De wijsbegeerte der wetsidee. Boek III. De individualiteits-structuren der tijdelijke werkelijkheid
(1936)–H. Dooyeweerd– Auteursrecht onbekendBoek III. De individualiteits-structuren der tijdelijke werkelijkheid
[pagina 510]
| |||||||
Hoofdstuk V
| |||||||
[pagina 511]
| |||||||
Dit is een methodologisch postulaat, waarvan wij in onze kennistheoretische onderzoekingen in Dl. II van het tweede Boek rekenschap hebben gegeven. Zoo bracht de gang van ons onderzoek de noodzakelijkheid naar voren, de typisch historisch gefundeerde verbandsstructuren der menschelijke samenleving nader te onderscheiden in gedifferentieerde en ongedifferentieerde. En nadat wij onder de eerstgenoemde de structuren van staatsen kerkverband aan een meer uitvoerig onderzoek hebben onderworpen, dringt zich bij vergelijking van deze beide met de vroeger onderzochte biotisch gefundeerde samenlevingsstructuren de noodzakelijkheid van een nieuwe systematische categorie op. Immers, staat en kerkinstituut dragen, evenals gezinsverband, huwelijks- en familiegemeenschap, een uitgesproken institutair karakter. Hun innerlijke structuur dankt het aanzijn aan een bijzondere goddelijke instelling en deze geheele institutaire structuur verzet er zich tegen, ze in het formeele schema van een ‘genootschap’ of ‘vrije vereeniging’ te vatten. Het zijn alle verbanden, resp. gemeenschappen, welke naar dit instituutskarakter bestemd zijn, de tijdelijke menschelijke existentie in intensieve mate, blijvend of althans voor een groot deel van het leven, onafhankelijk van den individueelen wil te omvatten. In het gezinsverband, in de familiegemeenschap en in het staatsverband wordt de mensch geboren, in het institutair kerkverband wordt hij na zijn geboorte door den doop opgenomen, onafhankelijk van zijn individueelen wil. Eenmaal in het huwelijk verbonden, zijn man en vrouw niet vrij meer, deze gemeenschap vrijwillig te verlaten. De band van het instituut heeft ze omvat. De goddelijke instelling maakt zich geldend tegenover het principe der vrije associatie, dat op deze verbands- en gemeenschapstypen niet kan worden toegepast, zonder ze volkomen te denatureeren. En het hierboven opgemerkte geldt in 't algemeen evenzeer, ja | |||||||
[pagina 512]
| |||||||
zelfs in bijzondere mate, voor de ongedifferentieerde samenlevingsverbanden, waarin immers, gelijk wij zagen, steeds een institutair structuurprincipe de leiding heeft. | |||||||
Waarom wij de institutaire samenlevingsverbanden niet als dwangverbanden qualificeeren. Afgrenzing van onze opvatting van het institutair verband tegenover het begrip ‘institution’ in de theorie van Hauriou en Renard.Dit wil niet zeggen, dat deze typische samenlevingsstructuren gezamenlijk als ‘dwangverbanden’, resp. ‘dwanggemeenschappen’ behooren te worden gekarakteriseerd. Ten hoogste op het staatsverband en de ongedifferentieerde verbanden van overwegend politische structuur zou deze qualificatie passen, zeker niet op de overige institutaire samenlevingsstructuren. Maar de term ‘dwangverband’, aan de moderne Duitsche sociologie ontleend, is dáárom zoo weinig zeggend, wijl hij ook toegepast wordt op moderne verbanden als vakorganisaties, die het institutair karakter in den boven omlijnden zin geheel missen, terwijl het begrip ‘dwang’ zelve een onomlijnd algemeen begrip isGa naar voetnoot1), dat als systematische categorie zeker onbruikbaar moet worden geacht. Slechts de onderscheiding institutaire samenlevingsstructuren eenerzijds en niet-institutaire anderzijds geeft aan onze systematiek den passenden uitbouw, welken wij noodig hebben, nu wij een summier onderzoek gaan instellen naar de structuur der in tallooze verscheidenheid optredende moderne samenlevingsverbanden, welke uit het vrije maatschapsleven zelve opkomen. De moderne, door de Roomsch-Katholieke juristen Hauriou en Renard ontwikkelde, ‘theorie de l'institution’ heeft aan de institutaire verbands-idee haar innerlijke omlijndheid ontnomen, door feitelijk iedere verbandsstructuur, zelfs die van een handelsvennootschap, of van een private ‘stichting’, als ‘institution’ te bestempelen.Ga naar voetnoot2) ‘Institution’ wordt dan de tegenstelling van ‘maatschapsverhoudingen’ in de door ons bedoelde beteekenis. En deze tegenstelling krijgt een metaphy- | |||||||
[pagina 513]
| |||||||
sieken zin door haar te betrekken op de tegenstelling van ‘intellect’ en ‘wil’.Ga naar voetnoot1) Bovendien is deze theorie eigenlijk geen kosmologische theorie van de verbandsstructuren der menschelijke samenleving, daar zij slechts van uit het juridisch aspect is opgesteld, als een ‘juridische ontologie’. Onder de typisch-historisch gefundeerde gedifferentieerde samenlevingsverbanden dragen inderdaad alleen staat en kerk een institutair karakter. Alle overige vallen onder de categorie der niet-institutaire gedifferentieerde samenlevingsverbanden en vormen, gelijk wij zullen zien, een systematisch scherp afgegrensd en innerlijk samenhangend nieuw veld van onderzoek, inzooverre zij alle eerst in de vrije, geïndividualiseerde maatschapsbetrekkingen tot positieve vorming komen. Het zijn met name ook de samenlevingsverbanden van deze structuur, waarin Ferdinand Tönnies de ‘Kürwille’ werkzaam ziet, en die hij als rationeele producten van de ‘Gesellschaft’, in tegenstelling tot de ‘Gemeinschaft’ in den door hem bedoelden zin dezer termen beschouwt, ook al erkent hij, dat in sommige dezer verbandstypen (bv. in de vakorganisaties) nog resten der ‘Gemeinschaft’ te vinden zijn.Ga naar voetnoot2) Zij zijn inderdaad het product van een individualiseerings- en rationaliseeringsproces der menschelijke samenleving, waarin de differentieering der bestemmingsfunctie onverbrekelijk samen- | |||||||
[pagina 514]
| |||||||
hangt met de bewuste bijzondere doelstelling, hetzij eener vrije vereenigingsovereenkomst, hetzij van een eenzijdige stichtingsdaad van een enkele persoon of meerdere personen, waardoor het verband gevormd wordt. Zoo zijn de op bepaalde doeleinden gerichte vrije vereeniging en stichting de typische rationeele ontstaansvormen dezer niet-institutaire verbanden, waarbij het vereenigings- en stichtingstype intusschen geenszins in functioneel-juridischen zin mogen worden gevat. Deze ontstaansvormen zijn bij de institutaire en niet gedifferentieerde samenlevingsverbanden reeds om dezen reden uitgesloten, wijl hier een bijzondere doelstelling nimmer een constitueerende beteekenis voor den internen verbandsvorm kan hebben. | |||||||
Waarom ook bij de niet-institutaire verbandstypen de interne bestemmingsfunctie zich niet kan dekken met de doelstelling der oprichters.Intusschen kan ook bij de gedifferentieerde samenlevingsverbanden van niet-institutair karakter de doelstelling der oprichtingshandeling niet samenvallen met de bestemmingsfunctie in de interne verbandsstructuur. Zij kan alleen de beteekenis hebben van een vrije keuze van het interne verbandstype en van een nadere subjectieve vormgeving aan de bestemmingsfunctie, welke laatste in het structuurprincipe van dit type op volstrekt boven-willekeurige wijze besloten ligt. Zoo roept bv. de stichting van een modern mijnbedrijf noodwendig een samenlevingsverband in het leven van een boven-willekeurige structuur, waarin een historische subjectief-objectieve organisatie van ondernemers-, kapitaalmacht en arbeidskracht de rol van fundeeringsfunctie en de economische exploitatie van de in een bepaald stuk land verborgen grondstoffen de rol van in de doelstelling nader gevormde bestemmingsfunctie vervult. In deze structuuur is (afgezien van de subjectieve organisatie van de eventueele aandeelhouders in den vorm eener naamlooze vennootschap) noodwendig een economisch gequalificeerde arbeidsgemeenschap met gezags- en ondergeschiktheidsverhoudingen be- | |||||||
[pagina 515]
| |||||||
sloten; en dit verband heeft een interne relatief constante eenheid in de wisseling der daarin samenwerkende personen, terwijl de aard der interne verhoudingen geheel samenhangt met de typische betrekking tusschen het subjectieve samenlevingsverband en het exploitatieobject. De doelstelling schept deze structuur niet, doch beteekent primair slechts een vrijwillige keuze van het structuurtype en geeft voorts aan dit structuurtype een naderen vorm. Zoo roept de oprichting van een besloten societeit in den vorm eener vereeniging noodzakelijk een verband in het leven, welks structuur innerlijk gefundeerd is in een historischen organisatievorm van de omgangsmacht der hoogere standen en gequalificeerd door de bestemmingsfunctie van gezellig omgangsverband als besloten kring van een categorie standgenooten. Ook deze structuur is geen schepping van de subjectieve doelstelling der oprichters. Een societeitsverband heeft zijn structuur qua talis, waardoor het van alle andere typen van samenlevingsverbanden onderscheiden is. De doelstelling beteekent ook hier weder primair de vrijwillige keuze van het boven-willekeurig structuurtype en de nadere vormgeving daaraan. Niet iedere wijziging in de doelstelling der vereeniging brengt dan ook noodwendig een verbreking van de identiteit van het in het leven geroepen samenlevingsverband met zich.Ga naar voetnoot1) Wanneer echter bv. de doelstelling ‘de bevordering van het gezellig verkeer tusschen de leden’ van een besloten societeit zou worden gewijzigd in die van ‘bevordering der toonkunst’, dan is uiteraard een samenlevingsverband van radicaal andere structuur in het leven geroepen. Men kan nu eenmaal aan een societeit niet de structuur van een geheel verschillend gedifferentieerd verbandstype geven. | |||||||
[pagina 516]
| |||||||
Vervlechting van interne verbandsverhoudingen en externe maatschapsbetrekkingen in de doelstelling.Dat de doelstelling als zoodanig niet met de interne bestemmingsfunctie kan samenvallen, blijkt onmiddellijk hieruit, dat zij, als subjectieve vorm-geving aan de laatste, niet tot het interne verbandsleven beperkt is, doch noodwendig op de correlatie van interne verbands- en externe maatschapsverhoudingen gericht is. Wanneer de arbeiders in een bepaalden bedrijfstak zich in een vakorganisatie vereenigen met het doel de arbeidsvoorwaarden in dezen bedrijfstak, tegenover het streven der werkgevers tot ‘drukking’ daarvan, op een gunstiger peil te brengen en te houden, dan is op het eerste gezicht duidelijk, hoe deze doelstelling zoowel een interne verbands-, als een externe maatschapszijde vertoont. Ter bereiking van dit doel moeten eenerzijds de vakarbeiders in een samenlevingsverband van typisch interne structuur worden georganiseerd, waarbinnen de solidariteit zich slechts in gezags- en ondergeschiktheidsverhoudingen laat handhaven, terwijl anderzijds het streven noodzakelijk gericht is op een collectief optreden der georganiseerden naar buiten in de maatschappelijke, op voet van gelijkheid te voeren, onderhandelingen met de werkgevers. De interne bestemmingsfunctie dezer vakorganisatie kan zich echter slechts in het inwendig verbandsleven openbaren en kan zich dus nimmer met de ‘doelstelling’ dekken. Voorts zal een vereeniging van eenigszins omvattend karakter als een vakorganisatie zich niet tot het nastreven van een enkel doel beperken, terwijl toch de qualificeerende bestemmingsfunctie in haar interne structuur een ‘einheitlich’ karakter moet vertoonen. Is bij een vakorganisatie deze bestemmingsfunctie die van geoorloofde economische strijdorganisatie, dan kunnen, naar de interne verbandsstructuur bezien, doeleinden als bevordering der intellectueele en lichamelijke ontwikkeling der leden etc. etc. nimmer een qualificeerend karakter hebben. In de doelstelling is dus alleen de vrije keuze van het type der | |||||||
[pagina 517]
| |||||||
verbandsstructuur en de subjectieve vormgeving daaraan begrepen. Maar de vereenzelviging van ‘doel’ en ‘interne bestemmingsfunctie’ moet perse onjuist zijn. Wel moet aanstonds worden erkend, dat de subjectieve doelstelling ook aan de interne bestemmingsfunctie een principieel onwettigen subjectieven vorm kan geven. Zoodra men dezen structureelen stand van zaken uit het oog verliest, en de ‘doelstelling’ als een de bestemmingsfuntie van het verband scheppende acte wordt opgevat, rest niets anders dan een formalistisch-positivistische nivelleering van de grenzen tusschen interne verbands- en externe maatschapsverhoudingen, ofschoon men ook de laatste, gelijk wij nog zullen zien, daarbij in subjectivistischen zin misduidt. In deze lijn ligt de beschouwing van de in den vorm der vrije vereeniging ontstane verbandstypen onder het individualistisch gezichtspunt van het maatschapscontract, een beschouwing, welke zoowel in de nominalistische natuurrechtsleer als in het moderne juridisch positivisme de heerschende is. Ook Tönnies is tenslotte aan deze opvatting van de uit de vrije maatschapsverhoudingen ontsprongen ‘Körperschaften’ niet ontkomen. Het contract met uitwendige rationeele doelstelling put voor hem tenslotte het wezen van zulke ‘vereenigingen’ uit, voorzooverre althans daarin geen resten van ‘gemeenschapsgeest’ in den door hem bedoelden zin zijn aan te wijzen. Juist daarom had ik van meetaf bezwaar, zijn tegenstelling van ‘Gemeinschaft’ en ‘Gesellschaft’ over te nemen, ofschoon ik daarin gaarne een belangrijk moment van waarheid erken. | |||||||
[pagina 518]
| |||||||
Want Tönnies negeert de interne structuur der eigenlijke maatschappelijke samenlevingsverbanden. Hun innerlijke eenheid noemt hij een ‘denkconstructie.’Ga naar voetnoot1) Het verband, dat hier in het leven wordt geroepen, blijft volgens hem in werkelijkheid een som van innerlijk onverbonden individuen, die, ondanks alle organisatie, als enkelingen tegenover elkaar blijven staan. Dit nu kan niet juist zijn. Maar wel moet worden erkend, dat de hier bedoelde niet-institutaire verbanden, welke uit de vrije maatschapsverhoudingen zelve zijn opgekomen, reeds in hun organisatievorm deze afkomst blijven verraden. Wanneer wij naar een positieve systematische categorie zoeken, waaronder zij kunnen worden samengevat, dan zal met dezen stand van zaken moeten worden rekening gehouden. Wij kunnen de niet-institutaire samenlevingsverbanden dan het best als maatschappelijke of synthetische aanduiden. | |||||||
Het individualiseeringsproces in de maatschapsverhoudingen als een emancipeering van den afzonderlijken mensch uit zijn alzijdige tijdelijke omsluiting door de ongedifferentieerde samenlevingsverbanden. Nogmaals Tönnies tegenstelling van ‘Gemeinschaft’ en ‘Gesellschaft’.Vatten wij nu een oogenblik nader dezen genetischen samenhang tusschen de maatschapsverhoudingen en de maatschappelijke verbanden in het oog, dan moeten wij in de eerste plaats de belangrijke kern van waarheid in Tönnies' tegenstelling tusschen ‘Gemeinschaft’ en ‘Gesellschaft’ nader belichten. Alle verbandstypen van maatschappelijken of synthetischen oorsprong onderstellen een individualiseeringsproces in de maatschapsbetrekkingen, waardoor den afzonderlijken mensch als zoodanig naar zijn tijdelijk bestaan een sfeer van private vrijheid buiten alle institutaire verbandsverhoudingen wordt gewaarborgd. Bij een nog gesloten historisch ontwikkelingspeil wordt de menschelijke samenleving, gelijk wij vroeger gezien hebben, door de ongediffe- | |||||||
[pagina 519]
| |||||||
rentieerde verbanden overheerscht, welke de geheele tijdelijke existentie der afzonderlijke menschen omsluiten. Ook in de maatschapverhoudingen zijn hier niet de individueele menschen als zoodanig, maar zijn ze slechts in hun omslotenheid door bijzondere verbanden subject, als leden van verschillende sibben of van onderscheiden grootfamilies. In waarheid fungeeren deze maatschapsverhoudingen primair tusschen de ongedifferentieerde samenlevingsverbanden onderling, en eerst middellijk tusschen de individueele leden dezer verbanden. In het hierboven bedoelde individualiseeringsproces van de maatschapsverhoudingen gaat het dus inderdaad om een emancipeering, om een erkenning van individueele vrijheidssferen der afzonderlijke menschen, die als zoodanig buiten het, vroeger alle levensverhoudingen omsluitend, verband met ongedifferentieerde bestemmingsfunctie vallen. En dit individualiseeringsproces kan eerst zijn aanvang nemen, waar het vroeger besproken differentieerings- en integreeringsproces in de menschelijke samenleving zich voltrekt, dat tot een geleidelijke oplossing voert van de nog ongedifferentieerde vervlechtingsvormen van samenlevingsstructuren, waarin Tönnies, blijkbaar onder romantischen invloed, den geest der ‘ware gemeenschap’ bij uitstek krachtig en onvervalscht werkzaam ziet. Want deze meer primitieve samenlevingsvormen, welke de menschelijke ‘symbiose’ in betrekkelijk kleine kringen afsluiten, verdragen zich niet met de gedachte dat de individueele menschelijke persoonlijkheid in de tijdelijke samenleving een sfeer van maatschappelijke vrijheid heeft, welke als zoodanig aan de verbandssfeer onttrokken is. Het is dus inderdaad juist, dat de opkomst der door een vereenigingsovereenkomst, resp. een eenzijdige private stichtingsacte, met bewuste doelstelling geconstitueerde maatschapplijke verbanden ten nauwste samenhangt met den afbraak der nog ongedifferentieerde levensverbanden ten bate van een maatschapsverkeer, dat zich niet meer binnen de enge muren van stam- en volks- | |||||||
[pagina 520]
| |||||||
verband laat opsluiten, maar dat, althans in principe, den individueelen mensch op eigen voeten stelt en hem in vrij contact doet treden met andere menschen, waar ter wereld dit verkeer hem ook heenvoert. | |||||||
De tegenstelling groote stad en platteland.Juist is ongetwijfeld ook, dat dit individualiseeringsproces zich in de moderne groote stadscultuur veel sneller en intensiever heeft doorgezet dan op het platteland, waar een taaie traditie in samenhang met een zekere nauwe gebondenheid aan den bodem nog allerlei resten van ongedifferentieerde verbandsverhoudingen heeft gehandhaafd. Een simpele vergelijking van een nog min of meer patriarchale landbouwersfamilie met de familie- en gezinsverhoudingen in een wereldstad, waar het differentieerings- en individualiseeringsproces zich in een uitersten graad van intensiteit heeft ontwikkeld, levert op het hier gezegde, reedseen suggestieve illustratie. | |||||||
De Christelijke maatschapsidee contra de individualistische.Wanneer wij nu dit geheele individualiseeringsproces in de gecoördineerde maatschapsbetrekkingen niet naar de zondige subjectieve wijze van zijn verwerkelijking, maar alleen naar zijn structureele grondslagen beschouwen, dan ligt daarin geenszins een individualistisch karakter besloten. Integendeel, juist de Christelijke religie, welke in haar ontdekking van den religieuzen wortel van het menschengeslacht in schepping, zondeval en wedergeboorte, de zin-volheid der gemeenschapsgedachte in het licht heeft gesteld tegenover alle enghartig heidensch nationalisme, tegen alle vergoddelijking van bijzondere tijdelijke samenlevingsverbanden, moest den historischen grondslag leggen voor een wereldomvattende expansie der geïndividualiseerde maatschapsverhoudingen. Want - en hier kom ik tot een zeer gewichtig punt - de ware idee der maatschapsverhoudingen, gelijk ze in het Christendom | |||||||
[pagina 521]
| |||||||
gevat is, gaat niet uit van een idee van den mensch als zelfgenoegzaam, autark ‘individuum’, maar veeleer van de religieuze, boventijdelijke verbands-eenheid van het menschen-geslacht in Christus als het Hoofd. Zij brengt tot tijdelijke uitdrukking deze volle religieuze Waarheid, dat geen enkel tijdelijk samenlevingsverband - hoezeer ook zelve naar zijn transcendentale structuur binnen de ‘ecclesia visibilis’ een uitdrukking van het Corpus Christi - den mensch naar zijn individueel tijdelijk bestaan vermag te absorbeeren, omdat de mensch voor alles blijft een individueel lid van de transcendente gemeenschapsvolheid der menschheid in Christus, en zelfs zoo hij aan Christus geen deel heeft, begrepen blijft in de transcendente menschheidsgemeenschap in den zondeval van haar eerste Hoofd Adam. In de geïndividualiseerde, ontsloten maatschapsverhoudingen zijn de menschen naar hun tijdelijke samenleving dus wel niet in een bijzonder tijdelijk verband vereenigd, maar zij blijven nochtans in de transcendente verbondenheid van de eenheid van het menschengeslacht. Ja, deze wortelgemeenschap maakt het vreedzame maatschapsverkeer in de tijdelijke samenleving eerst mogelijk en vindt haar tijdelijke uitdrukking in een toenemende onderlinge afhankelijkheid en vervlechting der individueele belangen naarmate de geïndividualiseerde maatschapsbetrekkingen een grooter expansie verkrijgen. Ook in de verst doorgevoerde differentieering en individualiseering dezer maatschapsverhoudingen vinden wij in waarheid nergens het autark, op zich zelve gestelde ‘individu’, zooals de individualistische theorie dat construeerde, maar dringt zich veeleer het beeld van de principieele onzelfgenoegzaamheid van den afzonderlijken mensch in steeds indrukwekkender afmetingen op. Want dit ontsluitingsproces in de maatschappij gaat gepaard met een ontzaggelijke toeneming van de behoeften van den individueelen mensch en daarmede van zijn afhankelijkheid, zijn aangewezen zijn op de anderen. | |||||||
[pagina 522]
| |||||||
Hegel's dialectische idee der ‘bürgerliche Gesellschaft’.In Hegel's dialectisch-idealistische conceptie van de ‘bürgerliche Gesellschaft’, welke het uitgangspunt werd voor de latere theorieën van de maatschappij (van Lorenz v. Stein, Marx e.a.) is deze onverbrekelijke correlatie van het individualiseeringsproces met de toenemende onderlinge belangenvervlechting aller enkelingen gevat als een ‘List der Vernunft’. Hij tracht in deze conceptie de naturalistisch-individualistische constructie van de maatschapsverhoudingen, gelijk die, onder primaat van het mechanistisch wetenschapsideaal, door Thomas Hobbes was ontworpen, dialectisch te verzoenen met de humanistische idee van recht en moraal in de conceptie van Kant's individualistisch persoonlijkheidsideaal der autonomie, om tenslotte beide concepties in een hoogere synthese te verbinden in zijn eigen universalistisch vrijheidsidealisme van den zich dialectisch in de geschiedenis objectiveerenden ‘absoluten geest’. | |||||||
[pagina 523]
| |||||||
De zedelijke idee als de substantiëele eenheid van subjectiviteit en objectiviteit (bedoeld in den zin van de juridische en zedelijke norm) splitst zich hier dialectisch in beide momenten. | |||||||
[pagina 524]
| |||||||
van economische doelstellingen gevat. Familie en burgerlijke maatschappij worden in de totaliteit van het staatsverband dialectisch opgeheven tot hoogere eenheid. De toenemende differentieering der maatschappelijke behoeften voert noodwendig tot een toenemende arbeidsverdeeling, waarin de maatschappelijke individuen zich naar de gelijkheid der zelfgekozen taak in het arbeidsproces tot standen gaan groepeeren. De aan de maatschappij ‘immanente Vernunft’ komt volgens Hegel in deze standen-groepeering tot uitdrukking. Want in de oneindig verschillende individueele doelstellingen treden algemeene trekken in de gemeenschap van beroep aan het licht. En zoo differentieert zich de samenhang in het maatschappelijk leven in bijzondere systemen van behoeften, bevredigingsmiddelen en arbeid, en de individuen moeten zich in een dezer systemen voegen. Hegel meent dat de standverschillen zich op een logische drieheid laten terugvoeren: 1o den substantieelen of den landbouwstand, 2o den reflecteerenden of formeelen stand, den stand der handwerkers- en fabrikanten en 3o den algemeenen stand, die nòch, gelijk de eerste, op een in de natuur gegeven bodem, nòch, gelijk de tweede op de vrije stofbewerking in aanpassing aan de wisselende marktvraag is aangewezen, maar zich op de verzorging van al die belangen toelegt, welke de in stand houding en de ordening van de burgerlijke maatschappij als geheel betreffen. | |||||||
Hegel's opvatting van de maatschappelijke verbanden als corporatieve beroepsstanden.De vorming van de eigenlijke maatschappelijke verbanden in onzen zin, van de ‘Korporationen’ gelijk Hegel ze noemt, is nu | |||||||
[pagina 525]
| |||||||
volgens hem alleen voor den tweeden stand, dien der handwerkers en fabrikanten, van meer principieele beteekenis.
De corporatieve aaneensluiting biedt hiertegen het juiste remedie. In de maatschappelijke corporatie treedt de bijzondere burger buiten de sfeer van zijn afzonderlijk privaat belang om bewust werkzaam te worden in dienst van de relatieve algemeenheid van het corporatief georganiseerd groepsbelang. Zij is volgens Hegel de hoogste vorm van gemeenschapszin, waartoe de burgerlijke maatschappij komen kan, doch blijft principieel op een lagere trap dan de staat, waarin zij, evenals de familie slechts de positie van deel binnen het geheel kan innemen. Het valt nu aanstonds op, dat Hegel de maatschappelijke verbanden slechts in den zin van ‘corporatieve beroepsstanden’ vat. De ‘corporatie is bij hem de eenige zetel en waarborg van de ‘standseer’. Wie niet lid van een erkende corporatie is, heeft geen standseer. Hij is geïsoleerd en moet, om zich te kunnen handhaven, zijn geheele belangstelling op de zelfzuchtige zijde van zijn beroep concentreeren. Zijn levensonderhoud en genot zijn geheel afhankelijk van de wisselvalligheid van zijn individueele inkomen. Zijn egoïstische ijver tracht met alle, succes belovende, middelen de anderen te overvleugelen, zonder eenigszins met de belangen dezer anderen rekening te houden. Want hij voelt zich niet verplicht, om overeenkomstig zijn stand te leven, omdat de ‘stand’ voor hem in 't geheel niet bestaat. Het enkele feit toch, dat hij met zijn beroepsgenooten veel gemeen heeft, is nog niet voldoende, hem tot een bewust lid van den ‘stand’ te maken. Eerst de corporatie streeft naar een verzoening van de scherpe antithese in de burgerlijke maatschappij tusschen individueel belang en de eischen der algemeenheid in den vorm van het burger-Ga naar voetnoot1) | |||||||
[pagina 526]
| |||||||
lijk recht, inzooverre ieder van haar leden het bijzondere welzijn van ieder ander als recht erkent en voor de waarborging en handhaving daarvan werkzaam is. Evenals de heiligheid van huwelijksen familieband moet ook de corporatieve standseer gehandhaafd blijven, zal niet de burgerlijke maatschappij aan ontbinding worden prijsgegeven. | |||||||
Critiek op Hegel's maatschappijbeschouwing.Wij hebben Hegel's conceptie van de ‘burgerlijke maatschappij’ hier eenigszins uitvoerig weergegeven, omdat zij in sterkere of zwakkere mate in alle moderne theorieën over de structuur van het maatschappelijk leven heeft doorgewerkt, ook in Tönnies's herhaaldelijk gememoreerde leer der ‘Gesellschaft’. Daarmede is haar groote beteekenis eigenlijk reeds genoegzaam aangegeven. Op inderdaad geniale wijze heeft de groote wijsgeer de historische ontwikkeling der moderne geïndividualiseerde maatschapsverhoudingen, met inzicht in essentieele trekken daarin, in den wijsgeerigen samenhang van zijn universalistisch-humanistisch vrijheidsidealisme geïnterpreteerd. Hij heeft den invloed der Christelijke maatschapsgedachte op het individualiseeringsproces in de moderne samenlevingsverhoudingen met scherpen blik getaxeerd en in 't licht gesteld, hoe in de antieke Grieksch-Romeinsche cultuur een individualiseering in dezen zin niet mogelijk was, bij gebreke aan erkenning van de relgieuze waardij der individueele persoonlijkheid. Intusschen blijft ondanks alle belangrijke waarheidsmomenten, Hegel's humanistische conceptie der moderne maatschappij voor ons onbruikbaar. Reeds haar universalistische orienteering aan den vergoddelijkten nationalen staat, maakt haar ongeschikt, om de eigenaardige integreeringstendenzen der geïndividualiseerde maatschapsverhoudingen juist te vaten. Haar logicistisch gefundeerd schema der drie standen draagt een speculatief-constructief karakter. De overspanning van de economische motieven in de vrije maat- | |||||||
[pagina 527]
| |||||||
schappij tot de primaire, zij 't al onbewust door de ‘zedelijke idee gerichte, drijfveeren der individueele ontplooiing, een conceptie, welke straks door het historisch materialisme van haar idealistischen achtergrond zou worden losgemaakt, geeft tenslotte een valsch beeld van het individualiseeringsproces. Zij belet Hegel ook, zich behoorlijk rekenschap te geven van de innerlijke structuurverscheidenheid der maatschappelijke verbanden. Het wringen van deze verbanden in het constructief schema der drie beroepsstanden geeft van meetaf een onverantwoorde begrenzing aan Hegel's theorié en maakt haar als wezenlijke wijsgeerige structuurtheorie principieel onhoudbaar. Een der belangrijke waarheidsmomenten in deze theorie blijft het inzicht in de eigenaardige generaliseering, welke zich als de noodwendige keerzijde der toenemende individualiseering in de maatschappelijke doelstellingen geldend maakt. Hier is Hegel inderdaad een structuurwet der moderne maatschappij op het spoor, welke thans allereerst onze aandacht vraagt. | |||||||
§ 2 - Individualiteits-structuren in de geïndividualiseerde maatschapsverhoudingen en de integreeringstendenzen in de moderne maatschappij.De bedoelde structuurwet laat zich het best karakteriseeren als een, in de ontsloten historische ontwikkeling gefundeerde, normatieve wet van correlatieve differentieering en integreering binnen de maatschapsverhoudingen. Wij hebben deze structuurwet ook reeds in haar gelding voor de ontwikkeling van het verbandswezen leeren kennen. De differentieering der verbandsstructuren uit de primitieve vervlechtingsvormen bleek immers gepaard te gaan met de doorbreking van de enge scheidsmuren tusschen de kleinere volksen stamverbanden en de vorming van het omvattend staatsverband, dat tot typische bestemming heeft, boven de differentieering in de gequalificeerde verbandsrechtsverhoudingen een integrale publiekrechtelijke gemeenschap te vestigen. | |||||||
[pagina 528]
| |||||||
In de maatschapsverhoudingen als zoodanig kan deze structuurwet zich echter niet op deze wijze openbaren. De integreering kan hier niet tot de vorming van een eigenlijke verbandseenheid voeren. Hoe voltrekt zij zich dan hier? | |||||||
Individualiteits-structuren in de maatschapsverhoudingen.Om ons daarvan rekenschap te geven, moeten wij allereerst een oogenblik stilstaan bij de individualiteits-structuren, welke ook de maatschapsverhoudingen als zoodanig vertoonen. Het ware volstrekt onjuist te meenen, dat althans deze laatste zich in een bloot modaal-functioneele beschouwing zouden laten vatten. Weliswaar zijn ook de samenlevingsverbanden onderling in maatschappelijke betrekkingen vervlochten, waardoor zich een oogenblik de gedachte zou kunnen opdringen, alsof deze maatschapsbetrekkingen den eigenlijken modaal-functioneelen samenhang binnen de afzonderlijke wetskringen waarborgen. Maar binnen deze maatschapsverhoudingen heerscht inderdaad niet een bloot modaal-functioneele wetmatigheid, maar een groote verscheidenheid van wezenlijke individualiteits-structuren. Ware het anders, dan zouden wij in de maatschapsverhoudingen ons niet binnen de volle tijdelijke werkelijkheid bevinden; want die werkelijkheid openbaart zich, gelijk wij weten, noodwendig in individualiteits-structuren, waarin de modale structuur der wetskringen slechts apriorisch is geïmpliceerd of voor-ondersteld. Typisch maatschappelijke, ten deele onderling eng samenhangende individualiteits-structuren ontmoeten wij bv. in de vrije marktverhoudingen, in de ‘reclame’, in de gedifferentieerde ‘mode’ (in kleeding, ontspanning, conversatie etc.), in de ‘sport’ en den wedstrijd, in de ‘pers’, in de onderscheiden takken van verkeer, in de publieke muziekuitvoering en theatervoorstelling, in de particuliere philanthropie, maar ook in de diplomatie, in de oorlogsverhouding tusschen staten, in de strijdverhouding tusschen maatschappelijke klassen en politieke partijen etc. etc. | |||||||
[pagina 529]
| |||||||
Bezien wij zulke structuren nader, dan blijkt aanstonds, hoe ze niet slechts haar maatschaps-, maar wel degelijk ook haar interne maatschappelijke, resp. institutaire verbandszijde vertoonen, hetgeen ons trouwens reeds uit de eerste kennismaking met de maatschappelijke verbandsstructuren duidelijk is geworden. Ook naar haar openbaring in de maatschapsverhoudingen vertoonen deze structuren twee radicaalfuncties, waarvan de bestemmingsfunctie weder de qualificeerende rol vervult. Zoo is de mode als maatschapsverschijnsel ontegenzeggelijk door een typische omgangsfunctie gequalificeerd, evenals de ‘sport’. Zoo zijn maatschapsverschijnselen als ‘vrije markt’, reclame, marktconcurrentie etc. bepaaldelijk economisch gequalificeerd, de maatschappelijke philanthropie moreel etc. etc. Al deze structuren zijn voorts typisch historisch gefundeerd. Ook de individueele handelingen vertoonen naar haar maatschapszijde onderscheiden individualiteits-structuren. Zoo is bv. het groeten van een bekende op straat, ofschoon het als concrete handeling in beginsel in alle wetskringen fungeert, nochtans gequalificeerd als typische omgangshandeling. Inzooverre kan men zeggen, dat ook de maatschapsverhoudingen haar interne structuur hebben. Maar deze structuur omsluit toch de menschen naar hun tijdelijke existentie niet in een solidaire interne eenheid, gelijk in samenlevingsverband en gemeenschap; zij rust als zoodanig niet op het fundament van een organisatie, doch laat de individueele men- | |||||||
[pagina 530]
| |||||||
schen in wezen gecoördineerd, ofschoon in onderlinge afhankelijkheid, in de maatschapsbetrekkingen fungeeren. Daarbij grijpen de menschelijke handelingen, ook naar deze maatschapszijde, in elkander, hetzij in samenwerking, hetzij in antagonisme. Zij zijn òf in wezen gelijk gericht, (gelijk bij het volgen der mode), òf zij vullen elkander aan (in het proces der maatschappelijke arbeidsverdeeling), òf zij treden met elkander in strijd of concurrentie (marktconcurrentie, oorlogsverhouding etc. etc). De gepositiveerde structuurnormen der maatschapsverhoudingen treden hierbij reguleerend op en de normatieve bestemmingsfuncties der onderscheiden maatschapsstructuren ontsluiten ook haar vóór-logische functies, zoodat iedere poging, de maatschappelijke verschijnselen als gesloten ‘natuurverschijnselen’ te duiden en te verklaren, op een fundamenteel misverstand berust en slechts uit de mythologie van het naturalistisch-humanistisch wetenschapsideaal is te verstaan. | |||||||
Primitieve en ontsloten maatschapsstructuren.Wanneer wij nu de bedoelde gepositiveerde structuurnormen der moderne geïndividualiseerde maatschapsverhoudingen nader bezien, dan treft ons onmiddellijk een merkwaardig onderscheid met die der primitieve, nog niet geïndividualiseerde maatschapsbetrekkingen. De laatste dragen zelve een nog ongedifferentieerd karakter en zijn geheel vervlochten in de ongedifferentieerde orde van het enge stam- of volksverband. En zoo is aan het primitieve maatschapsverkeer ook dezelfde afsluitende, begrensde geaardheid eigen, welke de bedoelde verbanden zelve vertoonen. De maatschappelijke zeden, gebruiken, omgangsvormen etc. wisselen van stam tot stam. Wat buiten de grenzen van het primitieve volksverband ligt, wordt als vreemd, zoo niet als vijandig ervaren. Men kan zeggen, dat ieder stamverband zijn eigen, verticaal geindividualiseerde, afgesloten kleine ‘maatschappij’ heeft. Stel hier nu tegenover de moderne geïndividualiseerde ‘maatschappij’ op den grondslag der Westersche beschaving. Aanstonds | |||||||
[pagina 531]
| |||||||
valt dan op, dat haar positieve structuurnormen juist een tegenovergestelde tendenz vertoonen: zij zijn naar haar geldingsgebied niet op verticale afsluiting, maar op een horizontale expansie over heel de beschaafde wereld aangelegd. Zelfs het moderne staatsverband kan aan deze horizontale expansie geen verticale grenzen stellen. De moderne maatschapsverhoudingen hebben principieel internationale tendenzen. Bij de positiveerende vorming der moderne maatschapsstructuren treden meestal georganiseerde maatschappelijke machthebbers op den voorgrond, die als zoodanig wel is waar geen eigenlijk verbandsgezag uitoefenen, maar wel leiding geven aan het maatschapsleven en daarbij algemeen navolging vinden. | |||||||
Het integreerend karakter der mode. Mode en nationale volksdracht.Neem als voorbeeld het zoo belangwekkend verschijnsel der ‘mode’. Ofschoon de mode ook een organisatorische keerzijde bezit, maakt zij zich toch op de meest in 't oog vallende wijze in de horizontale maatschapsverhoudingen geldend, waar zij sterk integreerend op de wijze van kleeding en in 't algemeen op de maatschappelijke gedragingen der menschen, hun ontspanningen etc. etc. inwerkt, zonder toch hierin de menschen tot een tijdelijke verbandseenheid, of in een innerlijke gemeenschap te verbinden. Integendeel, de mode wordt in dezen zin eer als een verdeelende factor in de menschelijke samenleving ervaren. Zij is inderdaad, gelijk Rudolhp v. Jhering in het licht heeft gesteld, oorspronkelijk een middel, waardoor de hoogere standen zich van de lagere willen onderscheiden, ofschoon de laatste immer op navolging bedacht zijn. Denk aan de woorden uit Schiller's Ode an die Freude: ‘Deine Zauber bindet wieder De mode-normen voor de kleeding in haar sterk wisselend, zelfs met het seizoen veranderend karakter, worden niet gevormd door willekeurige ‘individuen’, maar door ‘leidende groepen’ met een georganiseerde maatschappelijke omgangsmacht, door de groote | |||||||
[pagina 532]
| |||||||
‘toonaangevende’ modehuizen in Parijs en Weenen. Deze leidende groepen kunnen intusschen wezenlijke normen op het gebied der mode weer geenszins naar zuivere willekeur scheppen, doch blijven gebonden aan dynamische, in de historische ontwikkeling gefundeerde, beginselen van maatschappelijke smaak, distinctie, doelmatigheid etc. alsmede aan de individualiteits-structuren der samenlevingsverhoudingen, waarin de onderscheiden kleeding gedragen wordt, ook al laten deze beginselen aan de vormende fantasie van de mode-ontwerpers een wel zeer groote speelruimte. Modellen, welke met deze beginselen geen rekening houden, zullen ook niet licht ingang in de maatschappelijke samenleving vinden. De zgn. mode-excessen zijn nimmer van normeerend karakter. Nu hebben de modenormen in de maatschapsverhoudingen, hoezeer haar positieve vormen vaak een grillige wispelturigheid vertoonen, een apert expansief, internationaal karakter: zij overschrijden de grenzen der nationale volksgemeenschappen, en brengen, ofschoon in zeer uiterlijken zin, de idee van het moderne wereldburgerschap tot uitdrukking. Er bestaat nog wel op beperkt gebied een ‘nationale volksdracht’, maar geen nationale kleedingmode. Integendeel, de in wezen internationale moderne mode is de verklaarde vijandin der nationale volksdrachten en heeft deze laatste steeds meer tot een atavisme in de moderne samenleving gemaakt. De mode is de groote kosmopolitische gebiedster, die, bij al haar grilligheid, een geweldige integreerende en in dit opzicht heilzame expansie-factor in de maatschappelijke verhoudingen vertegenwoordigt. Het is goed, ook op dit laatste met nadruk te wijzen tegenover v. Jhering, die aan de mode, in tegenstelling tot de ‘volksdracht’, zonder meer het pariastempel heeft opgedrukt, en haar slechts uit de onzuivere motieven der standsijdelheid verklaart.Ga naar voetnoot1) Hij vergeet daarbij echter in rekening te stellen, dat de moderne maatschappelijke samenleving op alle gebied een integreeringsproces vertoont, dat zich met een overweging van historisch-nationale eigenaardigheden in de maatschappelijke vormen niet meer verdraagt, en dat in dit integreeringsproces op zich zelve | |||||||
[pagina 533]
| |||||||
zeker geen decadentie, doch veeleer een expansieve ontplooiing der maatschapsverhoudingen moet worden gezien. Eer is in de moderne reactie van fascisme en nationaal-socialisme, welke weer duidelijk het nationale moment ook in de maatschapsbetrekkingen laat overwegen (men denke slechts aan de nieuwe ‘Duitsche’ en ‘Italiaansch-fascistische’ wijze van groeten!), een teruggang te betreuren, welke weer over de geheele linie (ook in de economisch, wetenschappelijk en aesthetisch gequalificeerde maatschapsbetrekkingen) door enge nationale scheidsmuren de gezonde ontplooiing van het moderne maatschapsverkeer gaat belemmeren. Bij de hierboven uiteengezette integreeringstendenz in de geindividualiseerde maatschapsverhoudingen blijven de individualiteits-structuren binnen de laatste de eigenlijke differentieerende factoren. De ‘mode’ is als integreerende structuur tenslotte slechts radicaal-typisch omlijnd naar haar bestemmingsfunctie in de maatschappelijke omgangsverhoudingen. Maar zij differentieert zich naar de differentieering der bedoelde individualiteits-structuren: Zoo is er een mode voor sportkleeding, voor avondtoiletten, voor reis-kleeding, voor wandel-costuums etc. etc. Maar deze differentieering is niet meer overwegend afhankelijk van nationale of locale eigenaardighedenGa naar voetnoot1), maar draagt zelve een expansief, kosmopolitisch karakter. En dit geldt in wezen voor alle ontsloten individualiteits-structuren in de moderne maatschapsbetrekkingen der menschelijke samenleving. Zoo vinden wij in alle, door de maatschappelijke omgangsfunctie gequalificeerde, maatschapsstructuren de differentieering onlosmakelijk verbonden met een internationale integreeringstendenz, waardoor de omgangsvormen binnen deze structuren een kosmo- | |||||||
[pagina 534]
| |||||||
politisch karakter hebben verkregen. In de beschaafde moderne samenleving beslist het nationale volkskarakter - wanneer wij de jongste hierboven aangeduide reactieverschijnselen een oogenblik buiten rekening laten - nog slechts in steeds verminderende mate over de gedifferentieerde omgangsvormen, welke de eene mensch tegenover den ander in de maatschapsverhoudingen heeft in acht te nemen. Wat aan nationale of locale omgangsvormen en zeden nog leeft, wordt geleidelijk als een antiqueerende eigenaardigheid ondervonden, welke in een duidelijk proces van afsterving is begrepen. Slechts daar waar de moderne ‘cultuurmensch’ in sociaal verkeer treedt met cultureel meer afgesloten volkeren, herleeft de verticale tegenstelling tusschen volksaard en volksaard ook binnen de maatschapsstructuren der menschelijke samenleving in volle kracht. Wellicht nog sterker openbaart de bedoelde correlatie tusschen de moderne integreerings- en differentieeringstendenzen zich in de typisch-economisch gequalificeerde maatschapsstructuren. Hier zijn de techniek en het moderne wereldverkeer de groote integreerende factoren, terwijl de differentieering zich hier in hoofdzaak naar de internationale takken van handel, industrie enz. voltrekt. De typische integreeringstendenzen binnen de hier bedoelde maatschapsstructuren zijn niet, gelijk die binnen de in den wetskring van den omgang gequalificeerde, in een typisch historische omgangsmacht der hoogere standen gefundeerd, doch veeleer in de economische ondernemers- en kapitaalmacht van leidende groepen. Van een abstracte ‘gelijkheid’ der (gecoördineerde) subjecten is in de maatschapsbetrekkingen evenmin sprake als in de interne verbandsverhoudingen. Overal maakt zich veeleer het verschil in talent, maatschappelijke positie en kapitaalbezit geldend en het zijn ook in de economisch gequalificeerde maatschapsstructuren niet willekeurige individuen, maar veeleer leidende groepen met (economisch gequalificeerde) roepingsmacht in de historische ontwikkeling, welke den toon aangeven en het expansieproces leiden. | |||||||
[pagina 535]
| |||||||
Het rationaliseeringsproces in de moderne maatschappij. Techniek en wetenschap als rationeele integreeringsfactoren.In de moderne techniek als een der machtigste integreeringsfactoren in de moderne geïndividualiseerde en gedifferentieerde maatschapsverhoudingen komt tegelijk op praegnante wijze de maatschappelijke rol der wetenschap als noodwendige integreeringsfactor in een scherpe belichting. En tegelijk de onderlinge enkaptische vervlechtingen der maatschapsstructuren; immers als maatschappelijk concreet verschijnsel vertoont de ‘wetenschap’ zelve een theoretisch-logisch gequalificeerde, (en ‘gegenständlich’ gedifferentieerde) individualiteits-structuur, welke die der moderne ‘techniek’ fundeert. Het ontsluitings- en individualiseeringsproces in de maatschapsverhoudingen beteekent in dit opzicht steeds tegelijk een rationaliseeringsproces der menschelijke samenleving, een rationaliseering, welke, mits harmonieus en niet in overspanning van het theoretisch denken voltrokken, weder geenszins als zoodanig als een symptoom van afval en decadentie mag worden gezien, doch veeleer als een ontplooiing en verdieping van den aanleg, welke God naar Zijn wereldorde zelve in de maatschappelijke samenlevingsverhoudingen gelegd heeft. Het individualiseerings-, differentieerings- en integreeringsproces in de maatschapsverhoudingen der menschelijke samenleving kan, evenals dat in de interne verbandsverhoudingen, op den duur den steun der wetenschap niet ontberen. Ook in de vorming der norm-beginselen binnen de onderscheiden modale aspecten der maatschapsstructuren moet bij de voortschrijding van het bedoelde proces de wetenschap hulp verleenen. Wat de rechtsvorming aangaat, heeft de Historische School dit met juistheid ingezien, toen zij het proces der rechtsontwikkeling beschreef en in het licht stelde, hoe bij het ingewikkelder worden der rechtsverhoudingen de juristenstand een noodwendige rol in de rechtsvorming gaat spelen, ook al dwaalde zij, toen zij daarom de wetenschap tot formeele ontstaansbron van het positieve recht | |||||||
[pagina 536]
| |||||||
proclameerde. De wetenschappelijke juristen hebben immers niet als zoodanig competentie tot rechtsvorming en het juridisch competentiebegrip is een essentieel moment in het begrip rechtsbron. | |||||||
De doorwerking van individualistische tendenzen in de moderne maatschappij en de onverzoenlijke strijd van de Christelijke maatschapsidee daartegen.De hierboven besproken onderling correlate individualiseerings- en integreerings-tendenzen in de moderne maatschapsstructuren moeten zonder behoorlijk tegenwicht in de institutaire en maatschappelijke verbandsstructuren, ondanks alles, inderdaad tot een individualistisch ontbindingsproces in de moderne samenleving voeren, gelijk onder de leiding van het individualistisch humanistisch wetenschapsdeaal de overwoekering door de gerationaliseerde en verabsoluteerde maatschapsidee inderdaad de Westersche samenleving op ernstige wijze heeft aangetast. Immers, hoezeer het bedoelde individualiseerings- en integreeringsproces ook de onderlinge vervlechting der individueele belangen doet toenemen, in de maatschapsstructuren als zoodanig kan het belangenantagonisme, dat door een ongeremd nastreven van de afzonderlijke doeleinden noodwendig geboren wordt, niet wezenlijk in een verbandseenheid worden opgeheven. Zoo heeft het proces der ongeremde eenzijdige technische rationaliseering in de economisch gequalificeerde maatschapsstructuren tegelijk de belangentegenstellingen tusschen arbeid en kapitaal op de spits gedreven, gelijk anderzijds de ongeremde concurrentiestrijd op de markt het ‘homo homini lupus’ tot schrikwekkende werkelijkheid heeft gemaakt. Bij de onverbrekelijke correlatieve vervlechting der maatschapsstructuren met de institutaire verbandsstructuren moest ook het staats-, gezins- en familieleven door dit ziekteproces in de ‘vrije maatschappij’ worden aangetast. Maatschappelijke belangengroepen trachten politieke macht te veroveren, om het staatsinstituut aan haar bijzondere belangen | |||||||
[pagina 537]
| |||||||
dienstbaar te maken. In het politieke partijwezen dringt de private economische belangenfactor en de giftige ideologie van het klassenstrijdsdogma binnen. Gezins- en familieleven worden door de overwoekering van de gerationaliseerende maatschappelijke verhoudingen gedenatureerd. In de internationale politieke betrekkingen wordt het ‘sacro egoisme’ der afzonderlijke staten tot hoogste wet verheven. Met de Christelijke maatschapsidee komen zulke individualistische tendenzen in de maatschappelijke ontwikkeling uiteraard in een onverzoenlijke antithese. Het is de civitas terrena, welke in dit individualistisch ontbindingsproces tot openbaring komt en wee een Christendom, dat met de civitas terrena een wapenstilstand of zelfs een vredesverdrag meent te kunnen sluiten! | |||||||
De tegen-tendenzen in de horizontale organisatievormen der moderne maatschappij. De integreeringstaak van den modernen staat ten aanzien van de vrije maatschappij.Intusschen moet de ‘maatschappij’ reeds uit zelfbehoud tegentendenzen tegen de ongebreidelde doorwerking van het individualisme ontwikkelen. En dit doet zij in het maatschappelijk verbandswezen, dat, voorzoover het niet naar zijn structuur op de afsluiting van een kleinen kring is aangewezen (zooals bv. de ‘societeit’ of het ‘leesgezelschap’), de typische integreeringstendenzen der moderne maatschappij in horizontale organisatievormen leidt. Zoo zijn de handel, het maatschappelijk verkeerswezen, de groot-industrie zich horizontaal gaan organiseeren naar de onderscheiden takken, waarin zij zich ontplooien. Internationale organisatievormen op deze gebieden ontmoeten wij in de trusts, de concerns e.d., terwijl ook de cartels, schoon geen verbandskarakter dragend, bindende internationale werking op de ongebreidelde concurrentie oefenen. In dezelfde lijn liggen de internationale organisaties op het gebied van sport, kunst en wetenschap etc. Ook de vakorganisaties der arbeiders bewegen zich in deze rich- | |||||||
[pagina 538]
| |||||||
ting. En de geweldige groei der collectieve contracten was de inleiding tot het moderne streven naar bedrijfsorganisatie, waarbinnen de afzonderlijke ondernemingen van eenzelfden bedrijfstak zich aaneensluiten, en men naar een verzoening van de schrille belangentegenstellingen tusschen kapitaal en arbeid streeft. Anderzijds is de moderne staat in tweeërlei richting integreerend ten opzichte van het maatschappelijk leven werkzaam: 1o in de door hem gepositiveerde burgerlijke rechtsorde, waarin het vrije maatschapsleven enkaptisch aan integreerende juridische maatschapsnormen wordt gebonden, welke in zooverre een typisch statelijk karakter vertoonen, dat zij niet buitenrechtelijk gequalificeerd zijn en voor haar doorvoering op de georganiseerde rechtspraak en zwaardmacht van den staat zijn aangewezen en 2o in zijn publiekrechtelijke administratieve verbandsorde, waarin de staat dit leven aan publiekrechtelijke normen bindt. Waar echter de moderne staat zelve een verticale structuur blijft vertoonen en zijn verbandsgezag territoriaal is gebonden, kan hij individueel, in isolement, onmogelijk aan de typische horizontale, internationale integreeringstendenzen in de moderne maatschapsverhoudingen recht laten wedervaren. En zoo zien wij, hoe ook de staten onderling tot maatschappelijke samenwerking worden gedwongen en tractaten afsluiten, waarin naar uniformeering en internationale integreering van onderscheiden materies van burgerlijk en administratief recht wordt gestreefd. Gelijk de volkenbond, hoezeer ook telkens door het staten-egoisme bedreigd, op volkenrechtelijk gebied een uiting is van dezelfde horizontale integreeringstendenzen. | |||||||
De Christelijke maatschapsidee en de spanning tusschen individualistische aant.bindende integreerings-tendenzen in de moderne maatschappij.Het is de conserveerende genade God's, dat op deze wijze tegende individualistische tendenzen in de vrije maatschappij antagonistische organisatorische integreeringstendenzen worden opgeroepen. | |||||||
[pagina 539]
| |||||||
Op deze wijze wordt ook in de geïndividualiseerde maatschapsbetrekkingen de goddelijke wereldorde gehandhaafd. Waar intusschen dit geheele proces zich overwegend onder leiding van een afvallige geloofshouding voltrekt, in verabsoluteering van tijdelijke belangen, komt het niet tot een harmonieuze samenwerking van individueele onplooiing en organisatorische binding, doch vertoont de maatschappelijke ontwikkeling het beeld van voortdurende spanning tusschen beide tendenzen, waarbij beurtelings de eene en de andere overspannen wordt ten koste van beider gezonde ontplooiing. Slechts de Christelijke maatschapsidee, welke in de boven-tijdelijke ecclesia invisibilis wortelt, wijst de ware verzoening tusschen individueele vrijheid en organisatorsche gebondenheid in de moderne maatschappij, daar zij, in haar uitgang van de transcendente gemeenschap der menschheid in Christus Jezus, iedere verabsoluteering van tijdelijke maatschapsstructuren afwijst en den blik ontsluit voor de eeuwige bestemming van het menschengeslacht in Christus' koninkrijk. De openbaring van de ‘ecclesia invisibilis’ ook in de moderne maatschapsverhoudingen blijft het immer nieuwe en immer bezielend program van de radicaal-Christelijke levenshouding, welke geen compromis met de ‘civitas terrena’ kan sluiten. | |||||||
§ 3 - Onderzoek naar eenige typen van maatschappelijke verbandsstructuren.De maatschappelijke of synthetische verbanden vertoonen, gelijk wij reeds opmerkten, een schier onoverzienbare structuurverscheidenheid. Er zijn er onder, die de menschelijke tijdelijke existentie slechts zeer aan de oppervlakte raken, als de ‘clubs’, er zijn er ook onder - ik denk daarbij in 't bijzonder aan horizontaal georganiseerde beroepsverbanden, aan vakorganisaties etc. -, die een zeer belangrijke en omvattende plaats in het moderne maatschappelijk leven innemen en waarin althans ten deele een sterke geest van gemeenschap en onderlinge solidariteit leeft. | |||||||
[pagina 540]
| |||||||
Ik wil hieronder een tweetal typen aan een nader structuuronderzoek onderwerpen, waarvan het eerste de menschen slechts in een oppervlakkigen, het tweede in een veel intensiever graad van gemeenschap verbindt. | |||||||
Het structuurprincipe van het besloten societeits-verband.Als eerste voorbeeld kiezen wij het besloten societeitsverband. De typische fundeeringsfunctie van dit verband is, gelijk wij reeds eerder zagen, te zoeken in een historischen organisatievorm van de omgangsmacht der hoogere standen en de typische bestemmingsfunctie in den gezelligen standsomgang in besloten kring. Door welke bijzondere middelen men dezen standsomgang in het societeitsverband wil bevorderen, is afhankelijk van de bijzondere doelstelling, welke de oprichters binnen de typische structuur van hun vereeniging wilden verwezenlijken. Het structuurprincipe zelve echter openbaart zich in een typisch structureelen samenhang van fundeerings- en bestemmingsfunctie resp. in den historischen wetskring en den wetskring van den omgang. Alle wezenlijk interne verbandsverhoudingen van dit type behooren door dit structuurprincipe te zijn bepaald en wel zoo, dat dit laatste in alle zin-zijden van het verband tot uitdrukking komt. Ik moge thans volstaan, met de interne rechtszijde van de societeit aan een summiere structuur-analyse te onderwerpen. Ook het societeitsverband heeft als zoodanig zijn typische gezags-structuur, die principieel verschillend is van de gezags-structuur der tot nu toe onderzochte verbanden, en door de leidende functie van de societeit als omgangsverband is gequalificeerd. In de interne rechts-zijde drukt deze structuur zich uit in het rechtsgezag, dat aan bestuur en algemeene vergadering over de individueele leden toekomt. De typisch interne rechtsbevoegdheden en -verplichtingen der leden zijn in haar materieel-juridischen zin nimmer los van het structuur-principe te vatten. Door een lid louter in zijn lichamelijke aanwezigheid in de societeitslocalen te dulden, maar het verder opzettelijk van allen persoonlijken ge- | |||||||
[pagina 541]
| |||||||
zelligen omgang uit te sluiten, wordt aan de interne verbandsrechten van zulk een lid te kort gedaan, ook al laat zich zulk een interne rechtskwestie niet burgerrechtelijk vervolgen. De bepaling van de vereischten van toelating tot het lidmaatschap, zoowel als van de gronden voor royeering, zijn van typisch intern-rechtelijk karakter, wijl deze bepalingen in haar materieelen rechtszin niet los van het structuur-principe van het societeitsverband zijn te vatten. Men denke bv. aan de ballotage met het oog op den maatschappelijken stand van het aspirant-lid en aan royeering op grond van handelingen, die zich met het ‘standsfatsoen’ van het lidmaatschap niet verdragen (bv. het openen van een nering etc.). Dat nochtans al dit interne verbandsrecht zijn keerzijde heeft in burgerrechtelijke maatschapsverhoudingen, zullen wij later zien, wanneer wij de juridische souvereiniteit in eigen kring bij de behandeling van de enkaptische vervlechtingen van verbands- en maatschapsverhoudingen nader onderzoeken. | |||||||
Het structuurprincipe van het politiek partij-verband.Als tweede voorbeeld, waarbij wij iets langer hebben stil te staan dan bij het vorige, kiezen wij het politieke partijverband, dat een merkwaardige enkaptische vervlechting met den modernen staat vertoont, daar het inderdaad zonder den staat niet bestaan kan. De typische fundeeringsfunctie van dit verband is te zoeken in een organisatie van de saambindende en verdeelende macht der staatkundige beginselen. Het gaat hier inderdaad om een historische macht der politieke beginselen, niet om de zwaardmacht, waarin het staatsverband zelve typisch gefundeerd is. Zoodra een politieke partij als zoodanig op wapenmacht gaat steunen, wordt zij een revolutionaire macht, die zich tegen de macht van den staat stelt, met de bedoeling het bestaande overheidsgezag omver te werpen. Anderzijds is een partijverband, dat bloot op de macht van het economisch belang van bepaalde volksgroepen steunt, geen wezen- | |||||||
[pagina 542]
| |||||||
lijk staatkundige partij, zelfs niet, voorzoover dit verband deel neemt aan den verkiezingsstrijd. Belangenpartijen zijn geen staatkundige partijen en kunnen als zoodanig ook niet wezenlijk fungeeren. Ook het structuur-principe van het politieke partijverband is niet door willekeurige naamgeving te veranderen. Het is aan de menschelijke willekeur onttrokken. De leidende of qualificeerende structuur-functie van het politieke partijverband is niet zoo onmiddellijk evident als die der vroeger geanalyseerde verbanden. Ongetwijfeld is het adjectivum ‘politiek’ veelduidig. Het kan - afgezien van den hier irrelevanten onomlijnden zin van het organisatorisch nastreven van doeleinden van omvattenden aard - beteekenen ‘staatkundig’, maar ook ‘statelijk’, in den zin van ‘staats-structuur vertoonend’. Nu wordt echter ook het woord ‘staatkundig’ vaak op slordige wijze weer in de beteekenis van ‘statelijk’ gebruikt, wanneer men bv. spreekt van een ‘staatkundig verband’, een ‘staatkundige eenheid’ of ‘staatkundig geheel’. En tenslotte kan men ook het woord ‘staatkundig’ gebruiken zoowel in theoretisch wetenschappelijke, als in vóór-theoretische, practische beteekenis. Het is nu duidelijk, dat het adjectivum ‘politiek’ in de uitdrukking ‘politiek partijverband’ niet kan beteekenen ‘statelijk’ in den zin van ‘staatsstructuur vertoonend’, en evenmin ‘theoretisch staatkundig’. Ofschoon de ‘leiding’ der partij ongetwijfeld theoretische studie noodig heeft, zal zij inderdaad ‘leiding’ kunnen geven, kan het ‘partijverband’ zelve niet van theoretisch karakter zijn, daar het als een systatische, werkelijke eenheid in de veelheid fungeert. Het gaat bij de politieke partij als reëele eenheid inderdaad om een eenheid van inzicht in de structuurbeginselen, welke richtsnoer behooren te zijn voor het staats-beleid en dit gemeenschappelijk inzicht wordt noodzakelijk bepaald door een levens- en wereldbeschouwing. Eenheid van levens- en wereldbeschouwing wordt echter slechts door de eenheid van geloof gewaarborgd. Alzoo komen wij tot het besluit, dat de leidende functie | |||||||
[pagina 543]
| |||||||
van het politieke partijverband slechts in den wetskring van het geloof kan worden gezocht. | |||||||
De politieke geloofsgemeenschap als qualificeerende functie van het staatkundig partijverband.Maar het geldt hier niet de structureele geloofsgemeenschap, waarin wij de bestemmingsfunctie van het kerk-instituut ontdekten. Met een bepaalde kerkgemeenschap kan het politiek partijverband alleen enkaptisch vervlochten zijn. De zgn. kerkelijke staatkundige partij kan m.a.w. slechts een variabiliteitstype van het politieke partijwezen zijn, maar nimmer de interne structuur van dit verbandstype raken. De grenzen van het innerlijk structuur-principe van een menschelijk samenlevingsverband worden niet door menschelijke willekeur bepaald en wanneer iemand subjectief de verbands-structuren verwart door een onjuist inzicht in den aard der verbanden, dan blijven die verbandsstructuren zelve toch onaangetast. Alzoo, de staatkundige partij is naar haar qualificeerende functie wel een ‘geloofsgemeenschap’, maar geen kerkelijke, doch staatkundige, een gemeenschap van geloofs-inzicht in de beginselen, welke de staatsstructuur bepalen en voor het staatsbeleid ten richtsnoer behooren te worden genomen. En deze bestemmingsfunctie van het politiek partij-verband is weer niet anders te vatten dan in onverbrekelijken zin-samenhang met zijn typische fundeeringsfunctie in den historischen wetskring. De politieke partij kan naar haar normatief structuur-principe niet bestaan zonder georganiseerde macht te actualiseeren in de politieke volksgroepeering en daardoor zijdelings invloed te oefenen op het staatsbeleid. Zij moet practisch politisch werkzaam zijn en kan niet, gelijk een verband voor wetenschappelijke staatkundige studie, drijven op de macht der wetenschap, ook al kan een politieke partij zeer wel een instituut voor wetenschappelijke studie enkaptisch aan zich verbinden, teneinde haar gemeenschappelijk inzicht te verdiepen. Het structuur-principe van het politieke partijverband, dat wij | |||||||
[pagina 544]
| |||||||
hier aan een summiere analyse onderwierpen, behoort zich nu weder in alle zin-zijden van de tijdelijke werkelijkheid van dit verband uit te drukken. | |||||||
De interne gezagsstructuur van de politieke partij: de figuur van den leider.Ook de interne gezagsstructuur is slechts uit dit structuurprincipe te verstaan. Typisch openbaart zich deze gezagsstructuur in de figuur van den ‘leider’, die in de fascistische en nationaal-socialistische literatuur onzer dagen zulk een centrale positie inneemt. Het gezag van den ‘leider eener politieke partij’ is naar zijn normatieve structuur toto coelo verschillend van het gezag van de staatsoverheid, ook al is naar de normen van het parlementaire stelsel, onder vigeur van het oorspronkelijk Britsche twee-partijen stelsel, de persoon van den ‘leader’ de aangewezene, om door het staatshoofd met de kabinetsformatie te worden belast, wanneer zijn partij de overwinning in den stembusstrijd heeft behaald, en al is in den nieuwen fascistischen ‘partij-staat’ de partij zelve tot orgaan der staats-dictatuur gemaakt. Het gezag van den partijleider kan als zoodanig niet in de zwaardmacht gefundeerd zijn, doch baseert zich uitsluitend op de macht van het gemeenschappelijk geloof in de juistheid der staatkundige beginselen, waarvan zijn naam als leider het symbool is. De ware partijleider wordt niet ‘gemaakt’ door de partij, doch zijn gezag is gefundeerd in een door het gemeenschappelijk geloof geleide geestelijke macht over de genooten van het partijverband, een macht, welke zich in een zeker charisma consolideert, en zich uiteraard ook in de verbands-psychische betrekkingen tusschen hem en zijn partijgenooten bij anticipatie uitdrukt.Ga naar voetnoot1) De persoonlijke macht van den leider is niets zonder de wederkeerige inspiratie, die uit het voort- | |||||||
[pagina 545]
| |||||||
durend contact met de onder zijn leiding in beginsel eensgezinde partijgenooten, gevoed wordt. Het charismatisch karakter van het gezag van den waren partijleider brengt de gevaren met zich van af-godische vereering en van het geloof in zijn onfeilbaarheid en zulks te meer naarmate de staatkundige beginselen, welke de partij belijdt, uit een irrationalistische levens- en wereldbeschouwing geboren zijn. Intusschen is het charisma op zich zelve geenszins in een verkeerden, zondigen zin te verstaan, doch het is veeleer aan het ware leidersgezag inhaerent. | |||||||
Charismatisch karakter van het gezag van den leider. Charisma en rationaliseering der samenleving.Is zulks niet in strijd met wat wij vroeger over de synthetische verbanden in het algemeen opmerkten, met het rationaliseeringsproces der menschelijke samenleving, waaruit zij opkomen? Neen, want het is onjuist, het charisma in een tegenstelling te vatten met de rationaliseering der samenlevingsverhoudingen. Zulks zou alleen zin hebben, wanneer ‘rationaliseering’ identiek ware met den doorbraak van een ‘rationalisme’, dat het mathematisch natuurwetenschappelijk denken verafgoodt. Deze vereenzelviging, gelijk ze bij Tönnies en Max Weber wordt aangetroffen, hebben wij echter reeds vroeger verworpen. Het charisma vindt zijn religieuze zin-vervulling in Christus als Hoofd van het herboren menschengeslacht, in Wien ook de volheid der kennis is gegeven. Bovendien is het gezag van den politieken partijleider in den organisatorischen vorm, waarin het zich alleen kan doen gelden, inderdaad in hooge mate gerationaliseerd. Het verdraagt zich zeer goed met een bestuursvorm van het partijverband, waarin ieder principieel besluit slechts in een algemeene partijvergadering kan worden genomen. Immers het gezag van den leider is niets zonder de macht van het gemeenschappelijk geloof in de juistheid der staatkundige beginselen, welke de partij belijdt en van het naar deze beginselen gerichte partij-beleid. Maar het meerderheidsprincipe is | |||||||
[pagina 546]
| |||||||
uiteraard slechts een gerationaliseerd formeel principe, dat slechts den juridischen vorm bepaalt, waarin het interne verbandsrecht van de partij ontstaat, en dat als zoodanig in ieder synthetisch verband toepassing kan vinden. De interne materieele gezagsstructuur der partij is echter slechts uit de volle typische verbandsstructuur dezer laatste te verstaan, gelijk wij haar hiervoren analyseerden en ook het interne verbandsrecht der partij is slechts uit het volle structuurprincipe te vatten, gelijk dit principe zich in alle zinzijden van het werkelijk politiek partijverband behoort uit te drukken. |
|