De wijsbegeerte der wetsidee. Boek III. De individualiteits-structuren der tijdelijke werkelijkheid
(1936)–H. Dooyeweerd– Auteursrecht onbekendBoek III. De individualiteits-structuren der tijdelijke werkelijkheid
B - De verbanden met ongedifferentieerde bestemmingsfunctie.Algemeene karakteristiek van de verbanden met ongedifferentieerde bestemmingsfunctie.In ons voorafgaand onderzoek naar de structuurprincipes, welke door het radicaal-type der biotisch gefundeerde en moreel gequalificeerde gemeenschappen en samenlevingsverbanden omsloten worden, merkten wij herhaaldelijk op, hoe deze structuren op minder gedifferentieerd beschavingspeil vaak vervlochten liggen in wat wij noemden ‘samenlevings-verbanden met ongedifferentieerde bestemmingsfunctie’. Bij gemis aan inzicht in de onderscheiden structuurprincipes dreigt licht het gevaar, zulke ongedifferentieerde verbanden zelve tot het hierboven genoemd radicaal-type te rekenen en ze dus als typisch biotisch (of althans typisch in een andere vóór-logische zijde der werkelijkheid) gefundeerde samenlevingsverbanden te vatten. Tot zulk een misverstand kan licht bijdragen de opvatting van Tönnies' vroeger besproken tegenstelling tusschen ‘Gemeinschaft’ en ‘Gesellschaft’ als een structuur-typische. Tönnies zelve ziet deze tegenstelling als een ideaal-typische, ongeveer in den zin van Max Weber, d.w.z. de begrippen ‘Gemeinschaft’ en ‘Gesellschaft’ worden door hem gevat als ‘normaalbegrippen’, als ‘maatstaf-typen’, welke dienen, om de ‘sociale werkelijkheid’ in haar subjectieven zin te leeren verstaan, zon- | |
[pagina 296]
| |
der nochtans als zoodanig een normatieven zin te hebben.Ga naar voetnoot1) Waar nu in de ‘Gemeinschaft’ in dezen zin volgens Tönnies steeds een natuurlijke, op instinctieven grondslag rustende ‘Wesenswille’ heerscht, en hij gezin en familie als haar prototypen ziet, terwijl hij onder de ware ‘gemeenschappen’ in dezen zin ook rekent huis- en akkerverband, dorpsgemeenschap, de middeleeuwsche stadsgemeenschap met haar gilden etc., dreigt bij een wezenlijk structuur-typische opvatting van dit ‘gemeenschapsbegrip’ inderdaad onmiddellijk het gevaar van een nivelleering der interne fundamenteele structuurverschillen tusschen al die gemeenschappen en verbanden, waarin de ‘natuurlijke geest der gemeenschap’ in Tönnies' zin kan worden geconstateerd. Want in de ‘verbanden met ongedifferentieerde bestemmingsfunctie’, waarover wij thans meer bijzonder te handelen hebben, is inderdaad de ‘gemeenschapsgeest’ in Tönnies' zin van ‘Wesenswille’ (contra ‘Kürwille’)Ga naar voetnoot2) sterk ontwikkeld. De leden beschouwen zich zelve, in de meer primitieve vormen dezer verbanden, als wezenlijke bloedverwanten, ook waar geen reëele verwantschap valt aan te toonen, waarover hieronder nader. Wanneer men dus geen anderen maatstaf bij het structuuronderzoek van deze verbanden heeft dan de subjectieve opvattingen, welke in een bepaalde volksgemeenschap over hun karakter heerschen en daarbij Tönnies' onderscheiding van ‘Gemeinschaft’ en ‘Gesellschaft’ tot uitgangspunt neemt, dan ligt niets meer voor de hand, dan deze samenlevingsvormen tot de natuurlijke verbanden met natuurlijken gemeenschapszin te rekenen. Ik moet hiertegenover beginnen vast te stellen, dat naar hun ware structuurtype de bedoelde samenlevingsvormen in 't geheel niet door het tevoren onderzochte radicaaltype omsloten worden, en dat zij veeleer behooren tot de typisch historisch gefundeerde samenlevingsverbanden. Dat wij ze hier, onder een afzonderlijk hoofd, behandelen, vindt | |
[pagina 297]
| |
zijn grond alleen in de omstandigheid, dat zij - in hun ongedifferentieerde gestalte als primitieve, nog star aan de ‘natuurzijden’ der werkelijkheid hangende, samenlevingsverbanden - zich bij voorkeur vastknoopen aan de wezenlijk natuurlijke verbanden en gemeenschapsverhoudingen of althans aan typisch biotisch gefundeerde onderscheidingen in de menschelijke samenleving. Wat verstaan wij nu onder ‘verhanden met ongedifferentieerde bestemmingsfunctie’? In 't algemeen kunnen wij daaronder rekenen die verbanden, welke in ruimere of engere mate al die typische structuurfuncties waarnemen, waarvoor zich op een meer gedifferentieerd beschavingspeil afzonderlijke samenlevingsverbanden van eigen structuur-typen vormen. | |
De verbanden met ongedifferentieerde bestemmingsfunctie als historisch gefundeerde vervlechtingsvormen van samenlevingsstructuren.Deze stand van zaken eischt wel een nader onderzoek. Het moet toch in 't licht van ons geheele voorafgaand betoog duidelijk zijn geworden, dat men er niet mee uitkomt, de bedoelde functies der nog ongedifferentieerde samenlevingsverbanden bloot modaal-functioneel te vatten en b.v. vast te stellen, dat het primitieve patriarchaal verband zoowel omgangs-, economische, juridische als geloofsfuncties heeft, terwijl dan b.v. aan het moderne bedrijfsverband alleen een economische, aan het moderne kerkverband alleen een geloofsfunctie, aan het moderne staatsverband alleen een juridische, aan de moderne sociëteit alleen een omgangsfunctie zou toekomen. Wij weten nu immers genoegzaam, dat alle samenlevingsverbanden zonder onderscheid in de verschillende modale zin-zijden der werkelijkheid fungeeren en dat men hun werkelijkheid niet functionalistisch in een of meerdere wetskringen kan afsluiten. Het geheele onderscheid tusschen verbanden met gedifferentieerde en zulke met ongedifferentieerde bestemmingsfunctie is slechts structuur-typisch en niet functionalistisch te verstaan. | |
[pagina 298]
| |
Dit wil dus zeggen, dat b.v. een primitief samenlevingsverband van het type der sibbe niet bloot modaal-economisch fungeert, maar inderdaad zulke structureel-economische functies kan hebben, als wij op gedifferentieerd beschavingspeil alleen in een economisch gequalificeerd bedrijfsverband aantreffen, dat het niet bloot een modale omgangsfunctie heeft, maar inderdaad mede als een sociaal gequalificeerd omgangsverband optreedt, dat het niet bloot een modale rechtsfunctie heeft, maar inderdaad typisch statelijke rechtsfuncties kan uitoefenen etc. etc. Nu kan uiteraard ook een modern gedifferentieerd samenlevingsverband typische structuur-functies van andere samenlevingsverbanden waarnemen. Zoo kan b.v. de moderne staat staatsbedrijven, staatsscholen etc. in het leven roepen. Het Roomsche kerk-instituut heeft gedurende de Middeleeuwen belangrijke statelijke functies vervuld, gelijk de staat op zijn beurt in verschillende perioden kerkelijke functies etc. etc. Maar wezenlijk gedifferentieerde samenlevingsverbanden behouben bij dit alles hun eigen interne structuur, waarin een gedifferentieerde bestemmingsfunctie valt aan te wijzen. Voor de vreemde structuurfuncties, welke zij vervullen, moeten zij toch weder verbanden met eigen typische bestemmingsfunctie in het leven roepen. Een staatsbedrijf blijft tenslotte naar zijn innerlijke structuur een bedrijf, en zijn nauwe lieering aan het staatsverband behoort niet tot zijn radicaal- en stamtype. Dat een bepaald bedrijf als staatsbedrijf optreedt ligt uitsluitend in het variabiliteitstype van dit samenlevingsverband. Bij het ‘samenlevingsverband met ongedifferentieerde bestemmingsfunctie’ treffen wij daarentegen een geheel anderen stand van zaken. Men zoekt hier vruchteloos naar zulk een eenvoudig structuurprincipe, waarin fundeerings- en bestemmingsfunctie beide stamtypisch zijn gedifferentieerd binnen een omvattend radicaal-type van verbandsstructuren. In principe kan zulk een samenlevingsverband veeleer de meest heterogene structuren in zich vereenigen al naar gelang van de | |
[pagina 299]
| |
samenlevingsbehoeften op een bepaald primitief cultuurpeil, terwijl het, bij een wezenlijke ontsluiting van de beschavingsontwikkeling in den desbetreffenden cultuurkring, zich tenslotte geheel in gedifferentieerde samenlevingsverbanden oplost. Zoo stuiten wij in deze primitieve verbanden eigenlijk op een vervlechting van heterogene structuurprincipes, die tot hun wezen behoort en als zoodanig zelve in een verbandsvorm positieve gestalte heeft gekregen. Deze verbandsvorm is zelve typisch historisch gefundeerd in een bepaalde machtsvorming, maar de bedoelde machtsvorming heeft zich nog niet weten vrij te maken van een starre gebondenheid aan vóór-logische natuursubstraten. Daarom wordt, gelijk we reeds opmerkten, voor deze verbandsvormen bij voorkeur een reëele of fictieve aansluiting gezocht bij wezenlijk natuurlijke samenlevingsgemeenschappen als gezin en familie, of althans knoopt men ze vast aan bepaalde biotisch gefundeerde verschillen als sexeverschil, leeftijdsverschil etc. Het structuurprincipe der natuurlijke gemeenschap kan in de nog ongedifferentieerde verbanden een overwegende, leidende rol spelen. Dit is b.v. zeer duidelijk het geval in de patriarchale zgn. grootfamilie, in de sibbeverbanden, alsmede in menig stamverband der relatief oudste nog levende primitieve volken. Het structuurprincipe van het natuurlijk gemeenschapsleven kan echter ook reeds op den achtergrond zijn gedrongen door een accentueering van andere structuren, welke in het verband zelve vervlochten zijn, met name de politieke (zoo b.v. in de ‘mannenbonden’, door W. Schmidt onthuld als reactie tegen matriarchale verbandsvormen). Door dit alles vormen juist zulke verbanden met ongedifferentieerde bestemmingsfunctie wel de moeilijkste stof voor een wezenlijke structuur-analyse. Hebben zij inderdaad een interne structuur-eenheid, of zijn ze eigenlijk niets dan een agglomeraat van verbanden met gedifferentieerde bestemmingsfunctie? Maar zoo dit laatste het geval zou zijn, hoe kunnen zij dan als ‘einheitliche’ samenlevingsverbanden fungeeren? | |
[pagina 300]
| |
Ziedaar vragen, welke in de heerschende richtingen in de ‘sociologie’ zelfs niet worden opgeworpen, daar men hier aan de eigenlijke individualiteits-structuren der menschelijke samenleving geen aandacht schenkt, maar met ‘algemeen-begrippen’ opereert als ‘groep’, ‘klasse’ etc. en deze begrippen slechts naar functioneele gezichtspunten differentieert. In ieder geval staat vast, dat de verbanden met ongedifferentieerde bestemmingsfunctie niet van enkelvoudige structuur kunnen zijn, doch als wezenlijke individueele vervlechtingsvormen van structuren moeten worden gequalificeerd. | |
De structuurvervlechting in de patriarchale ‘grootfamilie’.Nemen wij als eerste voorbeeld de patriarchale ‘grootfamilie’, welke door de ‘Kulturkreislehre’ wordt gerekend tot den ‘familievorm’ der veeteelt drijvende nomadenvolken. Inderdaad schijnt dit samenlevingsverband op het eerste gezicht geheel de structuur der familie te vertoonen, waar het ouders, kinderen en kleinkinderen in één verband omvat, en bovendien door een sterk patriarchale gezindheid der leden is gekenmerkt. Bij nader toezien blijkt echter, dat deze verbandsvorm als zoodanig uit het structuurprincipe der familiegemeenschap niet valt te verstaan. Dat toch de gehuwde zonen met hun nieuw gevormde gezinnen, zelfs bij het betrekken van een eigen tent (gelijk bij de minussinskische Tataren), binnen de huisgemeenschap van den vader blijven, dat daarbij de vader een wezenlijk verbandsgezag krijgt over den geheelen kring dezer afzonderlijke gezinsgemeenschappen, dat zich binnen dit geheele omvattend verband een buitengewoon belangrijk eerstgeboorterecht van den oudsten zoon ontwikkelt, dit alles hangt geenszins met de interne structuur der familiegemeenschap in haar engeren kring van grootouders, ouders en kleinkinderen samen. Nòch het verbandsgezag van den patriarch, nòch de bijzondere positie van den oudsten zoon in dit patriarchaal verband zijn typisch biotisch gefundeerd. | |
[pagina 301]
| |
Slechts een historische machtsvorming van den patriarch kan het typisch substraat van zijn verbandsgezag vormen. En het geheele patriarchale verband kan als zoodanig niet typisch biotisch gefundeerd zijn, doch alleen in een historischen organisatievorm zijn typische fundeeringsfunctie vinden. Bij het zoeken naar het eigenlijke structuurtype van de historische machtsvorming van den patriarch dringt zich in de eerste plaats haar samenhang met economische factoren op. In dit verband verdient bijzondere aandacht wat de bekende ethnoloog Radloff ons mededeelt over den oorsprong der grootfamilie (de zgn. ‘aul’) bij de Kirgizen: ‘Die Familienglieder, welche in nächster Verwandschaft standen,’ zoo schrijft hij, ‘waren durch einen gemeinschaftlichen unteilbaren Besitz, der für kleinere Herden eine Existenzbedingung ist, in ihren Interessen eng aneinandergekettet; an sie schlossen sich einzelne fernere Verwandte und durch andere Verhältnisse nahestehende Familien an und so bildete sich die kleinste soziale Einheit, das “Aul”. Dieses bleibt Winter und Sommer zusammen, es besteht in sechs bis zehn Einzelfamilien. Der Leiter des Auls ist das älteste Familienglied derjenigen Familie, die den gröszten Besitzstand und die meisten Verwandten im Aul besitzt.’Ga naar voetnoot1) Waar inderdaad zulk een historisch-economischeGa naar voetnoot2) fundeering van het patriarchaal gezag en het daarmede samenhangend eerstgeboorterecht van den oudsten zoon aanwijsbaar is, is zulks weliswaar voor de interne familiegemeenschap een bloot externe factor, maar geenszins voor het patriarchaal verband qua talis. Is dan de patriarchale groot-familie naar haar interne structuur als een economisch gequalificeerd bedrijfsverband te beschouwen? | |
[pagina 302]
| |
Ongetwijfeld oefent zij de structuurfuncties van zulk een verband uit. Maar toch is zij geenszins als bedrijfsverband gequalificeerd. In de eerste plaats toch blijft in haar structuur het bedrijfsverband essentieel vervlochten met een bepaalden engeren kring van familiegemeenschap, welke vervlechting niet kan ontbreken zonder dat het patriarchaal verband zelve komt te vervallen. En in de tweede plaats is de vervlechting van andere samenlevingsstructuren niet minder essentieel voor dit verband. Zoo dringt zich met name een politische structuur op, welke haar typische fundeering in een wapenmacht bezit en zich in 't bijzonder in de handhaving van den internen vrede en in de bloedwraak geldend maakt. Ook deze structuur is dus geenszins uit het interne structuurprincipe der familiegemeenschap te verstaan, maar ze is in het patriarchaal verband weder essentieel vervlochten met familiegemeenschap en bedrijfsgemeenschap beide. En dat inderdaad het interne structuurprincipe der familiegemeenschap in de patriarchale groot-familie een leidende rol vervult, d.w.z. dat hier de familiegeest dit verband in zijn gecompliceerde structuur inderdaad doortrekt, blijkt het duidelijkst, waar zich daarbinnen een cultusgemeenschap in de vereering der voorvaderen ontwikkelt. Fustel de Coulanges heeft ons in zijn bekend werk La cité antique een uitvoerige schildering van dezen voorvaderencultus in diens meer ontwikkelden vorm bij de Indo-Germaansche volkeren, in 't bijzonder bij de Grieken en Romeinen, gegeven en er op gewezen, hoe in dezen cultus een voortdurende uitwisseling van liefdediensten tusschen de levende en doode familieleden plaats vond. De voorvader ontving van zijn nakomelingen de reeks doodenmaaltijden, dit was het eenig genot, dat hij in zijn tweede leven kon hebben. De nakomeling daarentegen verkreeg van zijn voorvaderen den bijstand en kracht, die hij in dit leven behoefde. Zoo werd een sterke band geknoopt tusschen alle generaties van een en dezelfde gens, waardoor een ‘eeuwige’ onverbrekelijke totaliteit werd in het leven geroepen. Deze vergoddelijking van de voorvaderen in de geloofs- en | |
[pagina 303]
| |
cultusgemeenschap der patriarchale groot-familie toont wel duidelijk, dat inderdaad, onder leiding van de geloofsfunctie, alle interne verhoudingen in dit verband door den familiegeest doortrokken waren, hoe dus inderdaad de agnatische familiegemeenschap in dit nog ongedifferentieerd samenlevingsverband de centrale en leidende structuur vormde, ofschoon deze niet als zoodanig een wezenlijke verbandsstructuur kon zijn.Ga naar voetnoot1) | |
De structuur-vervlechting binnen het sibbe- of clanverband.Een ander type van een verband met ongedifferentieerde bestemmingsfunctie ontmoeten wij in de primitieve sibbe of clan. Men karakteriseert dit verband gewoonlijk als een genootschappelijk georganiseerdeGa naar voetnoot2) ruimere groep van verwanten, waarbij de verwantschap in tegenstelling tot de bilaterale familie een unilateraal karakter draagt, d.w.z. òf alleen in de vaderlijke òf alleen in de moederlijke lijn wordt in aanmerking genomen.Ga naar voetnoot3) Zelfs een zoo scherp waarnemer als Lowie schrijft van de ‘sibbe’, dat zij een primitief type van sociale eenheid is ‘that resembles the family in being based on kinship but otherwise differs fundamentally from it.’Ga naar voetnoot4) Ware deze opvatting inderdaad juist, dan zou de sibbe moeten worden gerekend tot de typisch biotisch gefundeerde samenlevings- | |
[pagina 304]
| |
verbanden en als zoodanig evenals het gezinsverband en de huwelijks- en familiegemeenschap ‘van alle tijden’ zijn, d.w.z. in zijn werkelijk voorkomen binnen de tijdelijke menschelijke samenleving niet aan een bepaald historisch beschavingspeil gebonden wezen. Intusschen heeft juist Lowie krachtig medegewerkt tot de wetenschappelijke ondermijning van de oudere evolutionistische opvatting, dat het sibbeverband in de ontwikkeling der menschelijke samenleving bij alle primitieve volken aan de eigenlijke gezins- en familiegemeenschap zou zijn voorafgegaan. Hij toonde toch aan, dat, terwijl de sibbe juist bij de minst ontwikkelde primitieve volken (de volken der zgn. ‘oerculturen’ volgens de ‘Kulturkreislehre’) geheel ontbreekt en bij ontsluiting van de beschaving in onzen zin, althans op den duur, vanzelve verdwijnt, daarentegen de gezins- en bilaterale familiegemeenschap een absoluut universeel instituut van alle tijden is. En juist hij heeft erop gewezen, dat het sibbe- of clanverband bij de primitieve volken als regel eerst optreedt, wanneer landbouw of veelteelt geheel of ten deele de jacht als basis van het economisch bestaan hebben overvleugeld.Ga naar voetnoot1) Ja, nog sterker, Lowie heeft ook toegegeven, dat de gemeenschappelijke afstamming, waarop de sibbegenooten zich als fundament voor heel dit verband beroepen, voor een groot deel der leden niet meer dan een fictie is.Ga naar voetnoot2) En inderdaad, de vermeende afstamming van een gemeenschappelijken stamvader of -moeder, vormt bij de sibbe zoo weinig een wezenlijk typisch biotisch structuursubstraat van het verband als zoodanig, dat zij bv. bij de totem-clans een geheel mythologisch karakter aanneemt, zoodat vaak zelfs dieren of planten als stam- | |
[pagina 305]
| |
vader worden vereerdGa naar voetnoot1), terwijl ook buiten de typische totemculturen de gemeenschappelijke afstamming als basis voor het sibbeverband zeer vaak een bloot mythologisch motief moet worden genoemd. Zij kan hier slechts door symbool en mythe in het besef der sibbe-, resp. stamgenooten worden levendig gehouden. Zulks neemt echter niet weg, dat in het somtijds zeer omvangrijkeGa naar voetnoot2) sibbeverband verschillende unilaterale familiekringen, al mogen ze onderling niet in een enkele reëele familiegemeenschap verbonden wezen, essentieel besloten zijn. Het sibbeverband kan als zoodanig niet bestaan zonder althans een belangrijk bestanddeel in zich te sluiten van de familiegemeenschap in vaderlijke resp. moederlijke lijn. Afgescheiden van de adoptie is van den natuurlijke grondslag der geboorte het lidmaatschap afhankelijk. Ieder wordt door geboorte lid van zijn sibbe. En evenals bij de patriarchale grootfamilie vervult het interne structuurprincipe der natuurlijke familiegemeenschap een centrale, leidende rol binnen den vervlechtingsvorm van samenlevingsstructuren, welken wij in de sibbe ontmoeten. De natuurlijke gemeenschapsgeest der familie beheerscht ook hier het geheele verband, wat bij den normaliter fictieven of mythologischen grondslag der gemeenschappelijke afstamming veel meer de aandacht trekt dan in het verband der patriarchale grootfamilie, waar de aanknooping bij de natuurlijke familiegemeenschap als grondslag een veel nauwere en veel meer reëele is. Terwijl de sibbe dwars door huwelijksgemeenschap en gezinsverband een scheidslijn trekt krachtens den regel: ‘Eenmaal sibbelid altijd sibbelid’ en dus de gehuwde vrouw nimmer in de sibbe des mans wordt opgenomen, nòch omgekeerd, beschouwen nochtans de leden van eenzelfde sibbe, hoe ver zij ook in wezenlijke verwantschap van | |
[pagina 306]
| |
elkander mogen verwijderd zijn, ja hoe weinig ook alle sibbegenooten elkander onderling in wezenlijke bloedverwantschap mogen bestaan, elkander als leden van eenzelfde familie. Dit komt wel zeer sterk uit in den regel der clan-exogamie, krachtens welke sibbegenooten elkander niet mogen huwen. Ofschoon bij de verschillende primitieve volken de sanctie op overtreding van deze verbandsnorm zeer varieert, wordt deze overtreding toch als bloedschande beschouwd.Ga naar voetnoot1) Ook in den vervlechtingsvorm van het sibbeverband vinden wij nu behalve de structuur der gedeeltelijke familiegemeenschap, al naar gelang van de primitieve samenlevingsbehoeften, geheel andere structuren, waardoor het ongedifferentieerd karakter van dit primitieve verbandstype weder duidelijk aan het licht treedt. De sibbe fungeert bv. als vrede-verband tusschen de leden en neemt als zoodanig ongetwijfeld een typisch statelijke structuurfunctie waar, zij is, evenals de patriarchale groot-familie, draagster der bloedwraak, zoowel actief, als passief, en vertoont in dit alles een structuur, die typisch in de historische wapenmacht is gefundeerd.Ga naar voetnoot2) Alleen in deze politische structuur behoort ook thuis de intern-rechtelijke positie van een bijzonderen sibbehoofdman, gelijk wij dien in 't bijzonder bij de totemistische clans ontmoeten, waar deze hoofdman echter tegelijk als leider der riten en als magiër een machtspositie in de cultusgemeenschap heeft. De sibbe kan verder de weer geheel andere structuur vertoonen van het economisch gequalificeerd bedrijfsverband, 't zij op het gebied van den landbouw, 't zij op dat van de jacht, waar zij de | |
[pagina 307]
| |
onderlinge verdeeling van den arbeid en het grondgebruik der sibbegenooten regelt en vaak ook als eigenaresse van den desbetreffenden grond fungeert.Ga naar voetnoot1) Voorts speelt ook in den vervlechtingsvorm der sibbe de primitieve structuur van het cultusverband een belangrijke rol. Met name de totemistische clans, waarin het sibbeverband het gezinsleven zoo sterk op den achtergrond dringt, zijn een centrum zoowel van gemeenschappelijk manageloofGa naar voetnoot2) als van gemeenschappelijke riten en magische handelingen. In deze cultusgemeenschap fungeert weder de sibbehoofdman als typische leider en drager van een sterk ‘charismatisch’ gezag (in den zin van Max Weber), daar men in hem de magische macht van heel den clan belichaamd gelooft.Ga naar voetnoot3) In den totemistischen voorvaderencultus, waarin het structuurprincipe der familiegemeenschap duidelijk de leidende rol vervult, openbaart zich ook weder praegnant de sterk mythologische inslag van de familievoorstelling in het clanverband. | |
[pagina 308]
| |
Tenslotte krijgt bij sommige primitieve volken de leidende rol van het structuurprincipe der familiegemeenschap in het sibbeverband nog een bijzonder accent door de huisgemeenschap binmen een langwerpig woonhuis voor den geheelen clan. Dat inderdaad ook in totemistische clans de familie-structuur (en niet bv. de politische) de leidende rol vervult, blijkt het duidelijkst, waar door bijzondere invloeden van buiten af (wellicht in 't bijzonder van moederrechtelijke factoren) het stamverband de sibbe doorsnijdt, zoodat leden van eenzelfden clan tot verschillende stammen behooren. Men heeft bv. bij verschillende volkenGa naar voetnoot1) geconstateerd, dat wanneer in zulke gevallen de desbetreffende stammen of deelen van stammen met elkander in strijd geraken, de leden van eenzelfden clan solidair blijven en weigeren tegen elkander de wapenen te gebruiken, of dat zij elkander - wanneer zulks onmogelijk is - althans zooveel mogelijk in den strijd ontzien. | |
In de ongedifferentieerde verbanden verkrijgt één der daarin vervlochten structuren de rol van leidend structuurprincipe.Uit dit alles blijkt genoegzaam, dat, welke verschillende verbands- of gemeenschapsstructuren wij, al naar gelang van de primitieve samenlevingsbehoeften, in een sibbe ook vervlochten mogen vindenGa naar voetnoot2), deze onderscheiden structuren niet in een bloot agglomeraat van verschillende samenlevingsverbanden zijn gerealiseerd, doch dat hier inderdaad van één, vaak zelfs uiterst hecht gevoegd, samenlevingsverband moet worden gesproken, dat, als verband met ongedifferentieerde bestemmingsfunctie, een primitieve vervlechtingsvorm dezer onderscheiden structuren daarstelt. Tot een wezenlijke interne eenheid (naar de wetszijde) kan zulk een ongedifferentieerd samenlevingsverband alleen daardoor worden, dat één bepaalde structuur in dezen ver- | |
[pagina 309]
| |
vlechtingsvorm de leidende rol krijgt ten aanzien van de overige structuren. In stee van een leidende functie, waardoor de gedifferentieerde verbanden, resp. gemeenschappen gequalificeerd zijn, treffen wij dus hier een leidend structuurprincipe in den vervlechtingsvorm van verschillende structuren. Zonder de leiding van het structuurprincipe der familie zou de sibbe ook haar structuur als weer- en vrede-verband, bedrijfsverband en cultusverband niet kunnen verwerkelijken. In dezen samenhang verdient bijzondere aandacht wat A. Vierkandt opmerkt over de collectieve aansprakelijkheid der sibbe voor bloed-schulden.Ga naar voetnoot1) ‘Dem sittlichen Gefühl unserer Zeit’, zoo schrijft hij ‘erscheint die kollektive Ahndung einer Blutschuld, bei der statt der schuldigen Person irgend ein anderer Sippengenosse herausgegriffen werden kann, als eine Härte oder geradezu als eine Unsittlichkeit. Man musz aber an die starke Solidarität der Sippengenossen dabei denken. Sie hat zur Folge, dasz jeder in seinem ganzen Verhalten fortgesetzt von der Gruppe kontrolliert und verantwortlich gemacht wird, wie umgekehrt auch für den Einzelnen wegen dieser gesteigerten Abhängigkeit die Gruppe in viel höherem Masze tatsächlich verantwortlich ist’. Inderdaad, maar deze sterke interne en externe solidariteit in het sibbeverband laat zich op haar beurt slechts verstaan uit de leidende rol, welke het structuurprincipe der (unilateraal begrensde) familiegemeenschap in dezen vervlechtingsvorm vervult. En toch is, gelijk wij zagen, het ongedifferentieerde sibbeverband als zoodanig niet wezenlijk biotisch in de ‘banden des bloeds’ gefundeerd. De unilaterale familiegemeenschap is hier slechts een deel-structuur in dezen vervlechtingsvorm, die volstrekt niet alle verbandsleden realiter omvat. Voor het verband als zoodanig berust, gelijk wij zagen, de verwantschapsband gewoonlijk slechts op een fictie of een mythe. Blijkt daaruit niet - zoo zou men kunnen vragen -, dat de | |
[pagina 310]
| |
structuurprincipes als zoodanig tot op zekere hoogte van de menschelijke willekeur afhankelijk zijn? Ik antwoord: In geenen deele! De stand van zaken, welken wij hier aantreffen, is volkomen analoog aan dien, welken wij vroeger ontmoetten in de verhouding van pleeg-ouders tot pleegkind.Ga naar voetnoot1) Trouwens in de sibbe speelt de adoptie een groote rol. Wanneer een man een kind adopteert, dan wordt dit laatste automatisch lid van de sibbe des mans, inzoover deze sibbe de verwantschap alleen in vaderlijke lijn laat gelden, gelijk het automatisch in de sibbe zijner vrouw zou worden opgenomen, wanneer de verwantschap alleen in moederlijke lijn in aanmerking zou komen.Ga naar voetnoot2) De liefde- en sympathieverhoudingen tusschen de leden, welke elkander niet realiter in de vaderlijke lijn bestaan, kunnen alleen analogisch de interne structuur der unilateraal begrensde familiegemeenschap vertoonen, wijl de bloedverwantschap slechts een gefingeerde is. Men zou hier naar analogie van de termen ‘moederlijke’, ‘vaderlijke’ en ‘ouderlijke’ liefde, waardoor de liefdesverhouding tusschen ouders en pleegkind wordt aangeduid, kunnen spreken van een ‘verwantelijke liefde’ in tegenstelling tot de reëele verwantschapsliefde. De fictie der gemeenschappelijke afstamming zelve bewijst de boven-willekeurigheid van het structuurprincipe, want zij zou volkomen overbodig zijn, wanneer de qualificeerende structuurfunctie der familiegemeenschap inderdaad onafhankelijk van het typisch biotisch fundament ware. | |
Het ongedifferentieerde karakter van de typische fundeeringsfunctie der primitieve vervlechtingsvormen.De wezenlijke typische fundeering van het sibbe- of clanverband vonden wij - evenals bij het ongedifferentieerde verband der patriarchale groot-familie - in den historischen vorm eener min of | |
[pagina 311]
| |
meer veelzijdige machtsorganisatie, zij 't al dat deze machtsorganisatie uiteraard binnen bescheiden grenzen beperkt blijft. Deze fundeeringsfunctie blijkt intusschen even ongedifferentieerd als de bestemmingsfunctie en onthult zich in deze ongedifferentieerde structuur als typische fundeering van een primitieven vervlechtingsvorm van samenlevingsstructuren. De moderne ethnologie heeft sinds Ernst GrosseGa naar voetnoot1) bijzondere aandacht gewijd aan den invloed der economische factoren op de vorming der patriarchale grootfamilies en der sibbe-verbanden. Koppers heeft zelfs - in een m.i. evidente overspanning van deze factoren - de poging gewaagd, het geheele ontstaan van de totemistische clan-organisatie economisch te verklarenGa naar voetnoot2), een verklaringspoging waarvan zelfs de pistische zin-zijde dezer organisatie niet wordt uitgesloten, al erkent deze Christelijke ethnoloog dat in détailpunten hier nog volstrekt niet alles duidelijk kan worden gemaakt. Nu staat inderdaad wel vast, dat zoowel bij de vorming der patriarchale grootfamilie als bij die van het sibbeverband (nog geheel afgescheiden van zijn typisch-totemistische vormen) economische motieven een belangrijk aandeel hebben. Wat te dezen aanzien reeds bij de bespreking van het patriarchaal familieverband werd opgemerkt, geldt in onverzwakte mate voor de sibbevorming. Toch kan van een typisch economische fundeering der sibbe zeker niet worden gesproken.Ga naar voetnoot3) | |
[pagina 312]
| |
Haar wezenlijke typische fundeering is, gelijk gezegd, slechts te vinden in den historischen vorm eener min of meer veelzijdige machtsconcentratie, waarin de verschillende structuren dezer macht (als: op de handhaving der rechtsorde betrokken zwaardmacht, geloofsmacht, economische macht etc.) weer in één vervlechtingsvorm vereenigd zijn. Waar het individueele gezinsverband in de gecompliceerdere samenlevingsverhoudingen der meer ontwikkelde primitieve volken niet langer voldoende is voor de waarneming van bepaalde omvattender functies, wordt een ongedifferentieerd samenlevingsverband gevormd op de typische basis der bovenbedoelde (volstrekt historische) machtsconcentratie, die in zooverre zelve een nog ongedifferentieerd karakter draagt. Het gezinsverband is als zoodanig evenmin als de natuurlijke huwelijks- en familiegemeenschap in een typisch historisch machtssubstraat gefundeerd. De ongedifferentieerde primitieve samenlevingsverbanden daarentegen staan en vallen met deze typische fundeering | |
Primitieve vervlechtingsvormen, waarin de politische structuur de leiding verkrijgt. Het sterker georganiseerde stamverband.Dit geldt dan uiteraard à fortiori voor de in ledental nog omvangrijker ongedifferentieerde samenlevingsverbanden als het meer ontwikkeld stamverband. Bij de minst gecompliceerde primitieve samenlevingsverhoudingen, gelijk wij die bij de pygmaeën en pygmoide volken e.d. aantreffen, is de ongedifferentieerde machtsconcentratie, waarin | |
[pagina 313]
| |
het kleine volksverband zijn typische fundeering vindt, slechts uiterst gering. Maar hier vertoont dan ook, naar de moderne ethnologie algemeen erkent, dit verband een uiterst zwak en los karakter. Het is hier eigenlijk niet meer dan een zeer primitieve vervlechtingsvorm van een betrekkelijk gering aantal afzonderlijke gezinsverbanden voor de geringe samenlevingsbehoeften, welke door deze gezinnen niet afzonderlijk kunnen worden bevredigd. En waar, gelijk wij reeds vroeger opmerkten, op dit historisch ontwikkelingspeil het gezin en de familiegemeenschap nog onbetwist in het centrum der samenlevingśverhoudingen staan, vervult in het volksverband hier ook zelve de structuur der natuurlijke gemeenschap de leidende rol. Dit blijkt in de eerste plaats hieruit, dat de exogamie hier het karakter van een locale exogamie aanneemt, waaruit blijkt, dat alle leden van het kleine volksverband elkander als bloedverwanten beschouwen. Een geest van wederkeerige hulpvaardigheid, zorg voor de hulpbehoevenden, mededeelzaamheid ten aanzien van den jachtbuit etc. is vrij algemeen in zulke verbanden geconstateerd. Met name van een constante monopoliseering der wapenmacht door het volksverband valt hier nog geen spoor te ontdekken. Wanneer tusschen bepaalde leden strijd ontstaat, treden het stamhoofd of invloedrijke oudsten hoogstens bemiddelend op.Ga naar voetnoot1) Wanneer de twistenden echter hun strijd met de wapenen willen beslechten, zijn zij daarbij hoogstens aan algemeene normen van het volksverband gebonden. Valt een van hen, dan heeft de ander slechts de bloedwraak van de familie des verslagenen te vreezen, maar geen straf van de zijde der gezagsdragers in het stam- of volksverband. De structuur van een primitieve bedrijfsgemeenschap, welke in dit volksverband vervlochten is, sluit zich ten nauwste aan bij de economische arbeidsverdeeling tusschen man en vrouw in de afzonderlijke gezinsverbanden.Ga naar voetnoot2) De mannelijke volksgenooten gaan | |
[pagina 314]
| |
gezamenlijk ter jacht, de vrouwelijke verzamelen gemeenschappelijk vruchten, wortelen en bladeren, en bij de verdeeling van den jachtbuit en de verzamelde vruchten moeten algemeene verbandsnormen in acht worden genomen.Ga naar voetnoot1) Meestal is het volksverband en niet het afzonderlijk gezin eigenaar van den grond. Ook de structuur der cultusgemeenschap, welke in dezen primitieven vervlechtingsvorm besloten ligt en die met name in de initiatieriten een groote rol speelt, staat duidelijk onder leiding van de structuur der natuurlijke familiegemeenschap.Ga naar voetnoot2) De politische structuur treedt op dit historisch ontwikkelingspeil, in het kleine volksverband nog slechts in uiterst zwakken vorm op. Een sterkere ontwikkeling dezer structuur in het eigenlijk stamverband valt inderdaad niet te vereenigen met de leidende rol, welke het structuurprincipe der natuurlijke gemeenschap in deze samenlevingsverhoudingen speelt. Nòch waar de patriarchale grootfamilie, nòch waar het afzonderlijk gezins- en familieleven in het centrum der samenlevingsverhoudingen staat, komt het tot vorming van een sterk georganiseerd stamverband. Daarentegen vinden wij bv. reeds bij de vaderrechtelijk-totemistische volken een vrij gecompliceerden en op veel intensiever machtsbasis rustenden stamvorm, waarin als zoodanig geenszins meer de structuur der natuurlijke familiegemeenschap de leidende rol vervult, doch veeleer de politische structuur de leiding overneemt, zelfs in een duidelijk antagonisme met de natuurlijke structuren | |
[pagina 315]
| |
van gezin, huwelijks- en familiegemeenschap. Bij indeeling van de totem-clans in de in oorsprong moederrechtelijke phratrieën wordt de stamvorm nog ingewikkelder. Reeds H. Schurtz heeft in zijn belangrijk werk over de leeftijdsklassen en mannenbondenGa naar voetnoot1) opgemerkt hoe de versterking der politische structuur in het primitieve stamverband steeds gaat langs den weg van een terugdringing van gezins- en huwelijksgemeenschap uit de centrale leidende positie, welke zij bij minder gecompliceerde verhoudingen in de samenleving innemen. De invoering van leeftijdsklassen emancipeert de knapen reeds van af hun initiatie uit het gezinsverband. De inrichting van jonggezellenhuizen bij tal van totemistische stammen beteekent, dat de jonge mannen na hun initiatie niet meer in het ouderlijk huis mogen wonen, maar vaak tot hun dertigste jaar ongehuwd, al of niet in sterke separatie van het vrouwelijk geslacht, moeten leven als jonggezellen, die slechts door stamgenootschap, huisgemeenschap en sexe zijn verbonden. Typeerend voor de tegenstelling met die primitieve ontwikkelingsphase van het volksverband, waarin de structuur der natuurlijke gemeenschap de leidende rol vervult, is het feit, dat bij verschillende sterker georganiseerde stammen, ter gelegenheid van de initiatie, aan de knapen, die tot stamlid worden bevorderd, uitdrukkelijk wordt medegedeeld, dat zij voortaan hun moeder niet meer mogen gehoorzamen.Ga naar voetnoot2) | |
De vervlechtingsvorm der geheime ‘mannenbonden’.Ook in de, onder de meer ontwikkelde primitieve volken zeer verbreide, zgn. ‘geheime mannenbonden’ kan de structuur der natuurlijke familiegemeenschap reeds daarom niet meer de leidende rol vervullen, wijl alle innerlijke band met de interne structuur van gezins- en familieleven hier practisch is doorgesneden. Deze ‘bonden’ zijn in hun volgens W. Schmidt oorspronkelijke structuur aristocratisch georganiseerde genootschappen, die het geheim hunner interne ordeningen ten strengste tegenover vrouwen | |
[pagina 316]
| |
en oningewijden bewaren. De leden terroriseeren deze laatsten door het angstaanjagende geheim karakter hunner organisatie, door allerlei geweld- en afschrikkingsmiddelen, welke zij toepassen, en door de doodstraffen, die zij gedeeltelijk in geheime ‘veemgerichten’ voltrekken aan hen, die bondsgeheimen aan vrouwen hebben verraden en aan vrouwen, die zich in deze geheimen hebben weten in te dringen of er bij toeval van gehoord hebben. | |
[pagina 317]
| |
duidelijke differentieering en daarmede oplossing van de bonden als ongedifferentieerde verbanden kan spreken, wanneer men bedenkt, dat bv. bij de prairie-Indianen reeds afzonderlijke dansgenootschappen, militaire genootschappen, tabakverbonden e.d optreden.Ga naar voetnoot1) Wanneer W. Schmidt den oorspronkelijken zin dezer bonden juist heeft gevat als een georganiseerd verzet tegen de overmachtige positie, welke de vrouw in de oude moederrechtelijke culturen innamGa naar voetnoot2), dan treedt de leidende rol der politische structuur in dit bijzondere vervlechtingstype reeds aanstonds aan het licht. Doch ook al zou zijn, aan de ‘Kulturkreislehre’ georienteerde, opvatting blijken onjuist te zijn, dan valt nog niet te ontkennen, dat de geheele organisatievorm dezer bonden, althans in die aristocratische gestalte, welke volgens Schmidt de oorspronkelijke is, de leidende rol van een politisch structuurprincipe verraadt, ook al blijven zij als primitieve vervlechtingsvormen ‘verbanden met ongedifferentieerde bestemmingsfunctie’. | |
Oorsprong der mannenbonden.Ga naar voetnoot3)H. Schurtz, die den naam ‘mannenbonden’ in de ethnologische literatuur heeft geïntroduceerd, heeft in zijn boven aangehaald werk Altersklassen und Männerbünde (1902) den oorsprong dezer bonden in de ‘dichotomie der sexen’ gezocht. In het wezen der vrouw zou de sexueele neiging tot den man en daarmede de belangstelling voor gezins- en familieleven alle andere neigingen en interessen overheerschen. Bij den man daarentegen zou de geslachtelijke liefde slechts bij episoden zich geldend maken. Daarom zou zijn belangstelling geenszins in gezins- en familieleven opgaan, maar zich sterk kunnen richten op het maatschappelijk leven in 't algemeen en op het verkeer met zijn sexegenooten. Daaruit zou het ontstaan der leeftijdsklassen, clubs en geheime bonden in een genetische volgorde zijn te verklaren. | |
[pagina 318]
| |
Ook de opvatting van WebsterGa naar voetnoot1), dat de geheime bonden zich in rechte lijn uit de initiatieriten en leeftijdsklassen hebben ontwikkeld onder invloed van het streven der mannen, van de democratie door plutocratie tot aristocratie te komen, kan niet bevredigen, reeds wijl tusschen leeftijdsklassen en geheime bonden geen samenhang aanwijsbaar is. Schmidt schildert ons deze aristocratische ‘Geheimbünde’ der mannen op het hoogtepunt van hun machtsontwikkeling als een soort ‘staat in den staat’, die binnen het stamverband tegen het legale gezag van het stamhoofd en diens raad een geheime macht stelden, en in den loop des tijds de geheele politische macht van den stam aan zich wisten te trekken. Hij wijst er op, hoe in verschillende streken, bv. in Nieuw-Pommeren, op de Salomonseilanden enz., de stamhoofden formeel met deze bonden overeenkomsten aangingen, of wel door zich zelve erin te laten opnemen en de hoogste graden erin te bereiken, zich hun politische macht dienstbaar zochten te maken, terwijl elders, bv. in West-Afrika, de bonden de stamhoofden openlijk trotseerden en het gezag dezer laatsten schier illusoir maakten. Hij wijst voorts op de eigenaardige tendenz dezer bonden, met hun propaganda verschillende stamgebieden te bestrijken, waardoor zij eenerzijds de enge grenzen van hun stam overschreden, maar anderzijds evenzeer de machtige hoeders bleven van de starre tra- | |
[pagina 319]
| |
ditie van hun stam tegenover de Europeesche invloeden, die in hen hun meest verbitterde tegenstanders vonden. Zoo had, althans in den bloeitijd dezer aristocratisch georganiseerde geheime mannenbonden, de politische structuur ongetwijfeld de leidende rol in dezen primitieven vervlechtingsvorm, welke evenzeer pistisch-cultische, sociale en andere structuren omvatte. En wanneer in verschillende streken de bonden hun politische macht geheel of ten deele verliezen en de reeds van den aanvang af in hun vervlechtingsvorm besloten pistisch-cultische structuur (in voorvaderenvereering, maskerdansen etc.) de leiding overneemt, dan wel, gelijk bij de prairie-Indianen in N. Amerika het differentieeringsproces de oorspronkelijk ongedifferentieerde verbanden aantast, beteekent zulks een wezenlijke structuurverandering in deze bonden en tegelijk een verlies van hun aanvankelijk centrale beteekenis binnen het stamverband. Vooropgesteld altijd, dat Schmidt's theorie over den gemeenschappelijken oorsprong der mannenbonden juist is! In ieder geval dekt de door Schurtz geïntroduceerde naam ‘mannenbond’ niet een wezenlijk structureele identiteit in de verschillende nog tegenwoordig bij de primitieve volken voorkomende typen van samenlevingsverbanden, welke men er mede wil aanduiden. Want het gaat hier niet bloot om verschillende varieteiten van eenzelfde grondstructuur van primitieve vervlechtingsvormen, maar de structuur dezer onderscheiden typen is zelve radicaal verschillend. | |
§ 6 - De verbanden met ongedifferentieerde bestemmingsfunctie en het schema geheel en deelen in de universalistische verbandstheorieën, welke het gezin als kiemcel van den staat beschouwen. het probleem van de zgn. ‘primitieve oernorm’.De Aristotelische verbandstheorie en de oude ongedifferentieerde structuur der Grieksche phylen en phratrien.Wij zagen in de voorafgaande §, dat de ‘verbanden met ongedifferentieerde bestemmingsfunctie’ geen eenvoudig structuur- | |
[pagina 320]
| |
principe bezitten, doch in waarheid individueele vervlechtingsvormen van verschillende samenlevingsstructuren zijn, waarin als zoodanig één bepaalde structuur de rol vervult, welke in een gedifferentieerd verband van enkelvoudige structuur aan de bestemmingsfunctie toekomt. Thans valt ook een nieuw licht over de universalistische zgn. organische verbandstheorieën, welke, uitgaande van de ‘sociale wezensnatuur’ der menschen, de natuurlijke gezinsgemeenschap als ‘kiemcel’ van alle samenlevingsverhoudingen beschouwen en de realiseering van de ‘sociale aandrift’ laten verloopen in een trapsgewijze opklimming tot omvangrijker verbanden, culmineerend in een totaal-verband, dat alle andere als zijn ‘deelen’ omsluit, daar het idealiter aan deze allen, als hun totaliteit, ten grondslag ligt. Wij zagen reeds ter desbetreffende plaatse, dat Aristoteles, sprekende over het ‘huisgezin’, inderdaad niet de gedifferentieerde structuur van het gezin op het oog had, doch veeleer het ongedifferentieerde samenlevingsverband van de Grieksche huisgemeenschap (οἰϰία), welke behalve huwelijks- en gezinsgemeenschap ook de slavenhuishouding omvatte. Ook de ‘dorpsgemeenschap’ (ϰώμη bij de Doriers, δήμος bij de Ioniers) vatte hij inderdaad als een in nabuurschap gegrond ongedifferentieerd verband van verschillende ‘huisgezinnen’, terwijl zijn conceptie van de stadsstaat of πολίς, gelijk reeds Gierke opmerkte, geenszins aan ons modern staatsbegrip beantwoordt, doch zich feitelijk dekt met de geheele georganiseerde samenleving binnen het gebied van een stadsstaat, maar toch gevat onder de politische suprematie van den laatste. De geheele, bij Aristoteles metaphysisch gefundeerde, conceptie van de natuurlijke ontwikkeling van de πόλις als totaalverband uit een reeds in de natuurlijke gemeenschap des bloeds en in de nabuurschap aanwezige ‘politieke kiem’, had ongetwijfeld een zeker aanknoopingspunt in de primitieve ongedifferentieerde verbanden, welke ook de oud-Grieksche samenleving gekend heeft en waarvan de Grieksche huisgemeenschap ook in de hoogste ont- | |
[pagina 321]
| |
wikkeling der Grieksche cultuur nog het meest de trekken bewaard hadGa naar voetnoot1). De oude Attische en Dorische ‘phylen’ waren oorspronkelijk als afdeelingen van den stam inderdaad verbanden onder eigen hoofden (φυλοβασιλεῖς), die uit de eupatriden, de leden der patricische geslachtsverbanden, gekozen werden. De phratriën (bij de Doriërs, ook oben, ὠβαί, genoemd), waarin zij verdeeld waren, omvatten de vaderrechtelijke γένη (gentes) en deze enkaptisch de afzonderlijke gezinnen. Tot op Solon's staatsrechtelijke hervorming waren de vier Attische phylen en haar onderdeden, de twaalf phratriën, in haar onlosmakelijken samenhang met de γένη, de eigenlijke grondpeilers voor de geheele Attische staatsstructuur. En ofschoon Solon door de invoering der vier vermogensklassen (τιμήματα, τέλη) aan de phylen en phratriën haar oude politische beteekenis ontnam, liet hij haar toch nog de politische functie van controle over de echtheid der afstamming, als essentieele voorwaarde voor de staatsrechtelijke burgerschapsbevoegdheid. De pas gehuwde burgeres werd in de phratrie des mans opgenomen, ieder pas geboren kind in de phratrie en het geslachtsverband des vaders. Eerst na de democratische hervorming, welke Kleisthenes na de verdrijving der Peisistratiden in de Solonsche staatsinrichting aanbracht, werden de oude Ionische phylen geheel opgeheven, terwijl alle band tusschen de oude γένη (gentes) en de staatsinrichting werd doorgesneden en de phratriën òf alleen als cultusgemeenschappen bleven voortbestaan, zonder eenige politische structuur, òf wel, voorzoover nieuwe gevormd werden, allen samenhang met de oude gentilicische structuur ontbeerden. Ook in het oud-Romeinsche stadsverband was de politische structuur oorspronkelijk nog geheel met de ongedifferentieerde structuur der gentes vervlochten. De tien oude curiën, waarin het stadsverband verdeeld was, bevatten ieder een aantal gentes, die in haar ongedifferentieerd karakter aanvankelijk ook cultusgemeenschappen en agrarische bedrijfsverbanden waren.Ga naar voetnoot2) Vandaar ook | |
[pagina 322]
| |
waarschijnlijk het locaal karakter der oude curiën, die als ‘geslachtsgenootschappen’ noodzakelijk tevens agrarische grondverbanden waren. Hoezeer aanvankelijk het Romeinsche burgerrecht met de patricisch-gentilicische structuur vervlochten was, blijkt wel uit de oudste benaming van de Romeinsche burgers als quiriten, welke benaming samenhangt met de curia als geslachtsgenootschap.Ga naar voetnoot1) Ieder gentilis was als zoodanig quiris en zij die niet tot een patricische gens behoorden, misten aanvankelijk alle politische bevoegdheden. Het moet intusschen duidelijk zijn, dat al deze feitelijke aanknoopingspunten, welke de oudere universalistisch-organologische theorie der menschelijke samenleving in de primitieve ongedifferentieerde vervlechtingsvormen der verbandsstructuren kon vinden, geenszins tot rechtvaardiging van de universalistische grondgedachte kunnen dienen. Want deze grondgedachte berust, gelijk wij vroeger zagen, op een fundamenteele miskenning van de interne structuurprincipes der menschelijke samenleving, daar het schema ‘geheel en deelen’ zoo wordt toegepast, dat de staat als ‘hoogste verband’ tenslotte alle ‘lagere verbanden’ alzijdig in zich opneemt en in dien zin inderdaad tot totaliteit aller menschelijke samenlevingsverhoudingen wordt gedenatureerd.Ga naar voetnoot2) | |
[pagina 323]
| |
Zulk een opvatting laat zich nimmer ‘historisch’ rechtvaardigen, daar zij een structureelen stand van zaken miskent, die als zoodanig ook aan de historische ontwikkeling der menschelijke samenleving ten grondslag ligt. | |
Het probleem van de zgn. ‘primitieve oernorm’. De functionalistische opvatting ervan. Somló.Nog op een ander punt kan het thans verworven inzicht in zake de vervlechtingsstructuren der ongedifferentieerde samenlevingsverbanden ons licht verschaffen, nl. ten aanzien van het reeds in een vroegeren samenhangGa naar voetnoot1) aangeduide probleem van de zgn. ‘primitieve oernorm’. De term ‘primitieve oernorm’ is ingevoerd door Felix Somló, in leven laatstelijk hoogleeraar aan de universiteit van Budapest, en wel in zijn bekend werk Juristische Grundlehre (1e Aufl. 1917; 2e Aufl. 1927).Ga naar voetnoot2) Hij bedoelde daarmede den overigens in de ethnologie algemeen bekenden stand van zaken aan te duiden, dat men bij primitieve volken geen gedifferentieerde modale norm-stelsels aantreft, doch dat hier met name rechtsnormen, moraalnormen, omgangsnormen en geloofsnormen in een nog ongedifferentieerde eenheid vervlochten liggen. Men heeft dit verschijnsel op zeer verschillende wijze geïnterpreteerd, doch de weg, dien men daarbij insloeg, moest gewoonlijk reeds daarom doodloopen, omdat men niet inzag, dat de ‘primitieve oernorm’ slechts uit de individualiteits-structuur der ongedifferentieerde samenlevingsverhoudingen valt te verstaan, maar nimmer met een modaal functiebegrip is te vatten. Zoo kon men veelszins deze interpretatie hooren, dat primitieve samenlevingen wel een begrip der ‘Sitte’ (‘zede’ in den zin van omgangsgebruik), maar niet ons begrip van recht zouden kennen. Het recht zou eerst een laat differentieeringsproduct uit de oorspronkelijke ongedifferentieerde ‘Sitte’ zijn. | |
[pagina 324]
| |
Daartegenover verdedigt Felix Somló in zijn aangehaald werk de opvatting, dat de ‘primitieve oernorm’ eigenlijk geheel als primitief recht moet worden verstaan en dat hier van een begrip der ‘Sitte’ nog geen sprake is: ‘Noch deutlicher ist es, zu sagen, dasz es in den primitiven Gesellschaften gar keine eigentliche “Sitte” im technischen Sinne des Wortes gibt’ zoo schrijft hij. ‘Es fehlt in solchen unentwickelten Gesellschaften die Differenziertheit, die uns neben den Überlieferungen, die das Recht jener Gemeinschaften bedeuten, weil hinter ihnen deren “höchste Macht” steht, auch noch anderweitige von altersher überlieferte Normen erkennen liesze, hinter denen jene höchste Macht nicht steht und die unserem Begriff der Sitte entsprächen.’Ga naar voetnoot1) Volgens Somló zou dus de primitieve samenleving slechts recht kennen als een ongedifferentieerd normencomplex, dat op ‘de hoogste macht’ in het stamverband moet worden teruggevoerd, en zouden zich uit dezen gemeenschappelijken wortel in verloop des tijds de overige modale normcomplexen hebben gedifferentieerd. Beide opvattingen schieten in hun poging tot interpretatie van het verschijnsel der ‘primitieve oernorm’ fundamenteel te kort. Somló's opvatting is geheel afhankelijk van zijn (sterk door Austin's souvereiniteitsbegrip beïnvloede) genetisch-positivistische rechtsbeschouwing, waarin de modale zingrenzen van het recht reeds principieel zijn uitgewischt. Wanneer men met hem het recht in onderscheiding van alle andere ‘normsoorten’ omschrijft als het inbegrip van de ‘Normen einer gewöhnlich befolgten, umfassenden und beständigen höchsten Macht’Ga naar voetnoot2), dan is inderdaad de conclusie onontwijkbaar, dat alle normen, die zich binnen een primitief stamverband geldend maken, als primitieve rechtsnormen moeten worden gevat. Maar deze conclusie toont slechts de uitwissching van den eigenlijken zin des rechts in dit positivistisch rechtsbegrip aan. In elk geval is de geheele poging, op de aangegeven wijze een inzicht | |
[pagina 325]
| |
in de structuur der zgn. ‘primitieve oernorm’ te verkrijgen, van te voren tot onvruchtbaarheid veroordeeld, wijl zij van een volstrekt willekeurigen inzet uitgaat, die ook in alle deelen indruischt tegen het primitieve normbewustzijn. Want niets is meer met dit normbewustzijn in strijd dan het ultra-moderne positivistisch dogma in zake den oorsprong van de verbandsorde uit de willekeur van een hoogste menschelijke macht. Het primitieve normbewustzijn erkent in 't geheel geen menschelijke willekeur in de verbandsnormen, het verstaat niets van Somló's opvating, dat het recht tot de categorie der ‘bloot empirische’ willekeurnormen behoort, doch voert veeleer de geheele positieve verbandsorde op een goddelijken Oorsprong terug. | |
De opvatting van Fritz Münch.Van meer belang is de beschouwing, welke Fritz Münch (aanhanger der Zuid-West-Duitsche school onder de Neo-Kantianen) aan het verschijnsel der primitieve oernorm heeft gewijd in zijn bekende verhandeling Kultur und Recht.Ga naar voetnoot1) Münch gaat uit van den door ons verworpen stelling, dat primitieve volken als zoodanig geheel buiten de historie staan, dat zij wel een sociaal, maar geen historisch leven kennen, waarbij hij het woord ‘sociaal’ opvat in den gebruikelijken zin van ‘de menschelijke samenleving betreffende’. Volgens hem zouden nu in den primitieven ‘voorhistorischen toestand’ de behoeften en interessen der menschheid opgaan in de doeleinden van het instandhouden van het eigen leven en dat der soort. In dit laatste zou nu het aanknoopingspunt zijn gelegen voor de ontplooiïng van het ‘sociale moment’, van de gemeenschapsvorming en het gemeenschapsleven. Er worden volksstammen gevormd, welker individuen zich saamhoorig gevoelen. Zoo vormt zich een gemeenschappelijk ‘volksbewustzijn’, een ‘stambewustzijn’, waarin zich het individueele stamlid ingebed gevoelt en waaraan hij de normen voor al zijn levensverhoudingen ont- | |
[pagina 326]
| |
leent. En dit ‘sociale bewustzijn’ is nu volgens Münch aanvankelijk ‘een ongescheiden eenheid van normen voor alle mogelijke levensgebieden, voor al die handelingsterreinen, die zich later als “religieuze”, wetenschappelijke, aesthetische, moreele, juridische, economische, technische, hygienische, gymnastisch-paedagogische scheiden’,Ga naar voetnoot1) De differentieering uit deze aanvankelijk ongescheiden eenheid ontstaat nu volgens hem, doordat op een bepaald moment der ontwikkeling de heerschappij van het stambewustzijn wordt ondermijnd, het blind geloof aan de tot nu toe onvoorwaardelijk erkende autoriteiten aan het wankelen geraakt en het individu zich tegenover het verband zelfstandig en tot ‘maat aller dingen’ verklaart. Daarmede zou de oude traditioneele eenheid van het normbewustzijn doorbroken worden en de verschillende ‘cultuursferen’ zouden zich aanvankelijk gaan verzelfstandigen en ieder naar verabsoluteering van de haar gebied specifiek leidende idee streven. Het primitieve sociale leven zou eerst dan tot wezenlijk historisch leven worden. Daarmede is de gegeven eenheid der normensferen in het stambewustzijn verloren gegaan en wordt de eenheid der gedifferentieerde normsferen tot taak, tot ‘Aufgabe’, welke slechts in een in vrijheid ontworpen systeem van ideeën kan worden vervuld, door een ideeënsysteem ‘das in Harmonie alle Einzelideen und die von ihnen konstituierten Kultursphären synthetisch zusammenfügt gemäsz der spezifischen Bedeutung jedes einzelnen Sinngebietes für das Ganze der Kultur.’Ga naar voetnoot2) Ik ga hier thans niet nader in op Münch's opvatting van de geschiedenis. Van belang blijft ongetwijfeld zijn inzicht, dat het differentieeringsproces in het normbewustzijn eerst aanvangt, waar een volk uit den primitieven beschavingstoestand treedt, al is het m.i. onhoudbaar dit moment eerst dan aanwezig te achten, wanneer het ‘individu’ tot ‘maatstaf aller dingen’ wordt verklaard.Ga naar voetnoot3) | |
[pagina 327]
| |
Intusschen kan ook Münch's beschouwing van de ‘primitieve oernorm’ ons in de eigenlijke structuur van dit verschijnsel geen inzicht geven, daar Münch het psychologisch, van uit het ongedifferentieerde normgevoel binnen het primitieve verband, tracht te benaderen. Deze benaderingsmethode kan reeds daarom geen resultaat opleveren, wijl juist omgekeerd het ongedifferentieerde verbandsgevoel omtrent hetgeen behoort en niet behoort zich slechts uit de structuur van het ongedifferentieerde samenlevingsverband zelve laat verstaan, wanneer men althans zich niet tevreden wil stellen met het opsporen van de bloot-modale structuur van dit collectief gevoel, gelijk wij die in Boek II Deel I analyseerden.Ga naar voetnoot1) Het probleem van de primitieve oernorm is inderdaad dat van haar individualiteits-structuur. | |
De primitieve oernormen zijn niet te vereenzelvigen met de interne structuurnormen van een gedifferentieerd verband. Herziening van mijn vroegere opvatting ter zake.Nu heb ik vroeger gemeend, dat ik deze structuur ook aan gedifferentieerde verbanden als gezinsverband, staatsverband, kerkverband etc. kon demonstreeren. En wie onze voorafgaande uitvoerige analyse van de interne structuurzijden van het gezinsverband gevolgd heeft, zal onmiddellijk begrijpen, hoe ik tot deze opvatting kwam. Wij zagen immers, hoe in de interne verhoudingen van dit eenvoudig samenlevingsverband alle modale zin-zijden in de onverbrekelijke eenheid van de ten grondslag liggende individualiteitsstructuur vervlochten zijn. De interne gezinsnormen bieden zich inderdaad aan de leden | |
[pagina 328]
| |
als een structureele eenheid, waarin de afzonderlijke modale zinzijden niet geïsoleerd zijn te vatten. Onbeleefdheid van een kind tegen de ouders schendt maar niet een afzonderilijk complex omgangsnormen binnen dit verband, maar is tegelijk een rechtskrenking, een uiting van gemis aan moreele kinderliefde, een aanslag op de aesthetische harmonie binnen het gezin, een minachting van de geloofsnorm, dat de ouders hun gezag van God ontvangen hebben als een wezenlijk ambtsgezag etc. etc. M.a.w. de interne gezinsnormen zijn wezenlijk structuur-normen van het verband, die zich nimmer in modale aspecten laten oplossen. En juist deze eigenaardigheid meent de heerschende opvatting alleen bij de zgn. ‘primitieve oernorm’ aan te treffen. Het springt nu echter tevens in het oog, dat de op deze wijze door mij vroeger gemaakte vereenzelviging van de ‘primitieve oernormen’ met de interne structuurnormen der reeds gedifferentieerde samenlevingsverbanden gelijk staat met de ontkenning van het primitieve karakter van het hier in 't geding zijnd verschijnsel. Voorshands had dit standpunt ongetwijfeld zijn voordeel tegen de heerschende functionalistische opvatting, daar op deze wijze scherp in 't licht werd gesteld dat ook in de gedifferentieerde moderne samenlevingsverhoudingen de interne omgangs-, rechts-, moraal- en geloofsnormen van een verband zich niet met een modaal functiebegrip laten vatten. Maar met dit al kan toch de vereenzelviging van de zgn. ‘primitieve oernormen’ met de interne structuurnormen van een gedifferentieerd samenlevingsverband niet bevredigen. Want het valt niet te ontkennen, dat wezenlijk primitieve verbandsnormen in haar ongedifferentieerd karakter van veel gecompliceerder structuur zijn, dan die van een wezenlijk gedifferentieerd samenlevingsverband. Eerst nu wij de primitieve verbanden als individueele vervlechtingsvormen van verschillende structuren hebben leeren kennen, zijn wij in staat op dit punt meer licht te verspreiden. | |
[pagina 329]
| |
De primitieve oernormen zijn in wezen vervlechtingsvormen van onderscheiden structuurnormen.De zaak ligt hier nl. aldus, dat de ‘primitieve oernormen’ zelve vervlechtingsvormen van onderscheiden structuurnormen zijn. Een sibbeverband bv. vormt binnen zijn ongedifferentieerde structuur niet slechts interne familienormen, maar ook interne bedrijfsnormen, interne politische normen, interne normen van een cultusen omgangsverband etc. En al deze complexen van interne structuurnormen zijn hier niet gedifferentieerd naar afzonderlijke verbandsvormen, doch worden veeleer in een ongescheiden en ongedifferentieerden verbandsvorm gepositiveerd, waarbinnen echter op de vroeger uiteengezette wijze één bepaald structuurprincipe de leidende rol vervult. Juist daarom komen in het primitieve samenlevingsverband de onderscheiden structuren dezer verbandsnormen niet gedifferentieerd tot het bewustzijn zijner leden. En, wijl omgangs-, rechts-, moraal- en geloofsnormen etc. in het primitief bewustzijn nimmer in haar abstracte modaliteit, maar uitsluitend in de gegeven concrete verbandsstructuur worden ervaren, is hier a fortiori van een gedifferentieerd rechts-, moraal- of omgangsbewustzijn geen sprake, doch overdekt de ongedifferentieerde vervlechtingsstructuur van het primitieve verband in het gemeenschapsbewustzijn ook de modale aspecten dezer gecompliceerde primitieve normen. Buiten het hier in 't geding zijnde verschijnsel van de primitieve oernorm valt dus een normencomplex, dat, hoezeer ook normen van onderscheiden structuur bevattend, inderdaad voor onderscheiden gedifferentieerde verbanden bestemd is. Wanneer bv. in een modernen staat, waarin het principe van het zgn. ‘staatskerkendom’ aanvaard is, de overheid als ‘praecipuum membrum ecclesiae’ bepaalde kerkelijke verbandsnormen positiveert, terwijl in een desbetreffende wet ook wezenlijk interne staatsrechtelijke normen vervat zijn, dan doet zulks niets af aan het feit, dat kerk en staat beide een gedifferentieerde verbandsstructuur bezitten, en niemand, die niet in een nivelleerende positivistische theorie | |
[pagina 330]
| |
verstrikt is, zal ontkennen, dat ook de desbetreffende structuurnormen zelve een gedifferentieerd karakter dragen. Bij de wezenlijk ‘primitieve oernormen’ is dit echter geheel anders, wijl hier de onderscheiden individualiteits-structuren der menschelijke samenleving nog niet tot gedifferentieerde verbanden gevormd zijn, maar hier veeleer één ongedifferentieerde verbandsvorm ze alle gelijkelijk vervlecht in de eenheid van zijn primitieve structuur. |
|