de merkwaardige, sterk door v. Gneist beinvloede staatsopvatting van v. Idsenga een belangrijke rol. Volgens hem is in de constitutioneele monarchie de koning zelf de staat, wiens geheele positie in de rechtspraak zou opgaan.
De aldus met de ‘overheid’ vereenzelvigde staat wordt door v. Idsenga gelijkelijk onderscheiden van de ‘maatschappij’ als het individualistisch spel der persoonlijke belangentegenstellingen en van de ‘volksgemeenschap’.
De staat is de ‘in de geschiedenis der menschelijke beschaving optredende, ethische macht(!) die den persoon de mogelijkheid eener zelfstandige ontwikkeling verschaffende, hem tevens gebonden houdt aan de gemeenschap door zijne zelfstandigheid slechts in zooverre te waarborgen als de vervulling harer eischen is samen te voegen met die der gemeenschap, opdat bij beider noodwendige differentiatie onheelbare scheuringen worden voorkomen, en de mensch langs dezen weg des vredes - d.i. de weg van het Recht - gerake tot een vrijheid, die de basis eener hoogere, geestelijke gemeenschap en louter innerlijke zedelijkheid zijn kan. En in geen anderen vorm heeft deze macht haar ware wezen en functie meer geopenbaard of hare taak als Rechtsstaat beter volbracht dan in den vorm der Constitutioneele Monarchie, die in Engeland is opgericht.’ (II, 361.)
Zoo wordt dus de staat gerechtvaardigd als bevorderaar van de persoonlijke moraliteit door het middel van het recht! (t.a.p.) Deze in wezen personalistisch-humanistische kijk op staat en recht heeft helaas v. Idsenga's Christelijk-historische staatsleer diep geinfecteerd, ook al werkt hier anderzijds evenzeer duidelijk Stahl's lutheraansch persoonlijkheidsbegrip door (zie blz. 340), dat op zich zelve even weinig met het humanistische van doen heeft als de Christelijke vrijheidsgedachte het heeft met de humanistische der Kantiaansche autonomie.
Wat bij v. Idsenga, ondanks zijn scherpe aan v. Gneist ontleende tegenstelling tusschen ‘maatschappij’ en ‘gemeenschap’, geheel ontbreekt, is een behoorlijke analyse van de zin-structuur der verbanden en maatschapskringen. Vandaar zijn wonderlijke staatsconstructie! Want hoe kan de ‘staat’, gelijk v. Idsenga zelf zegt, identiek zijn met een gezagsorgaan èn zoo tegenover het staatsvolk worden gesteld?