van den verhevenen styl der Ouden geweest zyn, toen Europa uit den nacht der middeleeuwen ontwaekte. Hun klimaet, hunne godsdienstyver, de aenmoediging en ondersteuning van hunne vorsten en republieken, de overschoone natuer, in welker beschouwing zy dagelyks leefden, - alles werkte te zamen, om hunne school tot eene verbazende hoogte te doen opryzen, en hunne kunst de heerlykste vruchten te doen dragen.
Wat het voorbeeld der oudheid by hen bewerkte, deed toevalliger by ons de uitvinding van Jan Van Eyck. De olieverf mag men het byzonder eigendom van den Nederlandschen kunstenaer noemen; op de meesterlyke behandeling der olieverf, op het koloriet, rust geheel de roem onzer vaderlandsche school. Het geen de Italianen in vorm en omtrek, in bevalligheid en schoonheid der voorstelling zochten, vonden wy in kracht van uitdrukking, in gepaste verdeeling van licht en bruin, in waerheid van toon en kleur. Het hooge ideael, de dichterlyke wereld behoorde misschien meer aen de bewoners der lagchende boorden van den Tiber en den Arno, dan aen ons, die met de gewoone natuer, ja met de Nederlandsche natuer veelal te vreden waren. Want hoezeer het dichterlyke talent van Rubens of Rembrandt, van Bakhuyzen of Van de Velde, in vele opzichten niet moeten onderdoen voor de beste gewrochten der Italianen, en ofschoon de Venetiaensche school, een Carravaggio, zyne navolgers Manfredi, Leonella Spada, Guercino Da Cento, en zoo vele anderen, in de keus der modellen min of meer naer de Nederlanders overhelden, - zoo blyft het toch altyd waer dat verbeelding en geene afbeelding by ons, het voorname doel waren, naer het welk de kunstenaers van beide natiën op verschillige wyze streefden.
Doch al moeten wy het, in de eerste plaets, aen den grooten naem van Jan Van Brugge dank wyten, dat de Nederlanders zich meer bepaeldelyk op de voortreffelyke behandeling der olieverf hebben toegelegd, ook andere omstandigheden droegen veel by om hun, in het gebied der kunsten, een' onderscheiden rang te geven, en het eigenaerdige van hun penceel te kenmerken. De toestand van ons land in de dagen van den grootsten bloei onzer