De wijsbegeerte der wetsidee. Boek III. De individualiteits-structuren der tijdelijke werkelijkheid
(1936)–H. Dooyeweerd– Auteursrecht onbekendBoek III. De individualiteits-structuren der tijdelijke werkelijkheid
H. Dooyeweerd, De wijsbegeerte der wetsidee. Boek III. De individualiteits-structuren der tijdelijke werkelijkheid. H.J. Paris, Amsterdam 1936
-
gebruikt exemplaar
exemplaar universiteitsbibliotheek Leiden, signatuur: 63 E 20
algemene opmerkingen
Dit bestand biedt een diplomatische weergave van De wijsbegeerte der wetsidee. Boek III. De individualiteits-structuren der tijdelijke werkelijkheid van H. Dooyeweerd uit 1936.
redactionele ingrepen
p. 359: noot 2 heeft geen nootverwijzing in de lopende tekst, deze is door de redactie onderaan de pagina geplaatst
p. 525: noot 1 heeft geen nootverwijzing in de lopende tekst, deze is door de redactie onderaan de pagina geplaatst
p. 618: noot 1 heeft geen nootverwijzing in de lopende tekst, deze is door de redactie onderaan de pagina geplaatst
Bij de omzetting van de gebruikte bron naar deze publicatie in de dbnl is een aantal delen van de tekst niet overgenomen. Hieronder volgen de tekstgedeelten die wel in het origineel voorkomen maar hier uit de lopende tekst zijn weggelaten. Ook de blanco pagina's (p. II, IV, XII, X, XVI, 130, 548 en *2) zijn niet opgenomen in de lopende tekst.
[pagina I]
De Wijsbegeerte der Wetsidee
BOEK III
[pagina III]
De Wijsbegeerte der Wetsidee
BOEK III
DE INDIVIDUALITEITS-STRUCTUREN DER TIJDELIJKE WERKELIJKHEID
DOOR
Dr H. DOOYEWEERD
Hoogleeraar a/d Vrije Universiteit
H.J. PARIS AMSTERDAM - MCMXXXVI
[pagina XI]
INHOUD
DEEL I - DE INDIVIDUALITEITS-STRUCTUREN DER TIJDELIJKE DINGEN
bldz. | |
---|---|
HOOFDSTUK I - DE NAÏEVE ERVARING EN HARE MISDUIDING DOOR DE IMMANENTIEPHILOSOPHIE | 1 |
§ 1 - Het metaphysisch substantiebegrip als speculatieve overspanning van een gegeven der naieve ervaring. Zijn overgang in het modern-theoretisch functie-begrip | 1 |
§ 2 - De naieve instelling in de werkelijkheid en hare misduiding als ‘afbeeldings-theorie’. Onhoudbaarheid der functionalistische interpretaties | 10 |
§ 3 - De vermeende ‘weerlegging’ van de naieve ervaring door de resultaten der vakwetenschap. De theorie van de specifieke energieën der zintuigen | 17 |
§ 4 - De interpretaties van Riehl, Rickert en Natorp van de naieve ding-ervaring | 25 |
HOOFDSTUK II - DE DING-STRUCTUUR DER TIJDELIJKE WERKELIJKHEID | 33 |
§ 1 - Inleiding tot de analyse van de ding-structuur | 33 |
§ 2 - De eenheid der dingstructuur en de modale souvereiniteit in eigen kring | 42 |
§ 3 - Structuur-principe en individueele identiteit van het ding. De radicaal-typen en de stam- en variabiliteitstypen | 53 |
§ 4 - Ding-structuren, welke aan de naieve ervaring verborgen zijn en door het theoretisch onderzoek ontsloten worden | 64 |
HOOFDSTUK III - DE SUBJECT-OJECTRELATIE IN DE DING-STRUCTUUR DER WERKELIJKHEID | 71 |
§ 1 - Het innerlijk structuur-karakter der subject-objectrelatie in in het ding | 71 |
§ 2 - De objectieve ding-structuur van het sculpturale kunstwerk | 77 |
§ 3 - Radicaaltypen van andere normatief gequalificeerde objectieve ding-structuren | 97 |
[pagina XII]
bldz. | |
---|---|
§ 4 - Actualiseering en in-actualiseering van de bestemmingsfunctie der typisch historisch gefundeerde gebruiksvoorwerpen | 116 |
DEEL II - DE INDIVIDUALITEITS-STRUCTUREN DER TIJDELIJKE MENSCHELIJKE SAMENLEVING
HOOFDSTUK I - HET GRONDPROBLEEM IN DE VERBANDSSTRUCTUREN DER TIJDELIJKE MENSCHELIJKE SAMENLEVING | 131 |
§ 1 - De naieve ervaring van de continue eenheid en identiteit van het samenlevingsverband in de wisseling der individueele leden | 131 |
§ 2 - Het metaphysisch realisme in de verbandstheorie | 139 |
§ 3 - Het probleem inzake de idente eenheid van het samenlevingsverband in de oudere individualistisch-nominalistische theorieën | 154 |
§ 4 - Het probleem der verbandseenheid in de moderne nominalistische sociologie | 172 |
HOOFDSTUK II - DE TYPISCHE STRUCTUUR-PRINCIPES DER TIJDELIJKE MENSCHELIJKE SAMENLEVINGSVERBANDEN EN -GEMEENSCHAPPEN | 200 |
§ 1 - Inleiding tot het onderzoek van de typische verbands- en gemeenschapsstructuren | 200 |
A - DE STRUCTUUR DER TYPISCH BIOTISCH GEFUNDEERDE SAMENLEVINGSVERBANDEN EN GEMEENSCHAPPEN | 209 |
§ 2 - Het structuurprincipe van het gezinsverband | 209 |
§ 3 - Vervolg: Analyse van de vóór-logische structuurzijden van het gezinsverband | 232 |
§ 3a - Slotopmerking over de structuur der gezinsgemeenschap. Haar uitdrukking in de transcendentale grens-functie van den kosmos en haar heenwijzing naar het boventijdelijke | 248 |
§ 4 - De structuur der met het gezin samenhangende twee-eenheids-gemeenschap in het huwelijk | 249 |
§ 5 - De structuur der familiegemeenschap en de verbanden met ongedifferentieerde bestemmingsfunctie | 291 |
B - DE VERBANDEN MET ONGEDIFFERENTIEERDE BESTEMMINGSFUNCTIE | 295 |
§ 6 - De verbanden met ongedifferentieerde bestemmingsfunctie en het schema geheel en deelen in de universalistische verbandstheorieën, welke het gezin als kiemcel van den staat beschouwen. Het probleem van de zgn. ‘primitieve oernorm’ | 319 |
[pagina XIII]
bldz. | |
---|---|
C - DE STRUCTUUR DER TYPISCH-HISTORISCH GEFUNDEERDE, GEDIFFERENTIEERDE SAMENLEVINGSVERBANDEN | 331 |
HOOFDSTUK III - VERVOLG: HET STRUCTUURPRINCIPE VAN HET STAATSVERBAND | 331 |
§ 1 - Inleiding tot het onderzoek naar de structuur van het staatsverband. De crisis in de staatsleer en het dialectisch grondmotief in de ontwikkeling der theorieën | 331 |
§ 2 - De ‘organisatie’ als ‘vorm’ aller historisch gefundeerde samenlevingsverbanden en de typische fundeeringsfunctie van den staat | 358 |
§ 3 - De typische bestemmingsfunctie van het staatsverband en de leer van het zgn. staatsdoel | 381 |
§ 4 - De uitdrukking van het structuurprincipe in de verschillende zin-zijden van het staatsverband | 406 |
§ 5 - Vervolg: De uitdrukking van het structuurprincipe in de vóórlogische functies van het staatsverband. De idee van den Christelijken Staat | 432 |
HOOFDSTUK IV - VERVOLG: HET STRUCTUUR-PRINCIPE VAN HET TIJDELIJK KERKVERBAND | 451 |
§ 1 - Inleiding. Het grondprobleem inzake de verhouding van ‘ecclesia invisibilis’ en ‘ecclesia visibilis’ in het Roomsch-Katholicisme en bij de reformatoren | 451 |
§ 2 - Het transcendentaal grens-karakter van de individualiteitsstructuur van het kerkinstituut. De kerk als instrumenteel instituut der wederbarende genade en het probleem kerk en secte-type | 465 |
§ 3 - Nader onderzoek betreffende het structuur-principe van het kerkinstituut in diens beide radicaalfuncties | 481 |
§ 4 - De uitdrukking van het structuurprincipe van het tijdelijk institutaire kerkverband in zijn interne ambtelijke gezags-organisatie en zijn verschillende zinzijden | 489 |
HOOFDSTUK V - DE STRUCTUURVERSCHEIDENHEID IN DE MAATSCHAPPELIJKE OF SYNTHETISCHE SAMENLEVINGSVERBANDEN EN HET KARAKTER DER GEÏNDIVIDUALISEERDE MAATSCHAPSVERHOUDINGEN | 510 |
§ 1 - De noodzakelijkheid van nieuwe systematische categorieën voor de indeeling der verbandsstructuren. Algemeene karakteristiek van de maatschappelijke of synthetische samenlevingsverbanden tegenover de institutaire | 510 |
[pagina XIV]
bldz. | |
---|---|
§ 2 - Individualiteits-structuren in de geïndividualiseerde maatschapsverhoudingen en de integreerings-tendenzen in de moderne maatschappij | 527 |
§ 3 - Onderzoek naar eenige typen van maatschappelijke verbandsstructuren | 539 |
DEEL III - INLEIDING TOT DE THEORIE DER ENKAPTISCHE STRUCTUURVERVLECHTINGEN
HOOFDSTUK I - DE ENKAPTISCHE VERVLECHTINGSVORMEN DER DINGSTRUCTUREN | 549 |
§ 1 - De structuur-vervlechtingen en de grenzen van de kosmologische idee der individueele totaliteit | 549 |
§ 2 - Het karakter der enkapsis in haar tegenstelling met de relatie van het geheel en zijn deelen | 558 |
§ 3 - Ordeningstypen van enkaptische vervlechtingen tusschen de dingstructuren | 564 |
HOOFDSTUK II - DE ENKAPTISCHE VERVLECHTINGSVORMEN DER MENSCHELIJKE SAMENLEVINGSSTRUCTUREN | 580 |
§ 1 - Ordeningstypen in de enkaptische vervlechtingen der menschelijke samenlevingsstructuren | 580 |
§ 2 - De knooppunten der enkaptische vervlechtingen tusschen de menschelijke samenlevingsstructuren en het probleem der rechtsbronnen | 591 |
§ 3 - Enkele toepassingen van de theorie der enkaptische structuurvervlechtingen op vragen van rechtshistorischen en practisch-juridischen aard | 600 |
BESLUIT | 627 |