdvereischte is. Somtijds vervalt 491de schrijver in bloem- en beeldspraak à la MICHIEL ADRIAAN, b.v. bladz. 79: 492‘RHODE, toen MINETTE van u werd afgescheurd, dorde de bloem harer vreugde; jaren | |
[pagina 78]
| |
493van meêwarige zorg konden haar niet doen opluiken; zij verdorde (!) en met haar dat 494uiterlijk schoon (zeer natuurlijk) dat u het eerst tot haar trok.’ Bladz. 82: ‘Langzaam verging 495ik gelijk de hardgevrozene sneeuw voor de flaauw schijnende Decemberzon.’ Bladz. 120: ‘Hoe is 496het mogelijk dat gij op uwe jaren zoo liefdeloos veroordeelt, dat gij den lagchenden (!!) 497sluijer, waarin zich de lente des levens hult, moedwillig verscheurt en u wikkelt in den 498wintermantel der zwartgallige grijsheid? - Antwoord: - ‘Eene stiefmoeder, niet ik, heeft dien 499sluijer verscheurd, zij heeft de schoone bloemen mijner kindschheid vertrapt en mij de 500koesterende zon der vaderliefde ontroofd; haar adem was de koude nachtwind, die mijne 501menschenliefde deed verstijven.’ Bl. 226: ‘Gij zult de klippen der ondeugd leeren vermijden, 502tegen welke de hulk van zijn levensgeluk te bersten stiet.’ Bl. 289: ‘Geboorte en stand 503tirannen der menschelijke zamenleving! Ziet daar op nieuw een menschenpaar, wiens 504levensgeluk gij vijandig in den weg treedt, wier harten de kluisters, die uwe slaven 505convenances noemen, pijnlijk zullen knellen.’ Cela sent la declamation. 506De Amsterdamsche schutters worden (bl. 45) door de liederen der met lauweren prijkende 507barden verzeld. Tante AGNES rust in Morpheus liefdeannen. De oppassers van SREZI zijn 508(bl. 236) priesters van Harpocrates, de advocaat K. een priester van Themis. De majoor 509DOTH laat de vederen van den Kapitolijnschen wachter aan de pennelikkers door instinct of 510behoefte over, enz., enz. 511 512[regelnummer]
Ce style figuré dont on fait vanité,
513[regelnummer]
Sort du bon caractere et de la vérité;
514[regelnummer]
Ce n'est que jeu de mots, qu'affectation pure,
515[regelnummer]
Et ce n'est point ainsi que parle la nature.
516 517Zeggen wij met ALCESTE. (Le Misanthrope I. 11.) 518Onze beoordeeling van den arbeid des Heeren ROBIDÉ VAN DER AA verschilt veel 519van die, welke in het Letterl. Maandsch. voor October geplaatst werd. De onpartijdige 520oordeele! - Wij mogen het niet ontveinzen, wij worden boos, als zulke laffe 521pluimstrijkerij onder ons oog komt. De eer des Vaderlands gebiedt, dat men streng zij. 522Indien zulk een werk en zulk eene beoordeeling eens in Frankrijk of Duitschland vertaald 523werden, de vreemdeling kreeg regt ons te bespotten, te lagchen en te zeggen: ‘Wat zou er 524toch zijn in eene plaats, waar men glas en kristal voor edelgesteenten neemt?’ Hier is het 525billijk eene fabel van BILDERDIJK te herinneren; door de Letteroefeningen met minder 526regt, op den bij zijne gebreken zoo hoog verdienstelijken en waarachtig dichterlijken 527VAN DER HOOP toegepast. 528Geheel in het belang eener letterkundige studie, welke ons zeer ter harte gaat, leverden 529wij zulk een uitvoerig verslag. Zeker verdiende de arbeid van den Heer ROBIDÉ VAN 530DER AA naauwelijks zoo veel moeite; korter weg was er geweest, om dezen bundel naar 531waarde te beoordelen, maar wij wilden ons ditmaal l'intolerable métier de lire des épreuvesGa naar voetnoot1 et | |
[pagina 79]
| |
532le metier plus intolérable encore d'analyser des romans, gelijk de Heer NODIER zegt, 533getroosten, om elke verdenking van partijdigheid of kunstregterlijke magtspreuk van ons 534te verwijderen. Deze breedvoerigheid geeft ons vrijheid voortaan in dergelijke 535omstandigheden des te bondiger te zijn. 536Om prijzende te mogen eindigen, zwegen wij tot dus verre van het allerliefst gedichtje op 537bl. 305. Hetzelve bewijst, dat ieder die een gelukkig versje kan maken, nog niet geroepen 538is, om verhalen te schrijven. De uitvoering laat niets te wenschen over en getuigt van den 539smaak des uitgevers. De teekening van JELGERHUIS en VELIJN's gravure zijn even 540verdienstelijk. 541Ten slotte herhalen wij een woord van de Vriend des Vaderlands. (VI Deel, XII St. bl. 833.) 542 543Waarlijk alleen door het voortreffelijke en goede overal, waar wij het vinden, te 544huldigen en aan te toonen, door het slechte en middelmatige overal en zonder 545verschooning te gispen en te verwerpen, kan de roman bij ons eene hoogte 546bereiken, waardig het standpunt, waarop dezelve zich thans in Europa geplaatst 547ziet. Eenzijdigheid is altijd het graf van den goeden smaak, en hoe goed ook het 548oogmerk van vele beoordeelaars van verschilende romans moge geweest zijn, zij 549hebben, door hunne toegevendheid, onberekenbaar nadeel aan de opkomst en 550den bloei der romanschool gedaan. |
|