De wijsbegeerte der wetsidee. Boek I. De wetsidee als grondlegging der wijsbegeerte
(1935)–H. Dooyeweerd– Auteursrecht onbekendBoek I. De wetsidee als grondlegging der wijsbegeerte
[pagina 3]
| |||||||
Deel I Prolegomena | |||||||
[pagina 5]
| |||||||
Inleiding
| |||||||
[pagina 6]
| |||||||
samenhang van al hare functies in alle zijden der kosmische werkelijkheid. En de mensch, wiens ikheid zich in den samenhang van al hare kosmische functies uitdrukt, was zelve door God geschapen als de uitdrukking van Zijn beeld.Ga naar voetnoot1) | |||||||
De zin als zijnswijze van alle creatuurlijk zijnde.Dit universeele heen-wijzende en uitdrukkende karakter van heel onzen geschapen kosmos, stempelt de creatuurlijke werkelijkheid naar hare afhankelijke onzelfgenoegzame zijnswijze als zin. De zin is het zijn van alle creatuurlijk zijnde, de zijnswijze ook van onze zelfheid, en is van religieuzen wortel en van goddelijken oorsprong. De wijsbegeerte nu behoort ons theoretisch inzicht te verschaffen in den wereldsamenhang, als een, naar een totaliteit heenwijzenden, zin-samenhang, waarin wij met al onze functies, zoowel de zgn. natuur- als de zgn. geestesfuncties, gevoegd zijn. Zij moet den theoretischen blik der totaliteit over onzen kosmos richten en binnen de grenzen harer mogelijkheid antwoord geven op de vraag ‘Wie alles sich zum Ganzen webt’. Het wijsgeerig denken in zijn eigenlijk, nimmer straffeloos te miskennen, karakter is: op de zin-totaliteit van onzen kosmos gericht, theoretisch denken. Deze enkele inleidende stellingen bevatten reeds in zich de geheele problematiek van de mogelijkheid van een wezenlijk wijsgeerig denken! Het wijsgeerig denken is een actueele werkzaamheid, welke slechts in het afgetrokken begrip - ten koste harer actualiteit - valt te abstraheeren van de zelfheid, de ik-heid, die in dit denken actueel werkzaam is. Deze abstractie van het actueele, volle ik, dat denkt, moge voor | |||||||
[pagina 7]
| |||||||
een begrips-omgrenzing van het wijsgeerig denken noodwendig zijn, in die begrips-omgrenzing blijft het ik zelve actueel werkzaam. Dat ik is niet slechts in zijn denken actueel werkzaam, maar in alle functies, waarin het zich binnen onzen tijdelijken wereldsamenhang uitdrukt en er is geen enkele zin-zijde van onzen kosmos waarin ik niet actueel zou fungeeren. Ik heb een actueele functie in den zin van het getal als eenheid, in de ruimte, in de beweging, in het organisch leven, in het psychisch gevoel, in het logisch denken, in de historische ontwikkeling, in de taal, in den omgang met mijn mede-menschen, in de economische waardeering, in de aesthetische beschouwing of werkzaamheid, in het rechtsleven, in de moraal, in het geloof. In dit geheele samenstel van kosmische zin-functies ben ik actueel werkzaam, in samenhang met andere ikken. | |||||||
De richting van het wijsgeerig denken op de zintotaliteit impliceert de critische zelf-bezinning.Kan dan de wijsbegeerte, die in haar theoretische werkzaamheid door de idee der zin-totaliteit gericht behoort te zijn, ooit zonder wijsgeerige bezinning op de zelf-heid mogelijk zijn? Blijkbaar niet. Een wijsbegeerte, die in het wijsgeerig denken niet tot wijsgeerige bezinning op de zelfheid komt, moet van meetaf haar richting op de zin-totaliteit van onzen kosmos missen. Het Γνῶϑι σεαυτόν, het ‘Ken u zelve’, moet inderdaad boven de ingangspoort der wijsbegeerte worden geschreven. Maar juist in dezen eisch der wijsgeerige zelf-kennis schuilt het groote probleem. Het ik, dat wijsgeerig denkt, is wel in dit denken actueel werkzaam, maar gaat noodzakelijk het wijsgeerig begrip te boven, wijl, gelijk zal blijken, de zelfheid het concentratiepunt is van al mijn kosmische functies, een subjectieve totaliteit, welke nòch in het wijsgeerig denken, nòch in eenige andere functie, nòch in den samenhang dezer functies kan opgaan, maar veeleer als vóór-onderstelde aan alle ten grondslag ligt. Zonder begrips-omgrenzing kunnen wij echter niet denken, dus ook niet wijsgeerig denken. | |||||||
[pagina 8]
| |||||||
Hoe kan dan nog wijsgeerige zelf-kennis mogelijk zijn, zoo niet die zelf-kennis zelve het begrip te boven gaat? Hier schijnt zich echter een uitweg te bieden. Men kan van het wijsgeerig denken niet zin-vol vragen, dat het zijn immanente grenzen zal overschrijden, om tot de zelf-kennis te geraken. Welnu, als toegegeven is, dat in het wijsgeerig denken het ik actueel denkend werkzaam is, dan moet de wijsgeerige zelf-kennis zich van meetaf concentreeren op de ik-heid, voorzoover die zich in dat denken zelve als een niet meer uit te schakelen subjectiviteit actueel openbaart. Deze ik-heid is dan het residu van een methodische uitschakeling van al die momenten in het concrete, in den tijd fungeerende ‘individueele ik’, welke ik nog tot ‘Gegenstand’ van het denken kan maken. | |||||||
De vermeende reductie van de ik-heid tot immanente subjectieve denk-pool.Wat dan als subject overblijft, is een zgn. ‘transcendentaal subject’, dat niets individueels meer in zich heeft en ook niet aan het denken transcendent is, een immanent subjectieve denk-pool, waartegenover heel de ervaarbare werkelijkheid in de tegen-pool der ‘Gegenständlichkeit’ komt te staan. De ik-heid, welke in de wijsgeerige zelf-bezinning tot subjectieven zelf-inkeer komt, lost zich dan op in de immanente ‘zuivere’ denk-actualiteit als noodwendige voorwaarde van alle theoretisch denken. De wijsgeerige zelf-bezinning bestaat dan in niets anders dan in een reflexie van het wijsgeerig denken op zijn eigen actualiteit. Intusschen, men duide het ons niet euvel, dat ons bij het kennisnemen van dit gedachten-experiment de schim van den ‘zaligen Münchhausen’ verschijnt. Immers de zgn. transcendentale denk-subjectiviteit, waarin het ik actueel werkzaam is, wordt hier toch in waarheid weer, al theoretisch denkende, van de ik-heid geabstraheerd, ze wordt zelfs | |||||||
[pagina 9]
| |||||||
in den verst denkbaren graad van abstractie geisoleerd, daar zij het product is van een methodisch uitschakelingsproces, waardoor de denker meent, tenslotte de denk-functie geheel op zichzelve te kunnen stellen. | |||||||
De transcendentie van onze zelfheid boven het theoretisch denken. Het zgn. transcendentale denksubject kan als theoretische abstractie niet zelfgenoegzaam zijn.Maar deze geheele reductie van de denkende zelfheid tot het vermeende ‘transcendentaal subject’ kan slechts al denkende door het ik worden uitgevoerd en dit theoretisch denkende ik kan niet zelve weer een product der denk-abstractie zijn. Het ‘transcendentale denk-subject’ in den vermeenden zin van (boven-indivueele) subjectieve denkpool, is tenslotte niets dan het bloote begrip der subjectieve denk-actualiteit, dat de denkende ik-heid voor-onderstelt. Het wijsgeerig denken kan zich in zijn subjectieve actualiteit echter niet zelve isoleeren, juist wijl het als slechts-denken, als zgn. ‘reines Denken’ geen zelfheid heeft. Alle actualiteit in de denkwerkzaamheid stamt uit het ik, dat het denken te boven gaat. Het actueele ‘transcendentale denksubject’ blijft een abstractie van het denkend ik en daarbij een zin-looze, innerlijk tegenstrijdige abstractie, wijl de actueele denk-functie nimmer ‘an sich’, op zich zelve kan zijn, wijl zij zonder het transcendeerende ik juist niet actueel is, of liever in 't geheel geen aanzijn heeft. De wijsgeerige zelf-kennis onderstelt dus althans, dat onze zelfheid, die ook in hare actueele denk-werkzaamheid de grenzen van het denken transcendeert, haar tijdelijke denk-werkzaamheid richte op zich zelve. Niet het wijsgeerig denken keert reflecteerend tot zich zelve in, maar ik behoor, wijsgeerig denkende, tot mij zelve in te keeren. En deze actueele zelf-inkeer in de denkwerkzaamheid gaat noodwendig de grenzen van het wijsgeerig denken te boven, zal het inderdaad tot de verlangde zelf-kennis komen. Tot dezelfde conclusie moet een andere gedachtengang voeren, die uit de idee van het wijsgeerig denken als totaliteitsdenken geput is. | |||||||
[pagina 10]
| |||||||
Hoe komt het wijsgeerig denken tot de idee der zintotaliteit?Wijsgeerig denken, zoo zeiden wij, is in zijn eigenlijk, nimmer straffeloos te miskennen, karakter: op de zin-totaliteit gericht, kosmologisch denken. Zal echter zelfs maar een aanvang met het wijsgeerig denken worden gemaakt, dan moet ik reeds in de idee der zin-totaliteit mijn denken een vaste richting hebben gegeven. Zal deze idee niet volstrekt zonder inhoud blijven, zal zij dus inderdaad mijn wijsgeerig denken een richting wijzen, dan moet het mij, die de wijsbegeerte wil beoefenen, mogelijk zijn, zelf in die zin-totaliteit van onzen kosmos standplaats te kiezen, opdat ze mij niet vreemd blijve. Ik moet in mijn zelf-heid deel hebben aan die zin-totaliteit, zal ik in mijn wijsgeerig denken er de idee van hebben. In een beeld gesproken: Mijn wijsgeerig denken in de idee richtende op de zin-totaliteit, moet ik zelf boven alle, binnen den wereld-samenhang fungeerende zin-bijzonderheid, een uitzichttoren kunnen bestijgen, van waaruit ik dien wereldsamenhang met alle daarin besloten zin-verscheidenheid kan overzien. Ik moet m.a.w. een standpunt kunnen innemen, dat uitgaat boven alle bijzondere functies, waarin ik zelve binnen den wereldsamenhang actueel werkzaam ben, zal ik mijzelf niet, wijsgeerig denkende, in de zin-bijzonderheid verliezen. Slechts in transcendeering boven de zin-bijzonderheid kan ik den actueelen blik der zin-totaliteit over haar winnen. | |||||||
Het Archimedisch punt der wijsbegeerte en de oorsprongstendenz van het wijsgeerig denken.Dit vaste punt, van waaruit wij, wijsgeerig denkend, ons de idee der zin-totaliteit alleen kunnen vormen, noemen wij het Archimedisch punt der wijsbegeerte. In het Archimedisch punt staande, doet onze zelfheid echter de ontdekking, dat de blik der zin-totaliteit niet mogelijk is zonder den blik op den oorsprong, de ἀϱχή van zintotaliteit en zin-bijzonderheid beide. | |||||||
[pagina 11]
| |||||||
Immers de zin-totaliteit van onzen kosmos, waaraan onze zelfheid ondersteld wordt deel te hebben, moge als actueele volheid van zin alle zin-bijzonderheid in den samenhang harer verscheidenheid transcendeeren, maar ook zij blijft ten slotte zin, die niet op zich zelve kan bestaan, maar een zin-gevenden oorsprong, een ἀϱχή onderstelt. Alle zin is uit, door en tot een oorsprong, die niet zelve zin kan zijn. De genetische betrekkelijkheid, de onzelfgenoegzaamheid van den zin ligt in zijn wezenskarakter en wanneer het wijsgeerig denken niet anders kan zijn dan op de zin-totaliteit van onzen kosmos gericht denken, dan ligt ook de richting op de ἀϱχή noodwendig in zijn totaliteitstendenz opgesloten. Alle wezenlijk wijsgeerig denken is dan ook begonnen als denken, dat op den oorsprong van onzen kosmos was gericht. Dat deze oorsprong door de niet - Christelijke wijsbegeerte van meetaf immanent in den tijdelijken zin werd gezocht, met welke verheven namen hij ook werd aangeduid, is een punt, dat ik hier voorloopig nog laat rusten. Het is er mij thans slechts om te doen de genetische grondtendenz van het wijsgeerig denken als denken uit en tot den oorsprong op den voorgrond te stellen. Een ontijdige inzet van het critisch motief i.z. de grenzen onzer kennis (ontijdig namelijk, wanneer niet wordt ingezien, dat de wijsgeerige vraag: Waar liggen de grenzen onzer kennis? een inzicht in den zin der kennis, in haar noodwendige betrokkenheid op de ikheid, voor-onderstelt), moge schijnbaar deze geheele, op den transcendenten oorsprong gerichte, genetische grondtendenz uit het wijsgeerig denken bannen, dit banvonnis kan niet peremptoir zijn. | |||||||
De tegenstelling tusschen zgn. critische en genetische methode is terminologisch verwarrend, wijl niet in haar zin omlijnd.Want de bedoelde grondtendenz is aan de wijsbegeerte zoo wezenlijk, dat zij zich in het hart van alle ken-critische vragen | |||||||
[pagina 12]
| |||||||
zelve openbaart. De critische vraag: hoe is algemeengeldige kennis van onzen kosmos mogelijk? moge in de wending op de apriorische voorwaarden van alle menschelijk kennen zich scherp onderscheiden van alle vragen naar de niet-apriorische momenten onzer kennis, het is terminologisch nochtans in hooge mate verwarrend van een critische in tegenstelling tot een genetische denkwijze te spreken, gelijk zulks bij bepaalde stroomingen der Kantiaansche wijsbegeerte gebruikelijk is. Immers de critische vraag loopt bij eenig nadenken noodzakelijk uit in de genetische: Welke is de oorsprong onzer kennis en der kenbare werkelijkheid?Ga naar voetnoot1) Alles komt slechts aan op den zin, waarin de genetische vraag gesteld wordt en men behoeft deze vraag naar den zin slechts te stellen, om in te zien, dat daarin inderdaad de mogelijkheid der kennistheorie zelve tot probleem wordt gemaakt. De zin wijst, gelijk wij zagen, steeds buiten en boven zich zelve uit naar een oorsprong, die zelve niet zin meer is. De zin blijft in het betrekkelijke. De ware Oorsprong daarentegen is absoluut, zelfgenoegzaam! Worden nu een of meer onzer kennis-functies naar hare apriorische structuur van meetaf in een bepaalde, ten onrechte critisch genoemde, idealistische instelling van het wijsgeerig denken, theoretisch op zich zelve gesteld, dwz. los gedacht van alle verdere mogelijke bepaaldheid, dan worden zij noodwendig zelve tot apriorischen oorsprong van onzen kenbaren kosmos verheven. Houdt het wijsgeerig denken bij deze vermeende ἀϱχή op, dan is de vraag naar den zin onzer kennis vanzelve uitgesloten. De ἀϱχή immers is aan allen zin transcendent. De kenbare kosmos put veeleer al zijn zin uit de zelfgenoegzaam geloofde apriorische structuur der kennisfuncties. Het wijsgeerig denken is, op de étappe der fundamenteele vóór-vragen, welke de grondlegging der wijsbegeerte betreffen, tot | |||||||
[pagina 13]
| |||||||
rust gekomen in den vermeenden oorsprong van allen kenbaren zin. Zoo heeft het bv. op het standpunt van den Neo-Kantiaan der zgn. Marburgerrichting geen zin meer, te vragen naar den oorsprong van den transcendentaal-logischen zin, waarin hij heel de kosmische werkelijkheid meent te kunnen vatten. De oorsprong zelve van onze kenbare wereld is immers volgens hem van transcendentaal-logische geaardheid. De kosmos put op dit standpunt al zijn mogelijken zin uit het transcendentaal-logisch denken! Vindt echter de denker in den logischen zin geen rust, dan wordt hij noodwendig verder gedreven in zijn wijsgeerige vóór-vragen. De vermeende ἀϱχή blijkt niet de ware oorsprong te zijn, doch zelve slechts als zin te bestaan, die naar zijn waren oorsprong heenwijst. Het denken zal in de wijsgeerige vóór-vragen niet tot rust komen, alvorens die Ἀϱχή ontdekt is, die aan het wijsgeerig denken zelve eerst zin, eerst creatuurlijk aanzijn, geeft. Aan deze oorsprongs-tendenz kan het wijsgeerig denken zich niet onttrekken. Het is zijn immanente wetmatigheid, in den zin geen rust te vinden, maar uit en tot den oorsprong te denken, waaraan de zin zijn grond en aanzijn dankt. Eerst waar de zin van het vragen ophoudt, is het tot den oorsprong en het wijsgeerig denken tot rust gekomen. | |||||||
De onrust van den zin in de oorsprongstendenz van het wijsgeerig denken.Deze onrust, zich openbarend in de oorsprongstendenz van het wijsgeerig denken, is in wezen de onrust onzer zelfheid, die in dat wijsgeerig denken actueel werkzaam is. Zij stamt uit ons eigen ik, uit den wortel van ons bestaan, en plant zich uit de zelfheid voort in alle tijdelijke functies, waarin dit ik actueel werkzaam is: Inquietum est cor nostrum et mundus in corde nostro! Onze zelfheid is in het wijsgeerig denken actueel werkzaam en zoo zeker het wijsgeerig denken in de wijsgeerige zelf-bezinning | |||||||
[pagina 14]
| |||||||
niet zonder de richting op de zelfheid bestaat, zoo zeker eischt het zijn richting op de ἀϱχή onzer zelfheid en der zin-totaliteit, aan welke laatste die zelfheid deel moet hebben, zal een waarachtig totaliteits-denken mogelijk zijn. Het wijsgeerig denken qua talis heeft de actualiteit van zijn zin uit de zelfheid, die onrustig haren oorsprong zoekt, om haar eigen zin te verstaan en in haar eigen zin den zin van heel onzen kosmos! En juist in de oorsprongstendenz openbaart onze zelfheid haar subjectieve onderworpenheid aan een wet, die uit den Oorsprong aller dingen de zin-volheid harer gelding put, en die onze zelfheid begrenst en bepaalt. Daarmede is reeds in den aanvang tweeërlei voor-onderstelling van het wijsgeerig denken ontdekt: 1o een Archimedisch punt voor den denker, van waaruit onze zelfheid in de wijsgeerige denkactiviteit den blik der totaliteit over onzen kosmos kan richten en 2o een stellingkeuze in het Archimedisch punt tegenover de ἀϱχή, die allen zin transcendeert en waarin onze zelfheid, wijsgeerig denkende, tot rust komt, wijl, boven die ἀϱχή pogende uit te gaan, geen vraagstelling meer zin heeft. | |||||||
De drie vereischten, waaraan het Archimedisch punt moet voldoen.En het Archimedisch punt behoort aan deze drie voorwaarden te voldoen:
| |||||||
[pagina 15]
| |||||||
| |||||||
Het immanentiestandpunt in de wijsbegeerte.De heerschende wijsbegeerte, die de aanvaarding van de zelfgenoegzaamheid van het wijsgeerig denken tegenover alle goddelijke openbaring voor de vervulling van zijn taak als alpha en omega van het wijsgeerig inzicht beschouwt, zal de noodzakelijkheid van het Archimedisch punt wel toegeven. Sinds Descartes in zijn ‘cogito ergo sum’ het eenig vaste punt meende te hebben gevonden tegenover de universeele methodische scepsis aan alle in de ervaring zich aanbiedende werkelijkheid, wordt de bedoelde noodzakelijkheid door haar algemeen erkend, voorzoover zij althans de noodzakelijkheid eener critische zelf-bezinning in de wijsbegeerte inziet. Zij zal echter met alle kracht moeten opkomen tegen de hierboven verdedigde stelling, dat dit Archimedisch punt niet in het wijsgeerig denken zelve (al of niet in zijn samenhang met andere bewustzijnsfuncties) kan worden gezocht. Zij moet ten aanzien van het Archimedisch punt der wijsbegeerte aan het immanentiestandpunt vasthouden, dat iederen steun van het denken in iets dat de immanente grenzen der bewustzijnsfuncties als zoodanig transcendeert, afwijstGa naar voetnoot1). Iedere aanslag op dit immanentiestandpunt zal voor haar een aanslag op de wetenschappelijkheid der wijsbegeerte zelve beteekenen. | |||||||
[pagina 16]
| |||||||
Dit standpunt sluit op zich zelve niet den zgn. metaphysischen weg naar het aan het menschelijk denken transcendente uit.Wordt dit immanentie-standpunt aanvaard, dan is daarmede nog volstrekt niet de zgn. metaphysische weg naar het aan het menschelijk denken transcendente afgewezen. De klassieke immanentiephilosophie was zelfs geheel in een metaphysische prima philosophia gefundeerd. Deze metaphysische weg naar de zin-totaliteit en de ἀϱχή loopt echter, althans bij de rationalistische stroomingen, noodzakelijk over de poging tot overschrijding van de creatuurlijke grenzen van het wijsgeerig denken in de idee van een absoluut, de zijnsvolheid in zich bevattend, vergoddelijkt denken, de νόησις νοησέως, de ‘intellectus archetypus’. De rationalistisch-metaphysische weg vanuit het immanentiestandpunt naar een aan het menschelijk denken transcendente ἀϱχή is m.a.w. de weg der verabsoluteering van de denkfunctie. Het ver-goddelijkte denken, de νόησις νοησέως, wordt de ἀϱχή; het menschelijk denken, in zijn ver-ondersteld deel-hebben aan de goddelijke rede, wordt als Archimedisch punt gevat; de zintotaliteit wordt gezocht in het systeem der aan het denken immanente ideeën. Het immanentie-standpunt impliceert echter niet noodzakelijk het geloof in de zelfgenoegzaamheid van het menschelijk denken tegenover de overige immanente bewustzijnsfuncties. Het vertoont veeleer blijkens de eeuwenoude ontwikkeling der immanentiephilosophie de meest uiteenloopende schakeeringen vanaf het metaphysisch rationalisme tot de moderne irrationalistische levensphilosophie. Het openbaart zich ook in de gestalte der moderne zgn. existentie-philosophie, die met het Cartesiaansche (rationalistische) ‘cogito’ als Archimedisch punt heeft gebroken en meent in Dilthey's lijn het vivo ervoor in de plaats te hebben gesteld. | |||||||
[pagina 17]
| |||||||
Het woord immanentiephilosophie wordt door ons in den breedst mogelijken zin genomen.Wij nemen hier dus het woord immanentiephilosophie niet in de enge gebruikelijke beteekenis van wijsbegeerte, die alle werkelijkheid immanent aan het bewustzijn vat en iedere brug tusschen de menschelijke bewustzijnsfuncties en een ‘extra-mentale werkelijkheid’ heeft afgebroken, doch in den breeden zin van alle wijsbegeerte, die haar Archimedisch punt immanent in het wijsgeerig denken zelve zoekt, onverschillig hoe dit wijsgeerig denken dan nader wordt opgevat, 't zij in rationalistischen, 't zij in irrationalistischen, 't zij in metaphysischen, 't zij in transcendentaal-logischen, 't zij in psychologischen, 't zij in historischen zin. De taak der wijsbegeerte kan op dit standpunt breeder of enger worden gezien. Zoo bestaat in de moderne immanentiephilosophie een sterke strooming, die op het theoretisch karakter van het wijsgeerig onderzoek allen nadruk legt en erkent, dat het theoretische slechts één van de vele gezichtshoeken is, waaronder wij den kosmos kunnen bezien, zij 't al den eenigen, waaronder wij hem inderdaad in den blik der totaliteit kunnen vatten. Naast den theoretischen kosmos worden de religieuze, de aesthetische, de moralistische en andere a-theoretische ‘werelden’ erkend en aan de wijsbegeerte wordt dan uitdrukkelijk het recht ontzegd voor haar theoretischen kosmos het waarde-monopolie op te eischen. Des te sterker wordt echter door deze wijsgeerige richting de zelfgenoegzaamheid van het ‘transcendentaal’ theoretisch denken als Archimedisch punt voor de wijsbegeerte en ἀϱχή tevens van den ‘theoretischen kosmos’ naar voren gebracht. De theoretische kosmos is inderdaad op dit standpunt de ‘schepping’ van het wijsgeerig denken, dat eerst al het a-theoretische methodisch tot een chaotisch bewustzijnsmateriaal moet afbreken, om het eerst daarna in de scheppende vormen van het wijsgeerig denken tot een kosmos te ordenen (Zoo bv. Rickert). De immanentie-philosoof heeft bij deze opvatting van de wijsbegeerte de eerlijke overtuiging, dat alleen zóó het wetenschappe- | |||||||
[pagina 18]
| |||||||
lijk karakter van het wijsgeerig denken valt te handhaven. Wat zou er immers van de ‘objectiviteit’, van de ‘algemeen-geldigheid’, van de controleerbaarheid van het wijsgeerig denken terecht komen, wanneer de wijsbegeerte zich zou binden aan vóór-onderstellingen, die haar eigen immanente grenzen te boven gaan? Religieuze en ‘weltanschauliche’ overtuigingen mogen in hooge mate eerbiedwaardig zijn, ja, de haar grenzen begrijpende wijsbegeerte zal er zich wel voor hoeden ze aan te tasten. Maar binnen het domein der wijsbegeerte kunnen hare aanspraken niet worden erkend. Hier komt het niet aan op gelooven in wat ‘de grenzen van ons kenvermogen’ overschrijdt, maar op objectieve, voor ieder, die theoretisch denken wil, gelijkelijk geldende theoretische waarheid. Zie daar dan tegelijk het zgn. neutraliteitspostulaat, dat overigens aan het immanentiestandpunt geenszins inhaerent is, doch slechts door die stroomingen in de immanentie-philosophie wordt aanvaard, die althans de wijsbegeerte geen heerschappij over het persoonlijk leven toekennen. Alle scherpzinnigheid, waarover de voorstanders van dit standpunt beschikken, is toegespitst op het aantoonen van de juistheid van het neutraliteitspostulaat. Twee van de meest scherpzinnige moderne pleidooien daarvoor, die van Heinrich Rickert en Theodor Litt zullen wij nog later onder de oogen hebben te zien, wanneer wij meer afzonderlijk het verband tusschen wijsbegeerte en levens- en wereldbeschouwing gaan behandelen. | |||||||
De innerlijke problematiek van het immanentiestandpunt.In deze Inleiding volstaan wij er mede, de innerlijke problematiek van het immanentie-standpunt naar voren te brengen, en aan te toonen, hoe de keuze van dit standpunt zonder een wezenlijke transcendeering boven het wijsgeerig denken en boven alle aan de zinverscheidenheid immanente functies van het bewustzijn niet mogelijk is. Daarbij gaan wij uit van hetgeen wij hierboven als wezenlijk voor het Archimedisch punt der wijsbegeerte leerden kennen. Dit | |||||||
[pagina 19]
| |||||||
Archimedisch punt, zoo betoogden wij, moet boven de zin-verscheidenheid verheven zijn, zal het ons inderdaad houvast bieden. Zou het Archimedisch punt zelve in de zin-verscheidenheid besloten liggen, dan is het persé ondeugdelijk als orienteeringspunt, van waaruit de blik der totaliteit over de zin-verscheidenheid moet worden gericht. Het Archimedisch punt moet voorts ook - gelijk wij reeds opmerkten - den zin-samenhang in de verscheidenheid der zinzijden te bovengaan. Daarvan willen wij ons thans nader rekenschap geven. | |||||||
Waarom de zin-totaliteit niet in den samenhang der zin-verscheidenheid kan gelegen zijn.Ook in den immanenten samenhang in de zin-verscheidenheid van getalszijde, ruimtelijke zijde, bewegingszijde, organische levenszijde, gevoelszijde, logische, historische e.a. zijden der kosmische werkelijkheid kan de zin-totaliteit niet gelegen zijn. De immanente samenhang tusschen alle bijzondere zin-zijden van onzen kosmos mist op zich zelve het innerlijk concentratiepunt, waarin alle bijzondere functies van den zin in de zin-volheid samentreffen. Deze waarheid wordt ons in de zelf-bezinning onmiddellijk openbaar. Wij begonnen in deze Inleiding op te merken, dat onze zelfheid zich in alle bijzondere zin-zijden van ons bestaan uitdrukt. Zulks is alleen mogelijk, doordat al deze bijzondere zin-functies in de zelfheid, in de ikheid, haar boven de zin-verscheidenheid verheven, dus transcendent, concentratiepunt vinden. Onze zelfheid dekt zich niet met den onderlingen samenhang tusschen alle functies, welke wij in den kosmos bezitten. De zin-verscheidenheid bestaat slechts in den onderlingen samenhang van alle zin-bijzonderheid, maar als uitdrukking van een zinvolheid, die zich in de zin-verscheidenheid verbijzondert. De zin-totaliteit is als zin-volheid het noodwendig transcendente centrum, waar alle bijzondere zin-functies in haar onderlingen samenhang samentreffen in de eenheid van richting op den Oorsprong, op de Αϱχή van allen zin. | |||||||
[pagina 20]
| |||||||
Het Archimedisch punt als concentratiepunt voor het wijsgeerig denken.Het Archimedisch punt der wijsbegeerte moet dus in verband met het voorgaande in waarheid zijn het concentratiepunt voor het wijsgeerig denken en als zoodanig de zin-verscheidenheid ook in haar samenhang te boven gaan. Kan nu dit concentratiepunt aan het wijsgeerig denken zelve immanent zijn, kunnen wij m.a.w. in het denken ergens een punt vinden, dat inderdaad de zin-verscheidenheid transcendeert? | |||||||
Voldoet het zgn. transcendentale denksubject aan de eischen van Archimedisch punt?Met allerlei, in hun zin niet behoorlijk geanalyseerde termen poogt men ons te suggereeren, dat wij in het wijsgeerig denken zulk een eenheid boven de zin-verscheidenheid bezitten: het ‘transcendentale bewustzijn’, het ‘transcendentale cogito’, het ‘phaenomenologisch gezuiverd bewustzijn’ (als het absolute, zin-gevend bewustzijn) enz. enz., gedacht als subjectieve denk-pool waartegenover al het kenbare in de tegenpool der voorwerpelijkheid komt te staan. Deze immanente subjectieve denkpool, die wij reeds als het product van een theoretische abstractie leerden kennen, zou als Archimedisch punt dan dus ook allen samenhang der bijzondere zinzijden van onzen kosmos moeten transcendeeren. En inderdaad, verheft zich het denken in zijn subjectieve pool niet reeds daardoor boven allen zin-samenhang in de zin-verscheidenheid dat ik dien zin-samenhang moet denken, zal ik er over kunnen spreken? Intusschen berust deze redeneering op een ernstig misverstand, dat veroorzaakt wordt door den valstrik, die in de opvatting van het zgn. ‘transcendentale cogito’ zelve verscholen ligt. Wanneer het waar is, dat ik zelve den samenhang van alle bijzondere zin-zijden der kosmische werkelijkheid transcendeer, dan geldt ditzelfde daarom nog niet voor mijn denk-functie in haar nimmer tot ‘Gegenstand’ van mijn denken te maken subjectieve actualiteit. | |||||||
[pagina 21]
| |||||||
Stel in de plaats van het cogito, het credo, in de plaats van het ‘ik denk’, het ‘ik geloof’. Men zal moeten toegeven, dat ik op den samenhang tusschen de bijzondere zin-zijden van onzen kosmos niet slechts mijn denken, maar ook mijn geloofsfunctie kan richten. Transcendeer ik nu daarom in mijn geloofsfunctie den zin-samenhang mijner functies in den kosmos, is er m.a.w. ook een immanent actueele geloofspool, waarin de zin-verscheidenheid in haar samenhang getranscendeerd wordt? Maar gelooven en denken zijn in hun functioneelen zin verscheiden en deze kosmische zin-verscheidenheid kan ik in mijn denken zelve niet transcendeeren, evenmin als in mijn immanente geloofsfunctie. Maar, zoo zal men tegenwerpen, de bedoelde zin-verscheidenheid is toch zelve een stand van zaken, die eerst zin heeft voor het onderscheidend denken? Alzoo: het moge waar zijn, dat de denkfunctie, voorzoover zij nog zelve als zijde van de ervaarbare werkelijkheid gedacht wordt, in de zin-verscheidenheid bevangen is, maar dat bewijst niet, dat ook het transcendentale denk-subject, als subjectieve denk-pool, den samenhang der zin-zijden niet zou transcendeeren. Integendeel, blijkt niet juist hier, dat alle zinverscheidenheid onomkeerbaar van dit transcendentale denksubject afhankelijk is, dat wij bij de subjectieve denkpool inderdaad van een ‘Transcendenz in der Immanenz’ kunnen spreken? Wij zijn hier inderdaad tot een zeer principieel punt in onze discussie met de aanhangers van het zgn. ‘transcendentale’ immanentiestandpunt genaderd. In de laatste tegenwerping is een nieuwe valstrik verborgen, dien wij met zorg hebben bloot te leggen, zal hij ons niet telkens gevangen nemen. In de subjectieve denk-pool, waarvan hier voortdurend sprake is, woont als denk-pool logische zin en als subjectieve pool van het wijsgeerig denken nader: theoretisch-logische zin. Gelijk wij in het vervolg nog uitvoerig zullen aantoonen, zijn wij in het theoretisch denken steeds werkzaam in een tegen-overstel- | |||||||
[pagina 22]
| |||||||
ling van het niet-logische aan den immanent-logischen zin van het denken en wordt juist in die tegen-overstelling het theoretisch probleem geboren. | |||||||
De theoretische zin-verbinding onderstelt de zinverscheidenheid van het logische en het daaraan tegenovergestelde niet-logische.In dit theoretisch, tegenoverstellend denken berust alle juiste begripsvorming op onderscheiding van de zin-zijden van den kosmos en op een verbinding of synthesis van den logischen denkzin met den tegenovergestelden niet-logischen zin, welke synthesis op zichzelve een grondprobleem der wijsbegeerte is. Deze zin-verbinding of zin-synthesis, waardoor, gelijk wij later zullen zien, het theoretisch denken zich van alle niet-theoretisch denken onderscheidt, onderstelt reeds den zin-samenhang in de zin-verscheidenheid van logischen en niet-logischen zin. Alzoo, de logische zin van de subjectieve denkpool is als logische zin verscheiden van alle niet-logische zin-functies, maar tegelijk met de laatste in een onverbrekelijken zin-samenhang gevoegd. Er is nu een logische verscheidenheid, die aan den logischen zin van het denken immanent is, maar niet zou kunnen bestaan zonder een kosmische zin-verscheidenheid, waarbinnen het logische zelve fungeert. | |||||||
De valstrik in de opvatting van het zgn. transcendentale denk-subject als Archimedisch punt: Kosmische zin-verscheidenheid en verscheidenheid in logische zin-bijzonderheid.De valstrik, die in de laatste tegenwerping van den aanhanger van het zgn. transcendentale immanentiestandpunt verscholen is, bestaat nu in de vereenzelviging van de kosmische zin-verscheidenheid met de verscheidenheid in logische zin-bijzonderheid. De aanhanger van dit standpunt zal echter blijven weigeren de zin-bijzonderheid van zijn begrip van het transcendentale denksubject te erkennen. De transcendentaal-logische denk-pool blijft voor hem de-zelve door niets bepaalde, maar al het andere be- | |||||||
[pagina 23]
| |||||||
palende - oorsprong van alle zin-verscheidenheid, welke laatste slechts door apriorische denk-kategorieën kan worden geconstitueerd. Hoe kan echter de wezenlijke zin-verscheidenheid, waarin toch de logische zin noodzakelijk bevangen blijft, zelve van logischen oorsprong zijn? Werd met deze gedachte ernst gemaakt, dan zou zij zich reeds in den aanvang ontbinden in de antinomie: De proclameering van den logischen zin tot oorsprong der kosmische zinverscheidenheid staat gelijk met de opheffing der zin-verscheidenheid en daarmede met de opheffing van het theoretisch denken, dat slechts in de zin-onderscheiding en zin-verbinding mogelijk is. Een consequentie, welke reeds de sophisten uit het logicisme van Parmenides trokken. Het zgn. transcendentale denk-subject laat zich slechts handhaven door van meetaf de apriorische zin-verbinding in het transcendentale denken op te nemen. Zoodra dit geschiedt, wordt echter het ‘transcendentale denk-subject’ midden in de kosmische zin-verscheidenheid teruggeworpen. Want de kenniswervende zin-synthesis vooronderstelt de zin-verscheidenheid van de logische en de nietlogische zin-zijden van den kosmos, en haar onderlingen samenhang. Waar blijft dan mijn Archimedisch punt binnen het theoretisch denken? | |||||||
Omduiding van de kosmologische zin-verbinding in een transcendentaal-logische.Men zal het slechts schijnbaar kunnen handhaven door een eigenaardige zin-verschuiving, welke de in waarheid kosmo-logische apriorische zin-verbinding en zin- onderscheiding omduidt in een zgn. transcendentaal-logische synthesis, als daad van het vermeend zelfgenoegzame transcendentale denk-subject. Wat hier in waarheid bij deze eerste stellingkeuze geschiedt, is een verabsoluteering (wijl zelfgenoegzaam-verklaring) van het zin-onderscheidend en -verbindend denken in transcendentaallogischen zin, waarbij ἀϱχή en Archimedisch punt samenvallen. | |||||||
[pagina 24]
| |||||||
Gelijk de rationalistische metaphysica, die ἀϱχή en Archimedisch punt bleef onderscheiden, het actueele denken slechts in de ἀϱχή als intellectus archetypus verabsoluteerde. | |||||||
De noodwendige religieuze transcendeering in de keuze van het immanentiestandpunt.Deze eerste stellingkeuze, waardoor men meent het theoretisch denken 't zij alleen in de ἀϱχή, 't zij in ἀϱχή en Archimedisch punt gelijkelijk, uit den kosmischen zin-samenhang te hebben uitgeheven en op zich zelve gesteld, is uiteraard geen daad van een ‘transcendentaal denk-subject’, dat immers slechts een abstract begrip is, doch veeleer van het volle ik, dat het denken transcendeert. En het is een religieuze daad, juist omdat zij een stellingkeuze in het concentratiepunt van ons bestaan inhoudt tegenover den Oorsprong van den zin. Ik zelf verhef, bij de gereflecteerde keuze van het immanentiestandpunt, het wijsgeerig denken 't zij in transcendentaal-logischen, 't zij in metaphysisch-logischen zin tot ἀϱχή van den kosmos. Deze ἀϱχή staat als oorsprong, waarboven niet zin-vol meer valt uit te vragen, naar mijn beschouwing niet in de heteronome zijnswijze van den zin. Zij bestaat veeleer bij en door zich zelve. Deze stellingkeuze tegenover de'Αϱχή transcendeert het wijsgeerig denken, al geschiedt zij uiteraard niet zonder het theoretisch denken. Zij bezit de volheid der zelfheid, de volheid van het hart, zij is de eerste concentratie van het wijsgeerig denken in een eenheid van richting. Ze is een religieuze stellingkeuze in af-godischen zin en daarmede tevens een zin-vervalschende daad, die het geheele wijsgeerig denken aftrekt van de volheid der Waarheid. De proclameering van de zelf-genoegzaamheid van het wijsgeerig denken, zelfs met de toevoeging ‘op zijn eigen gebied’, is een zinverabsoluteering ϰὰἰ ἐζοχήν, die niets van haar af-godisch karakter verliest, doordat de denker bereid is tot de erkentenis, dat de verabsoluteering, die hij op het theoretisch gebied uitvoert, geenszins de eenig rechthebbende is, maar dat de wijsbegeerte aan den religieuzen, den aesthetischen of moralistischen mensch de volle | |||||||
[pagina 25]
| |||||||
vrijheid behoort te laten, buiten het theoretisch gebied, andere goden voor hun aangezicht te hebben. De wijsgeer, die deze vrijheid aan den niet-theoreticus laat, is, om zoo te zeggen, theoretisch polytheist. Hij schuwt de proclameering van den theoretischen God tot den eenigen, waren. Maar binnen den tempel van dien God, zal geen andere worden aangebeden! De keuze van het Archimedisch punt is dus ook op het immanentiestandpunt niet als een zuiver-theoretische daad mogelijk, die in religieuzen zin niets praejudicieert. In waarheid is de zelfheid als religieuze wortel van het bestaan, de, op het immanentiestandpunt slechts onzichtbare, speler op het instrument van het wijsgeerig denken. Het wijsgeerig denken biedt ons naar den waren stand van zaken, op zich zelve geen Archimedisch punt, wijl het slechts in den kosmischen zin-samenhang kan fungeeren en inderdaad nergens dien zin-samenhang transcendeert. De immanente ideeën van den zin-samenhang en van de zintotaliteit zijn grensbegrippen, die de onzelfgenoegzaamheid van het theoretisch denken op het eigen gebied der wijsbegeerte openbaren, een punt, waarop wij uiteraard uitvoerig terugkomen. Er is geen andere mogelijkheid tot transcendeering van den samenhang der kosmische zin-verscheidenheid te vinden dan in den religieuzen wortel van het bestaan waaruit ook het wijsgeerig denken zijn uitgang neemt. | |||||||
De af-val onzer zelfheid van de 'Αϱχή en de zintotaliteit en de gevolgen daarvan voor het wijsgeerig denken.In den af-val van de zin-totaliteit van heel onzen kosmos heeft echter onze zelf-heid haar standplaats in dat Archimedisch punt verloren, waarbuiten geen waarachtige zelf-kennis, geen waarachtig inzicht in de zin-totaliteit en den Oorsprong van allen zin mogelijk is. De apostatische menschheid heeft de concentratie verloren in | |||||||
[pagina 26]
| |||||||
het brandpunt van haar bestaan, den waren dienst van God. Haar zelf-bewustzijn is, in vollen opstand tegen God, verstrooid in de zin-verscheidenheid van onzen tijdelijken kosmos. De concentratie van het bestaan in de zelfheid wordt nu een concentratie in de verabsoluteering van den creatuurlijken zin. En de immanentie-philosophie is in al haar verwarrende verscheidenheid van richtingen de theoretische neerslag van deze af-vallige houding in den religieuzen wortel der menschheid. De apriorische religieuze stellingkeuze, waarin het Archimedisch punt der wijsbegeerte wordt bepaald, moet de geheele richting van het wijsgeerig denken beinvloeden, in den kijk op den zin-samenhang tusschen de verschillende zijden der kosmische werkelijkheid, in de opvatting van wet en subject, in de opvatting der waarheid, in de opvatting van de voorwaarden van de mogelijkheid der kennis enz. enz. | |||||||
De verstrooiing van het af-vallig zelfbewustzijn in de kosmische zin-verscheidenheid en het ontstaan van de -ismen in de immanentie-philosophie, ook in haar zgn. transcendentale richtingen.En het feit, dat het af-vallig zelf-bewustzijn zich in de zin-verscheidenheid verstrooid heeft en zijn concentratie slechts in den weg der verabsoluteering terugvindt, verklaart ook de tallooze -ismen in de stelsels der immanentiephilosophie. De zin-synthesis, zonder welke geen theoretisch denken mogelijk is, is immers zin-verbinding in onderscheiding der zin-bijzonderheid, welke synthesis slechts door een, alle zin-verscheidenheid te boven gaande, ik-heid kan worden bewerkstelligd. Ken ik mij zelve niet meer, hoe zal ik dan mijn wijsgeerig denken op de zintotaliteit van onzen kosmos kunnen richten? De, in theorethische zin- onderscheiding en -verbinding omvatte, zin-bijzonderheid lokt dan uit tot hare verabsoluteering en daartegen blijkt ook de transcendentale richting in de immanentiephilosophie, die in het onderzoek naar de apriorische structuur der ‘Vernunft’ meent den weg der kritische zelf-bezinning te zijn ingeslagen, geen enkele waarborg te leveren. | |||||||
[pagina 27]
| |||||||
De immanentie-philosophie kent naast het transcendentaal-logicisme een transcendentaal-psychologisme, een transcendentaal moralisme en aestheticisme, evengoed als het al deze en nog meerdere -ismen kent, waar zij zich niet in critische zelf-bezinning van haar Archimedisch punt rekenschap gaf. En sinds Dilthey met de rationalistische opvatting van het ‘cogito’ als Archimedisch punt brak en in een ‘Kritik der historischen Vernunft’ het dynamische ‘vivo’ tot Archimedisch punt meende te kunnen verheffen, kunnen wij spreken van een irrationalistisch transcendentaal historisme, dat den strijd tegen de geheele vroegere transcendentaal-philosophie heeft opgenomen. Daarmede is de moderne immanentiephilosophie in een phase gekomen, die zich kenmerkt door een verval der vroegere zelfverzekerdheid en het hernieuwde zoeken naar een Archimedisch punt voor het wijsgeerig denken. Op dit zoo belangrijk verschijnsel zullen wij in het tweede boek nog uitvoerig terugkomen. Reeds in het tegenwoordig verband moeten wij echter opmerken, dat ook aan zulk een irrationalistische transcendentale levens-philosophie een primaire verabsoluteering der theoretische zinsynthesis ten grondslag ligt, gelijk wij later uitvoerig zullen aantoonen. De immanentie-philosoof zal voor zich zelve immer overtuigd zijn, dat hij de klip der ‘ismen’ vermeden heeft. De idealist, die de normatieve zin-zijden der werkelijkheid verabsoluteert, met behulp van het zin-synthetisch denken, zal den naturalist, die in de primitievere verabsoluteering der natuur-zijden is vervallen, zonder zelfs zich de zin-synthesis wijsgeerig bewust te zijn geworden, die aan deze verabsoluteering ten grondslag ligt, - verwijten, dat hij zich aan de verabsoluteering van het natuurwetenschappelijk vakgebied schuldig heeft gemaakt, maar voor zich zelf met verontwaardiging de beschuldiging afwijzen, dat hij in een primaire verabsoluteering der theoretische zin-verbinding is vervallen. De logicist, die meent, dat de zin-synthesis een ‘rein’-logisch karakter draagt, en dat kosmos en logos identiek zijn, zal den psychologist verabsoluteering van een specifiek, niet in zijn logi- | |||||||
[pagina 28]
| |||||||
schen oorsprong begrepen denkgebied, het ‘psychologische’, verwijten, maar zelf van meening zijn, dat hij in geen enkel ‘-isme’ is vervallen, daar hij immers de verschillende ‘denk-gebieden’ tegenover elkander als ‘autonoom’ erkent! De irrationalistische levens-philosoof, die alle wetmatigheid tot een, de ware werkelijkheid vervalschende, denk-constructie proclameert, en meent in het zich instellen in den subjectieven psychischen of historischen ‘levensstroom’ die ware werkelijkheid adaequaat te kunnen vatten, zal overtuigd zijn, dat eerst bij deze instelling van het wijsgeerig denken de volle werkelijkheid onthuld wordt en zich niet laten overtuigen, dat ook zijn standpunt in een verabsoluteering der synthetisch geabstraheerde zin-bijzonderheid wortelt. De modale zin-verscheidenheid binnen onzen wereldsamenhang biedt in haar later te onderzoeken apriorische structuur, zoowel naar de wets- als naar de subjectszijde, tal van mogelijkheden voor het af-vallig zelf-bewustzijn, om in de zin-synthesis van het wijsgeerig denken nu eens deze, dan weer die zin-zijde tot grondnoemer voor alle andere te verheffen. Dat de wortel van al zulke -ismen in de afvallige zelfheid is te zoeken, blijft op het wijsgeerig immanentiestandpunt verborgen. | |||||||
De Midas-sage en de immanentie-philosophie.De zin-rijke Midas-sage kan ons ter symboliseering dezer -ismen in de immanentie-philosophie dienen. Al wat de immanentie-philosoof in zijn wijsgeerig denken met den staf der verabsoluteerde zin-bijzonderheid aanraakt, verandert als bij tooverslag in een modaliteit van dezen bijzonderen zin. Voor den logicist wordt de kosmos tot logos, voor den psychologist worden alle zin-zijden der werkelijkheid tot modaliteiten van het psychische, voor den historist biedt zich heel de kosmos aan onder het grond-aspect van de historische ontwikkeling, voor den moralist wordt heel de (natuur-)werkelijkheid tot het verzinnelijkt materiaal onzer zedelijke plicht etc. etc. Maar, gelijk Midas zich zelf verloor in den op zijn wensch in | |||||||
[pagina 29]
| |||||||
goud veranderde wereld, zoo verliest de denker op het immanentiestandpunt zich zelve aan de verabsoluteering der theoretische abstractie. Het wijsgeerig denken, zelfgenoegzaam verklaard, verliest noodzakelijk de richting op de zin-totaliteit. De denker geeft op het immanentiestandpunt aan de idee der zin-totaliteit een valschen inhoud en kan nu ook de zin-bijzonderheid in den zin-samenhang van onzen kosmos niet meer in haar ware structuur vatten. Resumeerende kunnen wij dus zeggen, dat de eerste valstrik van alle immanentiephilosophie, in haar door ons bedoelden breeden zin, hierin te vinden is: Meenende het immanentiestandpunt naijverig te handhaven en daarin de zelfgenoegzaamheid van het wijsgeerig denken tegenover de goddelijke openbaring, miskent zij de religieuze transcendeering, welke in haar inzet noodzakelijk verborgen is en deze miskenning spruit voort uit een gemis aan radicaal-critische zelf-bezinning in het wijsgeerig denken. | |||||||
Het Christelijk transcendentie-standpunt als radicale omwenteling in de instelling van het wijsgeerig denken.Het is de inderdaad radicale beteekenis van de Christelijke religie voor de wijsbegeerte, dat zij ons weder den trancendenten religieuzen wortel van het menschelijk bestaan in al zijn functies heeft onthuld en daarmede het πϱῶτον ψεῦδος der immanentiephilosophie heeft blootgelegd. De Schriftuurlijke uitspraak: ‘Uit het hart zijn de uitgangen des levens’, moet, juist verstaan, een radicale omwenteling brengen in de instelling van het wijsgeerig denken. De Grieksche metaphysica, waarmede in de Middeleeuwen het Christelijk denken compromissen ging zoeken, was nimmer uitgekomen boven de hypostase van het theoretisch denken en ook haar opvatting van het wezen van den mensch als ‘redelijk-zedelijk’ wezen en van de onsterfelijke ziel was geheel in deze verabsoluteering gegrond. Slechts het ‘redelijk’, het denkende zieledeel (λογιστιϰόν) bezit in de Platonisch-Aristotelische metaphysische psychologie onsterfelijkheid, wijl in den aanvang het theoretisch | |||||||
[pagina 30]
| |||||||
denken was gehypostaseerd tot den, den tijdelijken wereldsamenhang transcendeerenden, oorsprong der werkelijkheid, waarbij het menschelijk denken zich van de godheid als νόησις νοησέως slechts onderscheidt, doordat het nog aan de lagere zieledeelen en daarin aan de materie gebonden is. Het neo-Platonisme komt wel tot het inzicht dat in de νοῦς als theoretisch denken zelve nog zin-verscheidenheid in zin-verbinding schuilt en dat de ἀϱχή dus ook de νοῦς moet transcendeeren, maar dit inzicht leidt de denkers dezer school geenszins tot een breuk met de immanentiephilosophie als zoodanig, doch slechts tot een negatief metaphysisch godsbegrip: de eenheid als afweer van alle veelheid van zin. Het immanentiestandpunt komt in de idealistische metaphysica der Grieksche oudheid tot praegnante uitdrukking in een uiteenscheuring van den immanenten kosmischen zin-samenhang in een νοούμενον en een ϕαινόμενον, in een boven-tijdelijken, redelijken vorm en een aan den tijd immanente stof, waarbij tenslotte de vorm, als zuivere vorm of actus purus, tot ἀϱχή wordt vergoddelijkt. Men zoekt de transcendentie in waarheid in de immanentie van het theoretisch denken. Met deze geheele instelling van het wijsgeerig denken komt de Christelijke religie in onverzoenlijken strijd, wijl zij achter het wijsgeerig immanentiestandpunt ons den afvalligen religieuzen wortel onthult, waaruit deze denkhouding ontspringt. | |||||||
Het hart, als religieus concentratiepunt van heel het menschelijk bestaan, is inderdaad de volle zelfheid, de religieuze wortel ook van het wijsgeerig denken.Het hart is de in waarheid transcendente wortel van het menschelijk bestaan, het eenig punt, waarin wij de tijdelijke zin-verscheidenheid in den samenhang des tijds te boven gaan. Gelijk de Schrift het uitdrukt: De eeuw(igheid) is gelegd in het hart des menschen. Het hart is de volheid onzer zelfheid, het waarlijk transcendente concentratiepunt onzer existentie, waarin alle tijdelijke zin-functies tezamen treffen, als zoodanig ook het noodwendig | |||||||
[pagina 31]
| |||||||
uitgangspunt van het wijsgeerig denken, dat in waarheid niet kan worden uitgeschakeld, omdat in alle theoretische abstractie onze zelfheid denkende werkzaam is. En die volheid onzer zelfheid bestaat slechts in het religieuze centrum onzer creatuurlijke existentie, waar de richting van heel het leven bepaald wordt ten aanzien van den in volle Waarheid absoluten Oorsprong aller dingen. Gelijk Christus gezegd heeft: Waar uw schat is, daar zal ook uw hart zijn. Deze grond-waarheid, die de menschheid in den af-val van God en daarin van de zin-totaliteit en van zich zelve, uit het oog verloor, kan inderdaad geen punt van louter theoretische discussie uitmaken, wijl zij in de volheid harer zin het theoretisch denken transcendeert. Maak daarom de wijsbegeerte van haar los, concludeert aanstonds de aanhanger van het immanentie-standpunt. Maar hoe nu, wanneer in de bedoelde grondwaarheid een noodwendige apriorische voorwaarde voor de mogelijkheid van het wijsgeerig denken belichaamd is? Dan is het innerlijk tegenstrijdig te meenen, dat het wijsgeerig denken van haar zou kunnen abstraheeren, om zich in zelfgenoegzaamheid in een slechts-theoretischen kosmos terug te trekken. Want de aanvaarding van de mogelijkheid van een slechts-theoretischen kosmos onderstelt de in waarheid religieuze proclameering van de absoluutheid, wijl zelfgenoegzaamheid van het wijsgeerig denken. | |||||||
Het immanentie-standpunt als krypto-religieuze instelling van het wijsgeerig denken.Het is de Christelijke religie, die het immanentie-standpunt in de wijsbegeerte heeft ontmaskerd als een krypto-religieuze stellingkeuze en daarmede dit standpunt heeft ontdekt als een standpunt in den afval van de ware Ἀϱχή en daardoor ook van onze ware zelfheid. De grond-waarheid, dat in het hart als religieus concentratiepunt, en niet in het theoretisch denken, in onze gevoelsfunctie, in | |||||||
[pagina 32]
| |||||||
onze aesthetische functie, of in onze redelijk-zedelijke functies, de transcendente wortel van ons creatuurlijk bestaan is gelegen, verkrijgt namelijk haar volle praegnantie eerst door de openbaring van den zondeval van het menschengeslacht, als een af-val in den religieuzen wortel van den kosmos, en van de alleen mogelijke verlossing in Christus Jezus als den nieuwen wortel van den herboren kosmos. | |||||||
De onverzoenlijke anti-these tusschen de immanentie-philosophie en een wezenlijk Christelijk wijsgeerig denken.Er is alzoo een onverzoenlijke anti-these tusschen het noodwendig religieus apriori van de immanentie-philosophie en van een wijsbegeerte, die zich inderdaad in het Christelijk transcendentiestandpunt instelt. En deze radicaal-verschillende instelling moet den geheelen immanenten gang van het wijsgeerig denken beïnvloeden, gelijk wij in den vervolge uitvoerig zullen aantoonen. Want nimmer is grooter dwaling in de wijsbegeerte ingeslopen, dan toen de meening post vatte, als zou de religieuze instelling van het theoretisch denken voor den immanenten gang van het wijsgeerig onderzoek zonder beteekenis zijn. Nimmer grooter dwaling ook dan toen men in de latere Middeleeuwen van Christelijke zijde ging meenen, dat in de wijsbegeerte de ‘naturalis ratio’ kon worden ge-emancipeerd van de godsopenbaring van zonde en genade en in de laatste slechts haar hoogere, de grenzen der ‘natuur’ overschrijdende ‘aanvulling’ zou vinden. De waarheid is deze, dat de wijsbegeerte haar Archimedisch punt behoeft en dat de keuze van dit Archimedisch punt een religieuze daad is, die al-beslissend is voor de geheele richting, welke het wijsgeerig denken inslaat. Zonder dat ons hart door de Goddelijke Openbaring verlicht is, is geen waarachtige zelf-kennis mogelijk. En nu moeten wij aan het slot onzer Inleiding nog een misverstand uit den weg ruimen. | |||||||
[pagina 33]
| |||||||
De Goddelijke Openbaring werpt aan het Christelijk denken niet een autoritaire oplossing van immanent-wijsgeerige problemen in den schoot.De in Christus vervulde Goddelijke Openbaring, die zich tot den religieuzen wortel van heel onze existentie, dus ook tot den wortel van het wijsgeerig denken richt, lost geen enkel wezenlijk immanent wijsgeerig probleem voor ons op, juist wijl zij in hare religieuze volheid het wijsgeerig denken transcendeert. Maar zij geeft ons in het wijsgeerig denken de vaste richting op de ware zin-totaliteit en de ´Αϱχή, een richting, die dit denken nimmer uit zich zelve kan vinden, maar die het als wijsgeerig denken noodwendig behoeft, om zijn taak te vervullen. De Christelijke religie dringt niet uitwendig als een ‘Deus ex machina’ in het wijsgeerig denken door, om ons in de Openbaring de autoritaire oplossing van wijsgeerige problemen in den schoot te werpen. Zij brengt veeleer dit denken, dat door de zonde van zijn zin-volheid is afgetrokken, tot een nieuw en vreugdevol leven, tot een nieuwe ontplooiing in harmonie met al onze andere activiteit in den kosmos. De richting op de zin-totaliteit en op Ἀϱχή, die zij aan het wijsgeerig denken wijst, moet dit denken innerlijk in al zijn dimensies doordringen: in de probleemstellingen, in de opvatting van subjectiviteit en wet, in de methode der begripsvorming, in de opvatting van de structuur der werkelijkheid, in de zin-duiding der naieve ervaring en die van de theoretische synthesis, in den wijsgeerigen blik op het tijdsprobleem enz. enz. Een wezenlijk Christelijke wijsbegeerte kan niet zijn: immanentiephilosophie met uitwendige versiering van bijbelteksten. Ze kan evenmin zijn: theologie als vakwetenschap. Ze is niet anders mogelijk dan in een radicale hervorming van het wijsgeerig denken zelve, in een Reformatie der Wijsbegeerte, gelijk mijn medewerker Vollenhoven het zeer praegnant heeft uitgedrukt.Ga naar voetnoot1) |
|