| |
| |
| |
Hoofdstuk II
De typische structuur-principes der tijdelijke menschelijke samenlevingsverbanden en -gemeenschappen
§ 1 - Inleiding tot het onderzoek van de typische verbands- en gemeenschapsstructuren
Dat niet slechts de eigenlijke dingen, maar ook de verbanden der tijdelijke menschelijke samenleving wezenlijke structuurtypen moeten bezitten, dat ook voor hen m.a.w. typische structuurprincipes gelden, die hun actueel optreden in de tijdelijke werkelijkheid eerst mogelijk maken, laat zich niet meer loochenen, wanneer men eenerzijds het gegeven der naieve ervaring niet theoretisch weg-redeneert en anderzijds inzicht heeft gekregen in de universeele gelding van den plastischen horizon der ervaringswerkelijkheid.
Als gegeven der naieve ervaring vonden wij, dat de mensch in onvertheoretiseerde instelling de tijdelijke samenlevingsverbanden als werkelijke individueele totaliteiten beleeft, die een continuiteit en innerlijke identiteit bezitten onafhankelijk van de wisseling harer leden.
De verschillende radicaal- en stamtypen dezer verbanden worden in de naieve ervaring ter dege implicite onderscheiden, zonder dat men in deze ken-houding er theoretisch rekenschap van weet te geven.
En zeker is wel, dat deze impliciete ervaring van de onderscheiden verbandstypen onvereenigbaar is met een nivelleerende universalistische of individualistische denkwijze.
Het hier opgemerkte geldt evenzeer voor de gemeenschappen, die geen verbandskarakter vertoonen.
| |
| |
Dit zijn de gegevens van de naieve ervaring.
En geen enkele theorie vermag daarvan wezenlijk rekenschap te geven, tenzij zij begint een onderzoek in te stellen naar de innerlijke structuur-principes der samenlevingsverbanden en -gemeenschappen, gelijk ze in den plastischen horizon van ervaring en werkelijkheid beide besloten liggen.
Hier moeten wij echter weder herhalen, wat wij reeds bij het onderzoek naar de structuurtypen der dingen opmerkten:
Het structuurprincipe als zoodanig is van boven-modaal karakter. Het overspant in de continuiteit van den kosmischen tijd inderdaad alle wetskringen, doch geeft in het zgn. radicaaltype aan de onderscheiden functies van het samenlevingsverband binnen deze wetskringen haar eerste typisch-structureele groepeering.
Ook hier is het structuurprincipe echter theoretisch eerst te benaderen vanuit die structuurfuncties, welke in het radicaaltype als de bestemmings-, resp. de typische fundeeringsfunctie optreden.
En ook hier geldt weder, wat wij reeds bij het onderzoek naar de ding-structuren opmerkten in zake den onverbrekelijken samenhang tusschen wets- en subjectszijde:
Het structuur-principe als innerlijke levenswet der samenlevingsverbanden en -gemeenschappen kan op zich zelve geen rekenschap van de naieve ervaring geven, wanneer het niet in onverbrekelijken samenhang wordt gevat met de subjectieve individidualiteit van het verband, resp. de gemeenschap. Want het gaat tenslotte in deze ervaring niet om een abstract type van staat, gezin, etc., maar zeer bepaaldelijk om dezen bepaalden staat, dit bepaalde gezin etc. in hun resp. onderworpenheid aan hun eigen structuurprincipes.
| |
Waarom wij voor onze theorie in zake de individualiteits-structuren der menschelijke samenleving voorshands den naam ‘wijsgeerige sociologie’ vermijden.
Men zou het gedeelte van de philosophie der wetsidee, waarin de structuurprincipes der menschelijke samenlevingsverbanden, die der gemeenschappen en maatschapsbetrekkingen, alsmede hun
| |
| |
onderlinge enkaptische vervlechtingen, aan een onderzoek worden onderworpen, een wijsgeerige sociologie kunnen noemen. Gezien echter de heerschende verwarring met betrekking tot de beteekenis van het woord ‘sociologie’, doen wij beter dezen term voorloopig niet te gebruiken en te volstaan met de uitdrukking theorie van de individualiteits-structuren der menschelijke samenleving.
Eerst in de bijzondere theorie der wetskringen zullen wij de gelegenheid hebben bij de systematische analyse van den modalen omgangszin op den tegenwoordigen stand van het probleem der ‘sociologie’ uitvoeriger in te gaan, dan wij zulks tot nu toe vermochten. Daarbij zullen wij positie kiezen in de vraag of ook een ‘sociologie’ als vakwetenschap mogelijk is, dan wel, of de (met name in de Engelsch-Amerikaansche richtingen overheerschende) opvatting van de sociologie als een synthetische wetenschap, die het encyclopaedisch verband heeft te ontwikkelen tusschen alle vakwetenschappen, welke ieder een bepaalde functioneele zijde der menschelijke samenleving onderzoeken, uitsluitend recht van bestaan heeft enz.
Blijkt inderdaad een sociologie als vakwetenschap mogelijk, gelijk de formalistische richting van Simmel, v. Wiese, Vierkandt en Weber tegen de oudere encyclopaedisch-universalistische richtingen hebben betoogd, dan zal zij, evenals iedere andere vakwetenschap in elk geval haar fundeering moeten vinden in de wijsgeerige structuur-theorie in den boven door ons ontwikkelden zin.
In ieder geval kan het niet gewenscht zijn, den naam ‘sociologie’ in tweeërlei zoo geheel verschillende beteekenis te gebruiken.
Het onderzoek naar de individualiteits-structuren der menschelijke samenleving laat zich overigens, gelijk wij nu genoegzaam weten, wijsgeerig niet isoleeren tot een bijzondere grondwetenschap van de normatieve vakwetenschappen in den trant van Litt.
Het behoort immers thuis in het onderzoek naar de individualiteits-structuren der tijdelijke werkelijkheid als geheel genomen, een onderzoek, dat den plastischen horizon van ervaring en werkelijkheid in den onscheidbaren samenhang van ‘natuur- en ‘geestes’- functies betreft.
| |
| |
Reeds bij de behandeling van het probleem i.z. een zgn. ‘indeeling’ der wijsbegeerte in het derde deel van het eerste Boek betoogden wij, dat voor afzonderlijke ‘wijsgeerige grondwetenschappen’ slechts plaats kan zijn in de immanentiephilosophie, die, ter handhaving van haar immanentiestandpunt, moet beginnen, den tijdelijken horizon van onzen kosmos theoretisch uiteen te breken en daardoor den kosmischen zin-samenhang tusschen de wetskringen uit het zicht moet verliezen.
***
Wij beginnen dan thans eenige algemeene inleidende opmerkingen te maken over de innerlijke structuur der tijdelijke menschelijke samenlevingsverbanden.
| |
De ware religieuze zin der vrijheid van den Christenmensen tegenover alle verbanden der tijdelijke samenleving.
In de eerste plaats stellen wij nogmaals met grooten nadruk vast, dat van de aanvaarding eener persoonlijkheid dezer verbanden op Christelijk standpunt geen sprake kan zijn, evenmin als van de opvatting, dat de individueele persoonlijkheid van den mensch als zoodanig bestanddeel van hen zou zijn.
Wij handhaven, in het licht onzer wetsidee, naijverig de religieuze transcendentie der menschelijke zelf-heid boven alle tijdelijke plastische structuren der werkelijkheid. In die handhaving ligt alpha en omega van de Christelijke opvatting der persoonlijke vrijheid, gelijk die in Christus in de religieuze volheid van haar zin verworven is. Geen gezin, geen staat, geen tijdelijk kerk-instituut ook, kan den Christen deze persoonlijke religieuze vrijheid ontrooven.
Het was deze religieuze grondgedachte, welke de Reformatie tegenover Rome weer met de uiterste kracht heeft geponeerd en die door Weber en Troeltsch c.s. zoo grondig werd misverstaan, toen zij haar in den zin van een ‘religieus individualisme’ interpreteerden. Want deze religieuze vrijheid van de Christen-persoon heeft zij slechts in Christus als den nieuwen wortel van het menschengeslacht.
| |
| |
In zich zelve is de zondige mensch aan den tijd vervallen, een slaaf der zonde, ook zoo geen in-dividuum, maar begrepen in de in Adam gevallen menschheid met haar erfzonde.
| |
De samenlevingsverbanden zijn alle van subjectiefnormatieve structuur-qualificatie. Geen objectief gequalificeerde structuren onder hen.
In de tweede plaats merken wij op, dat de menschelijke samenlevingsverbanden naar hun innerlijke structuur verschillende gemeenschappelijke eigenaardigheden vertoonen tegenover de dingen, welker structuurprincipes wij vroeger analyseerden.
Vooreerst zijn alle tijdelijke verbanden der menschelijke samenleving zonder onderscheid van subjectieve structuur, d.w.z. zij zijn nimmer door een typische objectsfunctie gequalificeerd. Terwijl wij in de ‘natuurdingen’ zoowel subjectief als objectief gequalificeerde structuren aantroffen en de door den mensch gevormde dingen zonder onderscheid van objectieve structuur bleken te zijn, is onder de menschelijke samenlevingsverbanden geen enkel bestaanbaar, dat een interne objects-structuur zou bezitten. Maar wel zijn, gelijk wij reeds vroeger zagen, objectieve ding-verbanden op typische wijze met hen vervlochten en is ieder samenlevingsverband binnen de verschillende wetskringen in typisch-interne subject-objectrelaties gevoegd.
Voorts moet worden opgemerkt, dat alle verbanden der tijdelijke menschelijke samenleving zonder onderscheid door een structureele subjectsfunctie van normatieve zin-modaliteit zijn gequalificeerd.
Dit is bij geen enkel type der vroeger onderzochte ding-structuren het geval en waarborgt aan de bedoelde verbanden een geheel bijzondere positie in de tijdelijke werkelijkheid. De menschelijke samenlevingsverbanden zijn door deze gemeenschappelijke eigenaardigheid hunner innerlijke structuur-principes immers aangewezen op de normatieve taak eener voortdurende realiseering door menschelijke activiteit (van gezags-organen en leden). Zij zijn niet, gelijk de subjectieve natuurdingen, althans in hun restrictieve innerlijke structuur onafhankelijk van het menschelijk han- | |
| |
delen en zijn evenmin, gelijk de normatief gequalificeerde, door den mensch gevormde dingen, in een statische gestalte geobjectiveerd, die slechts op menschelijke ontsluiting en actualiseering is aangewezen.
| |
Als structuren der tijdelijke existentie van den mensch zijn zij aangewezen op menschelijke vorming en voortdurende realiseering. In een objectiveerend denken is hun structuur inderdaad niet te vatten.
Neen, hun tijdelijke werkelijkheid is door hun interne structuur-principes geheel afhankelijk gesteld van het menschelijk handelen, zij zijn in den vollen zin des woords dynamische structuren van 's menschen eigen tijdelijke existentie, waarin hij leeft en zich beweegt, denkt en gelooft, bemint en haat, recht en onrecht doet, gevoelt en spreekt. Zelfs hun interne levenswet moet door den mensch nader gevormd, gepositiveerd worden in voortdurende aanpassing aan de historische ontwikkeling. Het structuur-principe van het samenlevingsverband is een wet der normatieve vrijheid, die kan geschonden en overtreden worden en beter of slechter kan zijn gepositiveerd. In zooverre heeft de zg.n geesteswetenschappelijke methode in de sociologie gelijk, dat de innerlijke structuur der menschelijke samenlevingsverbanden nimmer in een objectiveerend theoretisch denken kan worden gevat. Slechts als typische structuren der tijdelijke existentie van den mensch zelve, in haar onderworpenheid aan de goddelijke ordinantiën daarvoor, kunnen zij worden verstaan.
Welke waarde dit inzicht in het normatief karakter der menschelijke verbandsstructuren heeft voor de theorie, zal ons bij ons verder onderzoek blijken.
| |
Hoofdonderscheiding in de structuren der menschelijke samenlevingsverbanden: de typisch in een natuurzijde en de typisch historisch gefundeerde.
Eindelijk hebben wij nog op deze gemeenschappelijke eigenaardigheid der menschelijke samenlevingsverbanden te wijzen, dat
| |
| |
zij alle zonder onderscheid een typische fundeeringsfunctie in hun structuurprincipes vertoonen.
In geen dezer verbandsstructuren bezit m.a.w. de leidende bestemmingsfunctie een oorspronkelijke zin-individualiteit, maar steeds appelleert deze structuurfunctie op een vroegere, waarin haar zin-individualiteit oorspronkelijk gefundeerd is.
Deze eigenaardigheid hebben de verbandsstructuren der menschelijke samenleving gemeen met de, in de voortplanting gegronde, dierlijke verbanden en evenzeer met de vroeger onderzochte objectief-normatieve dingstructuren.
Maar terwijl de door den mensch gevormde dingen zonder onderscheid hun typische fundeering in den historischen wetskring bleken te hebben, zal ons blijken, dat bij de menschelijke samenlevingsverbanden andere typen van fundeering aanwijsbaar zijn.
Als hoofdonderscheiding in de verbandsstructuren zullen wij nl. vinden: zulke, welke typisch in een natuurzij de der werkelijkheid en zulke welke typisch historisch zijn gefundeerd.
| |
De methodische grond voor een voorloopige uitschakeling van de onderlinge vervlechtingen tusschen de structuurprincipes der samenlevingsverbanden.
In de derde plaats moet ik er den nadruk op leggen, dat wij ook bij het onderzoek van deze structuur-principes voorshands zooveel mogelijk afzien van de vervlechtingen, in casu van die tusschen de verbands-structuren onderling met de gemeenschaps- en maatschapsstructuren, welke vervlechtingen de menschelijke samenleving vooral op hooger beschavingspeil zoo uitermate ingewikkeld, maar juist daardoor zoo wonderlijk belangwekkend maken.
Ook bij de analyse van de interne structuur-principes der natuurdingen en der door den mensch gevormde objectieve dingen abstraheerden wij voorshands methodisch van deze enkaptische vervlechtingen, ofschoon wij bij de analyse van sommige structuur-typen niet konden vermijden, op hare beteekenis voor de interne structuur der individueele dingen zelve te wijzen.
| |
| |
De reden, waarom wij ook bij het onderzoek van de structuur der menschelijke samenlevingsverbanden met deze methodische abstractie moeten beginnen, ligt weder voor de hand.
Het is niet mogelijk een helder inzicht te krijgen in de verwikkeling, welke de ineenstrengeling der samenlevings-structuren voor het onderzoek oplevert, wanneer wij niet eerst deze structuren zelve in hare eenvoudige gestalte theoretisch hebben verstaan.
Juist de omstandigheid, dat men in het theoretisch onderzoek van de menschelijke samenlevingsverbanden aanstonds al zijn aandacht richtte op hun onderlinge vervlechtingen, alvorens men zich behoorlijk rekenschap had gegeven van de structuren zelve, die in deze vervlechting ingaan, werkte het theoretisch nivelleeringsstreven in de hand.
Men maakte het zich dan gemakkelijk met enkele algemeene uitwendig constructieve onderscheidingen en scheen bovendien nog bijzonderen eerbied te hebben voor het ‘werkelijk leven’, dat immers geen scherpe grenzen schijnt te kennen.
De schoonheid en goddelijke wijsheid in de structuur van den kosmos ligt echter niet in een nivelleering, niet in een verflauwing der innerlijke grenzen, maar veeleer in een strenge handhaving van de structuur-bijzonderheden in de meest rijke en ingewikkelde vervlechtingen van het leven.
En het moet voor het Christelijk denken een vreugde zijn de zuivere lijnen in deze structuur-vervlechtingen weer met zorg na te sporen.
| |
Het differentieerings- en integreeringsproces in de verbandsvorming. Het primitieve verbandsleven.
Het is nu merkwaardig, dat juist bij een meer of minder primitieve samenleving de onderscheiden verbands-structuren in de positieve organisatievormen het meest ongearticuleerd in elkander besloten liggen en dat de vorming van samenlevingsverbanden van enkelvoudige structuur een differentieeringsproces onderstelt, dat als zoodanig volstrekt historisch is gefundeerd.
Deze stand van zaken is sinds Comte algemeen bekend.
Primitieve verbanden in een nog geheel of gedeeltelijk afgesloten
| |
| |
cultuurkring zijn nimmer van enkelvoudige structuur, doch vervullen veeleer alle behoeften voor welker bevrediging zich bij het meer ingewikkeld worden der samenlevingsverhoudingen afzonderlijke verbanden gaan vormen.
In zooverre kan men zulke primitieve, in hun structuur gecompliceerde, verbandsvormen overdrachtelijk de ‘kiemcellen’ noemen voor de latere ontwikkeling der gedifferentieerde verbanden.
Dat dit echter geheel iets anders is, dan de metaphysische universalistische verbandstheorie leerde in haar stelling, dat het gezin de kiemcel is van den staat, zullen wij nog uitvoerig aantoonen.
| |
Samenhang van het differentieeringsproces in de verbanden met dat in de onderscheiden normatieve wetskringen. De figuur der zgn. primitieve oernorm.
Het hier bedoelde, historisch gefundeerde, differentieeringsproces in de verbands-structuren laat zich reeds thans verstaan in zijn samenhang met de normatieve qualificatie dezer structuren.
Reeds in de algemeene theorie der wetskringen wezen wij er immers op, dat op een meer gesloten beschavingspeil de normen in haar verschillende zin-modaliteiten zelve nog niet een gedifferentieerde functie in de samenleving vervullen.
Men spreekt in de moderne sociologie van de primitieve oernorm, een uiterst belangwekkende figuur, waarop wij bij ons verder onderzoek nog hebben terug te komen, daar zij veelszins onjuist is geïnterpreteerd.
Wij zullen nl. zien, dat de bedoelde figuur met een functionalistische methode eenvoudig niet is te benaderen, doch alleen uit de gecompliceerde structuur van de gemeenschappen, waarin deze normen gelden, is te verstaan.
Terwijl nu bij de differentieering der menschelijke samenleving ook de verbandsstructuren meer gearticuleerd naar voren treden, vinden wij tegelijkertijd het verschijnsel van een toenemende onderlinge vervlechting der gedifferentieerde verbanden, waarop wij eveneens nog uitvoerig moeten terugkomen.
| |
| |
Het is met name dit historisch gefundeerd differentieerings- en integreeringsproces, dat in samenhang met de omstandigheid, dat de structuurprincipes der samenlevingsverbanden op menschelijke vorming en positiveering zijn aangewezen, door het Historisme werd misduid in den zin van een volstrekte variabiliteit der verbandstructuren zelve.
De waarheid is deze, dat zelfs de hieronder te onderzoeken typisch historisch gefundeerde samenlevingsverbanden, die als zoodanig niet van alle tijden zijn, constante structuurprincipes bezitten, die niet zelve een in den tijd variabel karakter kunnen hebben. Dit punt zal ons bij nader onderzoek steeds duidelijker worden.
|
|