De wijsbegeerte der wetsidee. Boek III. De individualiteits-structuren der tijdelijke werkelijkheid
(1936)–H. Dooyeweerd– Auteursrecht onbekendBoek III. De individualiteits-structuren der tijdelijke werkelijkheid
[pagina 547]
| |
Deel III
| |
[pagina 549]
| |
Hoofdstuk I
| |
[pagina 550]
| |
gebleken kosmologisch grond-principe der souvereiniteit in eigen kring heeft thans ook in de theorie der individualiteits-structuren zijn toepassing gevonden. De souvereiniteit in eigen kring bestaat echter, gelijk wij weten, slechts binnen den kosmischen tijds-samenhang als tijdelijken zinsamenhang en dit geldt ook voor de souvereiniteit in eigen kring der structuur-typen. Deze laatste staan onderling in een structureelen samenhang, die met iedere poging tot verabsoluteering van het individueele ding of van het individueele samenlevingsverband, de individueele gemeenschap of maatschapsverhouding den spot drijft. | |
De idee van het ‘heelal’ in universalistische conceptie. Plato's idee van de verhouding van mikro-, mesoen makrokosmos.Wanneer wij dezen structureelen samenhang vervolgen, dan rijst aanstonds de uiterst principieele vraag, of hij zelve als een uiteindelijke - alle tijdelijke dingen, gebeurtenissen, handelingen en samenlevingsverhoudingen omvattende - individualiteits-structuur is te vatten, die dan als ‘universum’ of ‘heelal’ zou zijn verwerkelijkt, dan wel of de individualiteits-structuur aan een verscheidenheid gebonden blijft, die zelve in den tijd niet in een individueele totaliteit besloten is. Het dilemma ‘universalisme’ of ‘individualisme’, dat wij reeds in de theorie der samenlevingsstructuren ontmoetten, dringt zich hier nogmaals, maar thans in een veel breeder kosmologisch aspect op. Reeds in Plato's universalistisch wereldbeeld vindt men de bedoelde vraag in eerstgenoemden zin beantwoord, waarbij dan het heelal als makrokosmos of totaliteitsstructuur zoo was gedacht, dat het ook den mensch als mikrokosmos omvatte. Daarmede komen wij midden in den speculatieven gedachtengang over de verhouding van mikrokosmos en makrokosmos, welken wij reeds in een vroeger verband onder oogen zagen.Ga naar voetnoot1) De makrokosmos | |
[pagina 551]
| |
werd naar analogie van den mensch gedacht als een bezield wezen en de ‘wereldziel’, die het heelal als totaliteit zou samenhouden, naar analogie van de menschelijke ziel. Deze opvatting van den makrokosmos paste bij uitstek in een metaphysisch organologischen gedachtengang, die de onderlinge verhouding tusschen de dingen resp. de samenlevingsstructuren in het metaphysisch schema van het geheel in de deelen trachtte te vatten. De idee van het biotisch organisme, van het ἀυτοζῶον, was daarbij steeds het prototype. In Plato's Timaeos vindt men deze conceptie op grootscheepsche wijze uitgewerkt en zulks in een merkwaardig verband met de idealistische staatsbeschouwing zijner Politeia. Tusschen den mensch als mikrokosmos en het heelal als makrokosmos construeert Plato namelijk zijn ideaalstaat, als mesokosmos, die alle andere samenlevingsverhoudingen als zijn deelen omvat, en deze naar de gerechtigheidsidee van het τὰ ἑαυτοῦ πϱάττειν in de harmonie van het geheel heeft geordend. De ideaalstaat wordt als mesokosmos de verbindingsschakel tusschen den individueelen mensch en het universum. Het universum echter, gevormd naar het voorbeeld van de, alle met rede begiftigde wezens omsluitende, idee van het αὐτοζῶον, is tot een totaliteit geordend door de wereldziel, waarin de wereldrede het ‘leidende deel’ vormt. En het omvat alle tijdelijke structuren, den staat inbegrepen, als zijn deelen. Deze conceptie was inderdaad een metaphysische idee, die verre uitging boven de opvatting van het heelal, gelijk zij onder invloed van het humanistisch wetenschapsideaal ingang vond. Zij wilde in het theoretisch denken de tijdelijke zin-verscheidenheid zelve in een totaliteit afsluiten en deze vatten als een metaphysisch ding. In waarheid werd echter de makro-kosmos in deze vermeende totaliteit niet in de individualiteits-structuur van het ding gevat, maar in het metaphysisch substantiebegrip. Slechts met behulp van dit substantiebegrip gelukte het, den makrokosmos als een in zich afgesloten reëele totaliteit te construeeren. | |
[pagina 552]
| |
De idee van het heelal in individualistische conceptie. Kant's kosmologische wereld-idee.De afstand, welke deze Platonische conceptie van het universum scheidt van die van het moderne humanistisch wetenschapsideaal, springt het best in het oog bij een confrontatie van de Platonische idee van den makrokosmos met de Kantiaansche. Kant kan het universum theoretisch niet anders meer vatten dan onder functionalistisch-mechanistisch gezichtspunt. Daar hij echter den metaphysischen wortel, de zin-volheid van de tijdelijke werkelijkheid, niet langer in het substantiebegrip van het humanistisch wetenschapsideaal zoekt, wijst hij ook de metaphysische hypostaseering van de idee van het heelal af. In de (natuur-)ervaring, die ons slechts het phaenomenon doet kennen, is de kosmos als totaliteit niet gegeven. Zoo vervluchtigt bij Kant het heelal tot een theoretisch grensbegrip der rede, dat het denken slechts naar de totaliteit van de ‘Bedingungen’ der ervaring van de ‘buitenwereld’ heenwijst. En deze idee is niet op de individualiteits-structuur der werkelijkheid, maar op het mechanistisch functiebegrip betrokken. In zooverre Kant's kosmologische idee van de wereld aan het mechanistisch ken-ideaal is georienteerd, is ze evident individualistisch ingesteld. Dit kenideaal gaat immers niet uit van het heelal als totaliteit, doch veeleer van de elementaire functioneele bewegingsrelaties. Het analyseerend mathematisch-natuurwetenschappelijk denken ontmoet in de idee van het heelal een grensbegrip der ‘Vernunft’, maar geen ervaringsgegeven. Als kennis-idee is het heelal gemechaniseerd, ‘ont-zield’ en ‘ontgeestelijkt’, een bloot theoretisch, nimmer af te sluiten systeem van mathematisch-physicale kennis-relaties. Zoo zien wij de universalistische en de individualistische-mechanische opvatting van den makrokosmos scherp tegenover elkander. De eerste zal zich immer verzetten tegen een functionalistisch-mechanistische opvatting van den makrokosmos en zal steeds het heelal binnen de grenzen van het immanentiestandpunt als een ‘bezielde’ en ‘doorgeestelijke’ totaliteit zoeken te verstaan, wat haar echter slechts met behulp van het metaphysisch substantiebegrip zal gelukken. | |
[pagina 553]
| |
(vgl. ook Schelling's, Hegel's, Fechner's en ten deele Leibniz' kosmologische metaphysica). De tweede zal er steeds op uit zijn het heelal functionalistisch uit physicale relaties op te bouwen en zal, voorzoover zij daarbij de rationalistische metaphysica van het mathematisch wetenschapsideaal in den trant van Descartes of LeibnizGa naar voetnoot1) afwijst, de totaliteit van den kosmos tot een subjectief grensbegrip moeten vervluchtigen. | |
Het heelal als vervlechtingssamenhang van individualiteits-structuren.Dit geheele dilemma van universalisme dan wel individualisme is ten aanzien van de opvating van het heelal op het Christelijk transcendentiestandpunt even principieel af te wijzen als wij dit reeds in de theorie der menschelijke samenlevingsstructuren moesten doen. In het licht onzer wetsidee kan er geen sprake zijn van een idee van het universum als een metaphysische totaliteit, die zelve de individualiteits-structuur van een ‘levend wezen’ zou vertoonen. Evenmin echter kan hier in aanmerking komen een mechanistische opvatting van het heelal in den zin van een theoretisch kennisideaal, dat de algemeengeldige ervaringswerkelijkheid laat opgaan in een natuurwetenschappelijk systeem van causale bewegingsrelaties. De zin-totaliteit der individualiteit wordt door ons niet immanent in den tijdelijken wereldsamenhang gezocht. Binnen den tijdelijken wereldsamenhang echter is de individualiteits-structuur gebonden aan de verscheidenheid. Wij wijzen de metaphysisch-speculatieve opvatting van het heelal als een kosmisch totaal-wezen of totaalverband, dat in zijn indi- | |
[pagina 554]
| |
vidualiteits-structuur alle andere structuren als zijn ‘deelen’ zou omvatten, onvoorwaardelijk af.Ga naar voetnoot1) De Schriftopenbaring over de schepping geeft voor deze conceptie, die het stempel der speculatieve immanentie-philosophie aan het voorhoofd draagt, geen enkelen grond. De aarde en de overige hemellichamen zijn inderdaad in stelsels van physisch-chemisch gequalificeerde individualiteits-structuren geschapen, welke door de natuurwetenschappen theoretisch worden ontsloten, maar niet in een bloot-functioneele beschouwing mogen worden genivelleerd.Ga naar voetnoot2) Geenszins zijn zij uit een mythologisch-functionalistische oorsprongshypothese van het mechanistisch wetenschapsideaal in den trant der bekende theorie van Kant-Laplace te construeeren; evenmin mogen zij in den speculatieven-universalistischen trant van G. Th. Fechner als lichamelijk-geestelijke, individueele ‘Überwesen’ worden gevat, waarbij de mensch naar lichaam en geest slechts als ‘deel van de aarde’ fungeert!Ga naar voetnoot3) | |
[pagina 555]
| |
Zij zijn niet afgesloten in de mechanische zijde der werkelijkheid, doch fungeeren binnen hun structuurtype, gelijk wij nu genoegzaam weten, in principe in alle wetskringen gelijkelijk. Zij zijn niet los van de menschelijke existentie en hebben geen eigen boven-tijdelijken wortel, onderscheiden van dien van het menschengeslacht. En zij zijn slechts geschapen in een universeelen vervlechtingssamenhang met alle andere individualiteits-structuren binnen den kosmos. Maar deze universeele vervlechtingssamenhang aller individualiteits-structuren in den tijd, welken wij kosmos, of ‘geordend heelal’ noemen, kan niet zelve in een universeele individualiteits-structuur vervat zijn. Want de individualiteits-structuur draagt een type-karakter en het structuurtype onderstelt een verscheidenheid van typen. De tijdelijke kosmos is echter de samenhang, die alle structuur-typiciteit omsluit en eerst mogelijk maakt. Slechts in de speculatieve opvatting, als zou deze kosmos slechts één van vele mogelijke zijn, wordt het verstaanbaar, dat men ook den kosmischen vervlechtingssamenhang in een individualiteits-structuur meent te kunnen vatten. Wie echter heeft ingezien, dat de transcendentale idee der mogelijkheid zelve geheel door de kosmische wereldorde bepaald isGa naar voetnoot1), kan niet meer in zulke oncritische speculaties terugvallen. De kosmologische idee der tijdelijke individualiteits-structuur blijft principieel begrensd door de structuur-verscheidenheid. Gelijk echter de idee der zin-modaliteit buiten en boven zich zelve uitwijst naar den tijdelijken zin-samenhang aller wetskringen en naar de zin-volheid in den transcendent-religieuzen wortel der schepping, zoo wijst ook de idee der individualiteits-structuur uit naar datgene, wat deze structuur omsluit en eerst mogelijk maakt. | |
[pagina 556]
| |
Het zin-karakter van den universeelen vervlechtingssamenhang binnen den plastischen horizon en de weerspiegeling van dezen samenhang binnen de afzonderlijke individualiteits-structuren.De doorgevoerde analyse van deze structuren in haar uitdrukking binnen haar onderscheiden modale functies, een analyse, gelijk wij in de beide vorige deelen van dit boek hebben geleverd, heeft eigenlijk doorloopend de innerlijke onzelfgenoegzaamheid van elk dezer structuren aan het licht gebracht. Reeds het eerste structuurtype, dat wij in Dl. I aan een nader onderzoek onderwierpen, dat van den lindeboom, bleek in waarheid niet op zich zelve te stellen en volkomen te isoleeren. Wij stuitten immers, toen wij de interne bewegingsfuncties binnen deze structuur als op de levensbestemming gerichte stofwisselingsbewegingen qualificeerden, op den kosmischen samenhang tusschen den boom en zijn ‘Umwelt’. Want buiten dien vervlechtingssamenhang zouden de stofwisselingsbewegingen niet mogelijk zijn. En het inzicht in dien vervlechtingssamenhang verdiepte zich, toen wij ons rekenschap gaven van de mikro-structuren, welke aan de makro-dingen ten grondslag liggen. De aanvankelijk eenvoudig schijnende structuur onthult zich bij diepere theoretische doordringing als een in hooge mate gecompliceerde, doordat zij slechts in den universeelen vervlechtingssamenhang mogelijk blijkt. De ingewikkelde structuurvervlechtingen, welke zich reeds in de natuurwetenschappelijke beschouwing van den boom openbaren, vermenigvuldigden zich, wanneer wij de objectief-normatieve functies van den lindeboom nader beschouwen. Immers, hier ontmoeten wij dit natuurding in een uiterst gecompliceerde verweving met de structuren der tijdelijke menschelijke samenleving, een punt, waarop wij aan het slot van dit Hoofdstuk terugkomen. Thans blijkt inderdaad, dat de universeele vervlechtingssamenhang van den kosmos zich in de individualiteits-structuren van dit ding weerspiegelt. De structuurvervlechtingen blijken van principieel onafsluitbaar karakter. En zoodra wij den boom in zijn transcendentale grensfunctie als gequalificeerd geloofsobject beschou- | |
[pagina 557]
| |
wen, blijkt zijn individualiteits-structuur met den geheelen kosmischen vervlechtingssamenhang, waarin zij alleen mogelijk en wezenlijk gegeven is, in den religieuzen wortel der menschelijke existentie zelve gecentreerd. En die transcendente wortel der menschelijke existentie bleek zelve tenslotte alleen in Christus waarlijk geconcentreerd en op den Oorsprong aller dingen, den Schepper van hemel en aarde, gericht te zijn. Zoo handhaaft zich het zin-karakter der geschapen werkelijkheid in een onuitputtelijken rijkdom binnen den plastischen horizon der individualiteits-structuren. | |
De vervlechtingssamenhang der individualiteits-structuren en de teleologische orde der Aristotelische ‘wezensvormen’.De tijdelijke vervlechtingssamenhang aller individualiteits-structuren laat zich intusschen geenszins in het eenvormig metaphysisch schema eener teleologische onder- en bovenordening vatten. Ook hier openbaart zich de organologisch georienteerde telosidee, zoodra zij tot een idee van den kosmischen zin-samenhang wordt verheven, als een speculatieve overspanning van een bijzondere individualiteits-structuur (nl. de biotisch gequalificeerde), welke laatste in deze overspanning zelve haar innerlijke geaardheid, haar ‘souvereiniteit in eigen kring’, niet meer aan het theoretisch inzicht kan onthullen. De teleologische ordening der Aristotelische wezensvormen in het schema van hooger en lager, vorm en materie, doel en middel, moge op den eersten aanblik den plastischen horizon der ervaringswerkelijkheid als een uiterst doorzichtige en rationeele structuur-totaliteit construeeren, zij blijft niettemin een speculatieve constructie, welker simplistische schematiek aan den waren, uiterst gecompliceerden stand van zaken in geenen deele beantwoordt. Toegepast op de verhouding der tijdelijke individualiteits-structuren onderling voert zij noodwendig tot een universalistische con- | |
[pagina 558]
| |
ceptie van den kosmos, welke wij hierboven principieel moesten afwijzen. De kosmische vervlechtingssamenhang vertoont inderdaad geen eenvormige schematiek. Wel kunnen wij onderscheiden ordeningstypen in de structuurvervlechtingen aantoonen, welke in den plastischen horizon van den kosmos en der menschelijke ervaring zelve gegrond zijn. Aan het ontdekken dezer ordeningstypen is ons volgend onderzoek gewijd. | |
§ 2 - Het karakter der enkapsis in haar tegenstelling met de relatie van het geheel en zijn deelen.De beteekenis van den term enkapsis bij Haering en Heidenhain.Voor de onderlinge vervlechting der individualiteits-structuren hebben wij van meetaf den term enkapsis ingevoerd. Dezen term hebben wij ontleend aan Theodor Haering, die hem zelf van den bekenden Tübingschen anatoom Heidenhain overnam. Maar wij kennen aan het woord een principieel andere beteekenis toe dan de genoemde geleerden. Heidenhain wilde met ‘enkapsis’ of ‘inkapseling’ de eigenaardige betrekking aanduiden, die hij, op grond van zijn onderzoekingen in zake de structuur van het levend organisme, tusschen de afzonderlijke organen en het totaal-organisme meende te kunnen vaststellen. De organen van een levend lichaam, als lever, longen enz., zijn volgens hem nl. niet eenvoudige ‘deelen’ daarvan, in den gebruikelijken zin van onzelfstandige partikels, maar relatief zelfstandige individuen; zóó zelfstandig, dat bv. hun groei zich als een voortgaande zelf-voortplanting, als een voortgaande deeling in zich zelve, openbaart. Anderzijds blijkt het totaal-organisme een individueele eenheid van relatief zelfstandige individualiteiten te zijn, welke, ondanks deze betrekkelijke zelfstandigheid der laatste, een volkomen zelfstandige interne eenheid vertoont, die om zoo te zeggen in alle deze deel-individuen leeft en werkt. | |
[pagina 559]
| |
Zoo merkt Heidenhain bv. over de structuur van de spier het volgende op: ‘Im Muskel sind mehrfache Histo-systeme verschiedener Gröszenordnungen übereinander gelagert, oder, wie man auch sagen kann, ineinander geschachtelt (Enkapsis): die Fibrillen, die Säulchen, die Muskelfasern, die Fleischfasern, und schlieszlich der makroskopische Muskel.’Ga naar voetnoot1) De hier door Heidenhain ingevoerde term ‘enkapsis’ wordt door Haering dooreen gebruikt met ‘Funktionseinheit’ of ‘Ganzes mit Gliedern’ en hij meent in de daardoor beteekende structuurgedachte een algemeen schema voor de individualiteits-eenheid te hebben ontdekt, dat hij als volgt preciseert: Gelijk de ‘deelen’ ondanks hun relatief individueele zelfstandigheid niet zonder het geheel bestaan, of althans buiten dit geheel anders zouden zijn, zoo is omgekeerd het geheel niet zonder de deelen, maar het is tegelijk toch iets anders, iets ‘nieuws’ tegenover de deelen en dus in geen geval een bloote som der deelen, nòch een bloot uiterlijk gevormde, in een vorm gebrachte veelheid van deelen, maar een werkelijk qualitatief nieuwe eenheid.Ga naar voetnoot2) Dit schema beproeft hij nu ook toe te passen op ‘andere deelgebieden der biologie’, alsook op het physisch-chemische mikrostructuren, maar ook op het ‘zuiver-psychisch’ gebied (de ‘psyche’ als ‘ichhafte Funktionseinheit’), om eerst daarna de psycho-physische en de ‘geestelijk’-psycho-physische individualiteit in het oog te vatten. | |
Waarom wij den term in deze beteekenis niet kunnen overnemen.Daargelaten nu, dat op deze wijze de opvatting van de structuur der individualiteit toch weer aan een constructief trichotomistisch schema van physis, psyche en geest, in stee van aan den plastischen horizon onzer ervaring wordt georienteerd, daargelaten ook, dat reeds de toepassing van het schema der individualiteitseenheid op het gebied der ‘rein-psysische’ functies bewijst, dat dit schema | |
[pagina 560]
| |
met onze opvatting van de individualiteits-structuur niets van doen heeft, valt het ook aanstonds op, dat hier de term ‘enkapsis’ uitsluitend wordt gebruikt ter aanduiding van de aan de individualiteits-structuur immanente relatie van het geheel en zijn deelen, bij alle erkenning van de relatieve zelfstandigheid dezer laatste. Juist ter beteekening van deze relatie lijkt mij de bedoelde term niet geschikt, doch veel beter te vervangen door de door Haering zelf voorgestelde ‘individualiteits-eenheid’. De term enkapsis drukt m.i. veeleer de onderlinge vervlechting der individualiteits-structuren uit, die juist niet als een relatie van geheel en deelen is te qualificeeren. Heidenhain wilde immers met dit woord aanduiden, dat de organen in het lichaam betrekkelijk zelfstandige individuen, dus eigenlijk meer dan ‘deelen’ zijn. Nochtans kon hij ook zelf de figuur der enkapsis niet behoorlijk van de relatie tusschen het geheel en zijn deelen onderscheiden, daar hij niet voldoende inzicht toont in de individualiteits-stuctuur van een ding. Met name de qualificeerende rol der bestemmingsfunctie in deze structuur was hem niet duidelijk. De relatieve autonomie der organen binnen het totaal-organisme neemt immers niet weg, dat zij geen eigen natuurlijke bestemmingsfunctie bezitten los van het geheel, doch slechts die van het totaal-organisme. Haering merkt op: ‘Auch wenn es etwa künstlich gelingt, ein einzelnes Organ eine Zeitlang künstlich auszerhalb des Ganzen am Leben zu erhalten, oder gelänge (was bisher nicht möglich war), gar zu züchten, so ist bezw. wäre es, wie wir sehen werden, in Wahrheit und im Grunde doch ein anderes, als wenn es in diesem Ganzen Glied ist, und mit dem letzteren nicht wirklich identisch.’Ga naar voetnoot1) Maar de vraag of bv. een dierlijk orgaan een zelfstandig ‘ding’ is, kan niet langs experimenteelen weg worden beantwoord zonder dat men daarbij een idee van de individualiteits-structuren ten grondslag legt. Wij komen op dit punt later terug in verband met | |
[pagina 561]
| |
de proeven in zake in- en overplanting van cellengroepen en de kweeking van celculturen buiten het levend totaal-organisme. In het tegenwoordig verband moeten wij volstaan met de opmerking, dat een dierlijk orgaan niet de natuurlijke bestemming heeft los van het totaal-organisme te leven. De vraag is dus niet, of bv. een kunstmatig buiten het totaal-organisme nog een tijdlang in leven gehouden organisch deel anders is dan in zijn natuurlijke functie binnen het geheel, maar of het een zelfstandige individualiteits-structuur openbaart, dan wel of het ook in zijn abnormale, kunstmatig geleide levensconditie tenslotte toch slechts dit dierlijk orgaan blijft. Ook ziekelijke ongereguleerde woekerprocessen aan een orgaan, dat binnen het dierlijk lichaam fungeert, maken dit deel anders dan het in gezonden toestand was. Maar daarmede wordt toch zijn structureele identiteit niet opgeheven? Het feit, dat een orgaan zich in zijn groeiproces zelf blijft voortplanten, is niet voldoende om het tot een zelfstandig ding te stempelen; het bewijst slechts zijn relatieve autonomie, maar niet zijn structureele souvereiniteit in eigen kring, niet zijn zelfstandige interne bestemming. Een deel kan een relatief autonome deel-bestemming binnen het geheel hebben, welke het ook in kunstmatige afscheiding van dit laatste wellicht nog kan openbaren, maar alleen in de structuur van het geheel, welke zich ook in deze deel-bestemming blijft uitdrukken. | |
De relatie geheel en deelen binnen de individualiteits-structuren is nimmer van enkaptisch karakter. Typen dezer relatie.Een wezenlijk enkaptische structuurvervlechting in de door ons bedoelde beteekenis van het woord onderstelt daarentegen, dat de in deze vervlechting fungeerende dingen of samenlevingsstructuren inderdaad een zelfstandige interne bestemmingsfunctie, en een eigen intern structuurprincipe bezitten. | |
[pagina 562]
| |
Het is van het grootste belang, dat wij in dezen stand van zaken een helder inzicht verkrijgen. Daarom moeten wij hier een oogenblik nader stilstaan bij de relatie van het geheel en zijn deelen binnen de afzonderlijke individualiteits-structuren en daarbij vatten wij in dit verband alleen de eigenlijke ding-structuren in het oog. Ieder volkomen individueel ding heeft als individueele totaliteit zijn deelen en deze relatie van de individueele totaliteit tot haar deelen is als zoodanig immer door het innerlijk structuurprincipe bepaald. Wij leerden reeds in Dl. I twee verschillende typen dezer relatie kennen nl. die van de innerlijke homogeniteit der deelen in het homogeen aggregaat en die van de innerlijke heterogeniteit der deelen in de niet-homogene totaal-structuur.Ga naar voetnoot1) Het tweede type van interne relatie van het geheel en zijn deelen vertoonen onder de ding-structuren onder meer alle biotisch en psychisch gequalificeerde natuur-wezens, alsmede de meeste in een technischen vorm gefundeerde gebruiksvoorwerpen. Voorts alle in dingstructuur verwerkelijkte objectieve kunstwerken. Wij wezen er intusschen op, dat de eigenlijke enkaptische structuurvervlechtingen tusschen de dingen onderling als zoodanig nimmer een relatie van geheel en deelen in 't leven roepen. | |
De verhouding van deel en enkaptische functie. Ook de modale functies van een ding zijn niet deelen van het laatste.Het marmer als physisch-chemisch gequalificeerd aggregaat van kalkspaatkristallen is als zoodanig geen deel van den ‘Hermes van Praxiteles’, maar is slechts in enkaptische structuur-vervlechting in het kunstwerk gebonden, het fungeert slechts in het kunstwerk en diens deelen. | |
[pagina 563]
| |
Evenmin mag men zeggen, dat de physisch-chemisch gequalificeerde atomen en moleculen als zoodanig deelen zijn van de levende cel. Zij fungeeren, waar zij immers de subjectieve levensfunctie missen, slechts in enkaptische binding in de laatste, maar de werkelijke deelen der cel zijn kern en plasma met hare talrijke organisch-structureele onderdeelen. Het deel is in alle dingen, welker structuur niet die van het homogeen aggregaat is, in wezen door de structuur van het geheel bepaald. Nimmer is hier m.a.w. het geheel uit zijn deelen te construeeren, maar omgekeerd is het deel als zoodanig van het geheel afhankelijk. Wat deel van een niet-homogeen geheel is, is niet een vraag van functioneele, mathematisch-physicale analyse, maar is een vraag van interne individualiteits-structuur van het ding. Dit is op het functionalistisch standpunt steeds uit het oog verloren. De deelen van een ding zijn ook nimmer te verwarren met zijn modale functies in de onderscheiden wetskringen. De physisch-chemische functies der cel zijn ongetwijfeld aan de moleculen gebonden, maar deze functies zijn geen levende cel-deelen. Zoo mogen dan de deelen binnen het geheel als zoodanig een relatieve autonomie bezitten, gelijk de ‘organen’ in het dierlijk en menschelijk lichaam, souvereiniteit in eigen kring kan hun als deelen nimmer toekomen. Slechts in de wezenlijke enkapsis wordt de souvereiniteit in eigen kring der individualiteits-structuren openbaar. Fungeert een ding van bepaalde individualiteits-structuur enkaptisch in een ding van andere structuur, dan beteekent deze enkaptische vervlechting steeds een binding van de eerste. Dit wil zeggen, dat het ding in deze enkaptische functie binnen een ander ding buiten het gebied van zijn intern structuurprincipe treedt. Deze enkaptische functie wordt m.a.w. niet door de eigen structuurwet van dit ding gereguleerd, maar door die van het | |
[pagina 564]
| |
ding, waarin het op deze wijze fungeert. Maar deze enkapsis laat de interne souvereiniteit in eigen kring der op deze wijze gebonden individualiteits-structuur intact. Het enkaptisch in een ander ding vervlochten ding van zelfstandige individualiteits-structuur wordt door deze binding m.a.w. slechts met volkomen handhaving van zijn innerlijke structuurwet beinvloed. Zijn innerlijk structuurprincipe gaat in deze vervlechting, gelijk wij weten, variabiliteitstypen vertoonen, welke hun grond niet meer in de innerlijke structuur zelve vinden. Maar nimmer wordt het enkaptisch gebonden ding als zoodanig een deel van het andere. Want wat een deel is van het individueel geheel, hangt, gelijk wij zagen, uitsluitend af van de individualiteits-structuur van dit laatste. | |
§ 3 - Ordeningstypen van enkaptische vervlechtingen tusschen de dingstructuren.De onomkeerbare enkaptische fundeeringsverhouding.Aan het slot van de eerste paragraaf zagen wij, dat de enkaptische vervlechtingen tusschen de individualiteits-structuren zich niet in een eenvormig aprioristisch schema, gelijk het Aristotelische vorm-materieschema, laten wringen, maar dat zij veeleer verschillende ordeningstypen vertoonen. En hierbij hebben wij weder te bedenken, gelijk wij in het tweede Boek bij de behandeling van het Kennisprobleem nadrukkelijk hebben opgemerktGa naar voetnoot1), dat het structureel apriori van den horizon der werkelijkheid nimmer mag worden verward met een subjectief apriori onzer kennis. De ware individualiteits-structuren en hare onderlinge vervlechtingen zijn slechts in oriënteering aan de ervaringswerkelijkheid op te sporen. Maar dit subjectief onderzoek blijft zelve gebonden aan de leiding der structuur-idee, als subjectief apriori van het theoretisch denken. Wij willen thans beproeven een nader inzicht in verschillende der bedoelde ordeningstypen te verkrijgen op het gebied van de enkaptische vervlechtingen der dingstructuren. | |
[pagina 565]
| |
Reeds in Deel I van dit Boek hebben wij een dezer enkaptische typen aan een nader onderzoek moeten onderwerpen bij de analyse van de radicaalfuncties van het sculpturale kunstwerk en van verschillende zgn. gebruiksvoorwerpen. Het bleek ons toen, dat bv. de natuurlijke structuur van het marmer op deze wijze enkaptisch in de individualiteits-structuur van het kunstwerk gebonden is, dat tusschen beide structuren in deze vervlechting een onomkeerbare fundeeringsverhouding bestaat. Het marmer kan wel vrij in zijn natuurlijke physisch-chemisch gequalificeerde structuur fungeeren. Maar de marmeren ‘Hermes’ is in zijn structuur als kunstwerk onlosmakelijk aan de structuur van het marmer gebonden. Zijn structuur is onomkeerbaar in de laatste gefundeerd. In dit enkaptisch ordeningstype bleek inderdaad een relatie van vorm en materiaal aanwijsbaar, maar niet in den zin van het Aristotelisch vorm-materieschema. Want de technische vorm bleek zelve slechts de rol van fundeeringsfunctie in de individualiteits-structuur van het kunstwerk te kunnen vervullen. De qualificeerende functie bleek daarentegen slechts in de, in uitbeelding geobjectiveerde, aesthetische conceptie van de godengestalte te vinden. Ofschoon nu in het besproken enkaptisch ordeningstype een eenzijdige en onomkeerbare fundeeringsverhouding besloten ligt, bleek toch de enkaptische binding binnen de structuur van het kunstwerk ook voor het marmer, naar zijn natuurlijke individualiteits-structuur als homogeen aggregaat van kalkspaatkristallen, geenszins onverschillig. Immers wij zagen ter desbetreffende plaatseGa naar voetnoot1), dat in de bedoelde binding de structuur van het marmer zelve door zijn technische vorming een ontsluiting en verdieping gaat vertoonen, waardoor het in de structuur van het kunstwerk tot aesthetisch uitdrukkingsmateriaal wordt. Binnen de structuur van den ‘Hermes’ kan het marmer niet als vrij natuurproduct fungeeren. | |
[pagina 566]
| |
Zijn, ook in de structuurvervlechting niet opgeheven, eigenwettelijkheid is in de enkapsis zoo door de aesthetisch-technische vorming ontsloten, dat zij de interne aesthetische harmonie niet alleen niet stoort, maar in het zichtbare makrobeeld geheel aan de aesthetische uitdrukking is dienstbaar gemaakt. In deze enkaptische ontsluiting verkrijgt ook het marmer zijn variabiliteitstype, gelijk het omgekeerd aan het kunstwerk een variabiliteitstype verleent. | |
De enkaptische fundeeringsverhouding tusschen molecule en cel.Hetzelfde enkaptisch ordeningstype als de structuurvervlechting tusschen het marmer en het sculpturale kunstwerk vertoont, vinden wij in het algemeen in de vervlechting van mikro-dingen van verschillend radicaal-type en van, in radicaal-type verschillende, mikro- en makro-structuren der ‘natuur-dingen’. Wij wezen reeds op de vervlechting van de physisch-chemisch gequalificeerde atomen en moleculen met de levende cel. De atomen en moleculen bleken als zoodanig geen deelen der levende cel, maar enkaptisch gebonden binnen de cel-structuur.Ga naar voetnoot1) Wat wezenlijk deelen der cel zijn, wordt bepaald door de organische levens-structuur dezer laatste, welke aan kern en plasma een verschillende functie binnen het levensgeheel heeft toebedeeld. In deze beide deelen der cel, welke zelve weer tal van organische onderdeelen bevattenGa naar voetnoot2), zijn de atomen in moleculaire verbinding enkaptisch gebonden met behoud harer eigen-wettelijkheid. En ook in deze structuurvervlechting ontmoeten wij de typische onomkeerbare fundeeringsverhouding, alsmede de typische ontsluiting (maar gelijk wij zullen zien alleen in de physisch-chemische makro-pro- | |
[pagina 567]
| |
cessen) van de enkaptisch gebonden structuur door die van de cel, waarin zij enkaptisch fungeert. Eerst in het ontbindingsproces worden de tot moleculen verbonden atomen weer vrij en verliezen zij haar typische ontslotenheid door de levensbestemming. Dit zou niet mogelijk zijn, als zij inderdaad subjectief levende deelen van het organisme waren. De interne organisch-chemische processen van assimilatie en dissimilatie vertoonen een onmiskenbaar gericht, in dezen zin anticipeerend karakter. De daarbij tenslotte uit een slechts gering aantal elementen (in hoofdzaak C, H, O en N) gevormde chemische verbindingen zijn grootendeels van een zoo buitengewoon gecompliceerde structuur als ze in de anorganische chemie onbekend zijn en daarbij treft het, dat zij door de individualiteits-structuur van het organisme bepaald zijn. Het is immers bekend, dat ieder type van ‘organismen’ ook zijn eigen type van intern-chemische verbindingen, met name zijn eigen eiwitstype voortbrengt. De organische katalysatoren, de zgn. enzymenGa naar voetnoot1) of fermenten, werken naar typisch- organische, verrassend snelle procedés, welke geheel anders verloopen dan die, welke in het scheikundig laboratorium bij de zgn. synthetische na-bootsing van organisch-chemische verbindingen worden toegepast.Ga naar voetnoot2) En deze enzymen worden door het gezonde organisme zelve naar de levensbehoefte van het geheel op passende wijze en ter juiste plaatse afgescheiden. In haar interne, physisch-chemisch gequalificeerde mikro-structuur kunnen de atomen en moleculen deze individualiteits-structuur niet vertoonen.Ga naar voetnoot3) Deze laatste structuur blijft extern tegen- | |
[pagina 568]
| |
over de eersteGa naar voetnoot1), maar tegelijk enkaptisch gebonden aan deze. Dit is geenszins in tegenspraak met de nieuwere biologische opvatting, dat het leven een, de levende massa tot op de (in haar chemische functie onbekende) kleinste (biotisch gequalificeerde) moleculeverbanden (protomeren) doordringende, solidaire activiteit is en dat dus niet de cel, maar de levende massa in haar fijnste structuren de eigenlijke draagster van het leven is.Ga naar voetnoot2) | |
[pagina 569]
| |
Het lijkt mij daarom verwarrend, met Verworn de onbekende laatste eenheid der levende massa ‘biomolecule’ te noemen. Heidenhain's term ‘Protomer’ of ‘Teilkörper letzter Ordnung’ is hier verre te verkiezen. | |
Zijn de organismen mikro-physische systemen? De theorie van Jordan.Deze onderscheiding tusschen enkaptische functie en interne structuur der moleculen wordt van principieel belang voor de biologie in den strijd, welke zich in den jongsten tijd om de theorie van P. Jordan ontwikkelt, volgens welke de organismen in wezen mikrophysische systemen zouden zijn.Ga naar voetnoot1) Jordan meent, dat de reacties, welke aan de gewichtigste levensprocessen ten grondslag liggen, in het gebied van de processen van atomaire grootte-ordening behooren. En deze (principieel slechts statistisch te vatten) processen zouden de macroscopisch aan den dag komende reacties dirigeeren, zoodat ook deze laatste, in tegenstelling tot de anorganische macroprocessen, a-causaal zouden verloopen. | |
[pagina 570]
| |
De bestemmingsfunctie der cel hangt af van de structuur van het totaal-organisme.Zien wij nu echter goed toe, dan is eigenlijk het spreken over de cel in het licht van de geheele door ons ontwikkelde theorie in zake de individualiteits-structuur der tijdelijke werkelijkheid niet langer geoorloofd. Immers het begrip ‘cel’ is een onomlijnd algemeen-begrip, dat als zoodanig nog geen enkel uitsluitsel geeft over de eigenlijke individualiteits-structuur van het mikro-ding. Uit de kiemcel van alle hoogere veelcellige wezens ontstaat in het (al of niet naar sexueel type verloopend) voortplantingsproces door voortgezette deeling een wezen, welks individualiteits-structuur reeds radicaal-typisch geheel verschillend is al naar gelang het tot het planten- dan wel tot het dierenrijk behoort, terwijl de menschelijke kiemcel transcendente geheimenissen bevat, waarvan het theoretisch denken op geenerlei wijze een begrip kan verkrijgen. M.a.w. de eigenlijke bestemmingsfunctie van de kiemcel hangt geheel af van de individualiteits-structuur van het wezen, dat bestemd is er genetisch uit voort te komen. Slechts de planten-kiemcel is naar haar radicaal-tvpe biotisch gequalificeerd.Ga naar voetnoot1) | |
[pagina 571]
| |
Maar naar haar structuurtype is de kiemcel der meercellige wezens niet bestemd een atomistisch, afzonderlijk bestaan te voeren, doch is zij veeleer gequalificeerd door de totaal-structuur van het meer of minder gedifferentieerd organisme, welks geheele bouwplan er in aanleg in besloten is.Ga naar voetnoot1) Wat hier over de bestemmingsfunctie van de kiemcel werd opgemerkt, geldt a fortiori voor de daaruit voortkomende somacellen, welker structuur weer gedifferentieerd is naar het orgaan, waarin zij binnen de totaliteit fungeeren. De verhouding van levende cel tot meercellig orgaan en totaal-organisme is dus nimmer die van een wezenlijk enkaptische structuur-vervlechting, maar die van deel tot geheel. En structureel is het geheel er steeds vóór het deel, maar niet in | |
[pagina 572]
| |
den zin van de enkaptische fundeeringsverhouding, welke wij tusschen molecule en cel ontdekten. | |
De proeven betr. over- en inplanting van cellengroepen en betr. kweeking van vrije celculturen buiten het levend organisme.Tegen deze opvatting zou men nu weder kunnen aanvoeren de belangwekkende moderne proeven betreffende over- en inplanting van cellengroepen en vooral die betreffende de kweeking van vrije celculturen (bv. van bindweefsel) buiten het levend organisme, waarbij deze culturen essentieel andere eigenschappen vertoonen dan zij in het levend organisme openbaren, waarin zij zich met andere celgroepen in eenheidsverband bevinden.Ga naar voetnoot1) | |
[pagina 573]
| |
wendsel te bieden, om zich aan een verder causaalfunctioneel onderzoek van de levensverschijnselen te onttrekken, hem veeleer stimuleeren moet, om dit onderzoek met de grootste energie voort te zetten. Zij zal hem echter behoeden voor de functionalistische nivelleering zoowel van de modale grenzen der wetskringen als van de individualiteitsstructuren en hem den harmonischen samenhang tusschen de modaal-functioneele en de structuurtheoretische beschouwing dezer verschijnselen ontdekken. | |
De enkaptische symbiose en de correlatieve enkapsis tusschen de wezens met een subjectieve levensfunctie en hun ‘milieu’ of ‘Umwelt’.Een geheel ander ordeningstype dan de hierboven besproken enkaptische fundeeringsverhouding, ontmoeten wij in bepaalde structuur-vervlechtingen, welke onder biologisch aspect het onderzoekingsveld der zgn. ‘oecologie’ (in ruimen zin gevat) vormen. Hierbij komt in de eerste plaats in aanmerking de vervlechting tusschen het levend organisme binnen een bepaald radicaaltype en zijn ‘Umwelt’. In zekeren zin moet hier wel is waar van een fundeeringsverhouding worden gesproken, inzooverre een plant of dier als zoodanig niet kunnen leven zonder het substraat van externe physische en chemische ‘levensvoorwaarden’, als licht, lucht, temperatuur etc. Maar evenzeer is waar, dat van ‘Umwelt’ eerst kan worden gesproken in betrekking tot het levend organisme en dat de eerste in deze enkaptische vervlechting een objectief-biotische, resp. objectief-psychische structuurfunctie vertoont, welke als zoodanig eerst door de subjectieve structuur van het levend organisme ontsloten wordt, en in dien zin een onzelfstandig karakter draagt. Er bestaat geen ‘Umwelt’ los van de rijken der planten en dieren. De hier bedoelde enkaptische vervlechting, waarin het organisme | |
[pagina 574]
| |
zijn zgn. phaenotypische variabiliteit gaat vertoonen, draagt m.a.w. een duidelijk correlatief karakter in den zin van een wederkeerige afhankelijkheidsverhouding in verschillend opzicht. Dit ordeningstype der correlatieve enkapsis is weder geheel verschillend van dat der zgn. symbiose, dat zich in de meest verschillende ondertypen differentieert, maar tegelijk met de correlatieve enkapsis tusschen organisme en ‘Umwelt’ vervlochten blijft. Bij de symbiose-verhouding ontmoeten wij vervlechtingsvormen zoowel van individualiteits-structuren van hetzelfde, als van zulke van verschillend radicaaltype. Tot de eerste behoort de samenhang van individu en collectiviteit in al die dierlijke en plantaardige samenlevingsverhoudingen, waarbij het individu naar zijn natuurlijke bestemming een wezenlijk zelfstandige bestaanssfeer buiten het verband behoudt, waarbinnen het als deel van het geheel fungeert.Ga naar voetnoot1) Hieronder treffen wij ook typische grensgevallen in de zgn. dierkolonies of dierstokken, gelijk zijn geconstateerd bij bepaalde groepen der coelenteraten (holtedieren), met name de koraaldieren en de poliepkwallen. Onder de laatste zijn in dit opzicht het meest belangwekkend de synphonophora of pijpkwallen, waarbij talrijke, duidelijk gedifferentieerde polypentypen een lichamelijk verbonden, zich vrij bewegend totaal-organisme vormen, terwijl toch van tijd tot tijd bepaalde polypen zich afscheiden en dan als ‘medusen’ een tijdlang afzonderlijk leven en zich voortplanten. Maar ook hier is niet zonder meer een deel-geheel-verhouding, maar wel degelijk ook een enkaptische symbiose vast te stellen. Men denke ook aan de zgn. cel-kolonies, gelijk wij bij de volvox of de spongiae aantreffen. Symbiotische vervlechting van individualiteits-structuren, welke een verschillend radicaaltype bezitten, ontmoeten wij bv. in de parasitaire levensgemeenschap tusschen dieren (bv. de ‘gallen’) en planten. | |
[pagina 575]
| |
Typische collectief-structuren van enkaptische symbiose.Een bijzonder collectief-type van enkaptische symbiose ontmoeten wij in de verhouding van de omvattende collectief-structuur van een bosch, heide, weide, steppe etc. tot de daarin levende zeer onderscheidende planten en dieren. Het is o.i. niet twijfelachtig, dat wij bij de genoemde collectiviteiten inderdaad met vegetatief (biotisch) gequalificeerde verbands-structuren te doen hebben, waarbinnen de bedoelde collectiviteiten statisch aan een engere of wijdere bodemruimte gebonden zijn. Binnen deze verbandsstructuren is dus een relatie van het geheel en zijn deelen aanwijsbaar, welke uitsluitend door de totaal-structuur is bepaald. Dit wil zeggen, dat niet alle vegetatie, welke zich in deze collectiviteiten bevindt als deel van het geheel is te qualificeeren. Een dennenbosch is slechts gequalificeerd als dichte vegetatie van dennenboomen, een heide als dichte vegetatie van heideplanten etc. Enkele boomen, welke zich op een heide bevinden maken als zoodanig van de laatste geen deel uit, doch vertoonen alleen een enkaptische symbiose-verhouding met de heide-vegetatie. En hetzelfde geldt voor de fauna, welke in enkaptische symbiose aan deze vegetatieve collectiviteiten gebonden is. De planten-individuen, welke binnen de collectieve structuur als wisselende deelen van het geheel fungeeren, behouden nochtans ook hun interne, van de collectiviteit onafhankelijke structuur. Deze laatste is dus evenzeer slechts in enkaptische symbiose met de collectief-structuur vervlochten. Voorts heeft zoowel de collectiviteit als ieder organisme afzonderlijk een enkaptische structuurvervlechting met de ‘Umwelt’. Zoo stuiten wij dus hier op natuurlijke collectieve knooppunten van enkaptische symbiose, die als zoodanig geenszins met de eigenlijke verbandsstructuur mogen worden verward. Ook de omstandigheid, dat in zulke collectief-structuren van enkaptische symbiose ‘biotische evenwichten’ heerschen, dwz. dat de relatieve aantallen der daarin samenlevende dieren en planten | |
[pagina 576]
| |
zich om zekere gemiddelden bewegen, die zich in 't algemeen constant handhaven, is geen grond, om de enkaptische vervlechtingen met de verbandsstructuur te vereenzelvigen. Integendeel, de bedoelde wetmatigheid toont zelve haar enkaptisch karakter hierin, dat de schommelingen om de bedoelde gemiddelden afhankelijk zijn van de ‘Umwelt’, bovenal van temperatuur en neerslag, en dat zij zich slechts in doorsnee compenseeren, zoolang de klimatische levensvoorwaarden zich niet principieel wijzigen. Dit wil dus zeggen, dat deze geheele wetmatigheid niet een innerlijke structuurwet van het vegetatief verband is, maar tenslotte geheel van de ‘Umwelt’ afhankelijk blijft. De interne levenswetten van het verband eischen een nader onderzoek. | |
De enkaptische symbiose tusschen dieren of planten en hun in objectieve dingstructuur verwerkelijkte vormsels.Weder een ander vervlechtingstype van individualiteits-structuren ontmoeten wij in de enkaptische subject-objectrelaties tusschen dieren of planten en hun objectieve vormsels, waarmede zij in levensgemeenschap blijven. Reeds in Dl. I hebben wij op verschillende voorbeelden van dit enkaptische type gewezen.Ga naar voetnoot1) Waarom kunnen wij niet zeggen, dat bv. de kalkschalen der weekdieren (mollusken) wezenlijk deelen der laatste zijn? Omdat zij niet hetzelfde structuurprincipe vertoonen. Het kalkvormsel is, in zijn enkaptische binding aan het dier, objectief-psychisch gequalificeerd, het dier daarentegen subjectief-psychisch. Het kalkvormsel kan uit deze enkaptisch vervlechting worden losgemaakt en zijn objectieve bestemmingsfunctie is dan op de vroeger onderzochte wijze geïn-actualiseerd, buiten werking gesteldGa naar voetnoot2), ofschoon het in de menschelijke ervaring nog steeds als dierlijk vormsel behoort te worden gevat. | |
[pagina 577]
| |
Ook hier zien wij weder, dat het vormsel wel een functie heeft in het dierlijk leven, maar dat deze functie als zoodanig niet als deel van het dierlijk organisme mag worden beschouwd. | |
De universeele vervlechtings-samenhang der dingstructuren en de knooppunten dezer enkaptische structuurvervlechtingen.Binnen het rijk der physisch-chemisch gequalificeerde makrostructuren bestaat een geheele, in elkander grijpende, reeks van enkaptische vervlechtingen met haar keerzijde in geheel-deelverhoudingen (de planeten met haar manen, zonnenstelsel, kogelsterrenhoopen, melkwegstelsel etc.), over welker onderlinge verhouding en interne geaardheid (vooral in de omvattender stelsels) de astronomie ons nog slechts weinig met zekerheid heeft kunnen ontdekken. Of deze vervlechtingen het type der eenzijdige fundeeringsverhouding dan wel dat der correlatieve enkapsis vertoonen, hangt af van de vraag, in hoeverre een genetische samenhang binnen een stelsel of tusschen de stelsels onderling bestaat.Ga naar voetnoot1) Nu zijn echter ook alle rijken van dingstructuren zoowel in mikro- als makro-afmeting onderling in den plastischen horizon enkaptisch vervlochten, waarbij zoowel het fundeeringstype als de hierboven onderzochte correlatieve en symbiotische typen van enkapsis een rol spelen. En steeds zijn het de phaenotypische gestalten der dingen, welke zich als de eigenlijke knooppunten der enkaptische vervlechtingen onthullen. Al deze vervlechtingen gaan op haar beurt in binnen den ontzaggelijk gedifferentieerden vervlechtingssamenhang van de structuren der tijdelijke menschelijke samenleving, welke in structureele subject-objectverhouding staan tot de natuurlijke en de cultureel gevormde dingstructuren. | |
[pagina 578]
| |
De enkaptische vervlechting der natuurdingen in menschelijke samenlevingsstructuren.Nemen wij als voorbeeld een gemengd landbouw- en veeteeltbedrijf. In deze menschelijke samenlevingsstructuur fungeeren zoowel de akkers en weidegronden als het vee, evenzeer als de gebouwencomplexen van het bedrijf met hun inventaris, alsmede alle andere gebruiksvoorwerpen, welke tot het bedrijf behooren. In hun functie binnen het bedrijf zijn grond en vee slechts als economische objecten der bedrijfsexploitatie gequalificeerd. De actualiseering van de economische objectsfunctie van akkers, weiden en vee behoort tot de interne bestemmingsfunctie van het bedrijfsverband, dat dus slechts in typische subject-objectstructuur mogelijk is. Nu zijn de dieren, die in den veestand van het bedrijf fungeeren, als zoodanig, d.i. in hun eigen interne structuur, zeker niet typisch economisch gequalificeerd. Het zijn natuur-wezens, die, naar hun interne bestemmingsfunctie als zinnelijk gevoelige ‘Trieb-organismen’, in symbiotische vervlechting aan de weide als vegetatief verband gebonden en in correlatieve enkapsis met hun ‘Umwelt’ vervlochten zijn, terwijl zij in de paring in dierlijke gemeenschapsen na de geboorte der jongen gedurende eenigen tijd in dierlijke verbandsstructuur leven. Maar deze natuurlijke structuren met haar gecompliceerde vervlechtingen kunnen als zoodanig slechts enkaptisch met de structuur van het bedrijfsverband vervlochten en daardoor in deze structuur gebonden zijn. Voorzoover objectieve deelen van het bedrijfsverband, fungeeren dieren, weiden en akkers zeker niet als vrije, d.i. wilde natuur-wezens, resp. natuur-collectiviteiten. Hun economische objectsfunctie is typisch gefundeerd in een objectieven cultuur-vorm, welks subjectief correlaat de typische fundeeringsfunctie van het bedrijfsverband als menschelijke samenlevingsstructuur uitmaakt. In de enkaptische vervlechting tusschen de interne natuurlijke structuur der bedoelde dingen en hun structuur als exploitatieobject vertoont zich weer het ordeningstype der eenzijdige fun- | |
[pagina 579]
| |
deeringsverhouding, maar met wederkeerige binding der vervlochten individualiteits-structuren. En in deze enkapsis gaan de geexploiteerde natuurdingen cultureel-economische variabiliteitstypen vertoonen. Anderzijds is het bedrijfsverband, waarin de dieren, weiden en akkers naar hun natuur-structuur gebonden zijn, zelve met tal van andere menschelijke samenlevingsstructuren vervlochten, en ook de exploitatie-objecten zijn in deze nieuwe, uiterst gecompliceerde enkaptische verhoudingen begrepen. Het is deze vervlechtingssamenhang der menschelijke samenlevingsstructuren, welke tenslotte onze aandacht vraagt. |
|