Bijlagen.
Bijlage A (zie blz. 126)
Dat in de generale zinstructuur der historie inderdaad de op pag. 126 genoemde analogische zin-momenten aanwezig zijn, verklaart het optreden van de naturalistische en psychologistische historie-beschouwingen, die de desbetr. anticipeerende substraten van den historischen zin voor den historischen zin zelve namen.
De bedoelde zin-analogische elementen wijzen zelfs naar den zin van de getals- en ruimtekringen terug. Het ruimtebegrip, waarmede de historiewetenschap werkt, is uiteraard geen mathematisch, physicaal of biologisch, maar een historisch ruimtebegrip; d.w.z. de ruimtezin komt slechts zin-analogisch in de generale zin-structuur der beschavingsontwikkeling voor, ook al is deze zin-analogie nimmer ‘rein-historisch’, maar slechts in kosmologischen zin-samenhang met den ruimtezin en de tusschen ruimte- en historiekring ingelegerde zinstructuren te vatten.
Het zinfunctioneel historisch tijdsbegrip is evenzeer, gelijk wij vroeger zagen, door den zin: beschavingsontwikkeling gequalificeerd en heeft een subjectieve en objectieve richting, gelijk wij zulks vroeger hebben uiteengezet.
Zoo heeft b.v. een kunstwerk, zeg de ‘Faust’ van Goethe, een objectieve zinfunctie in de beschavingsontwikkeling, die als zoodanig in de objectieve tijdsrichting der historische ontwikkeling ligt.
Waar, gelijk wij vroeger zagen, de objectieve tijdsrichting steeds door de subjectieve moet worden geobjectiveerd en geactualiseerd, begrijpen wij ook aanstonds, waarom de objectieve kunstwaarde in de historische ontwikkeling is gefundeerd, een waarheid, die onmiddellijk in het oog springt, als men b.v. bedenkt, dat voor de oude Grieken, met hun historisch gefundeerde positieve maatstaven voor schoonheidswaardeering, de objectieve kunstwaarde van een ‘Hermes’ van Praxiteles een zin-individueel andere moet zijn geweest, dan voor ons modernen.
Het is een onoplosbare antinomie in Litt's vroeger geanalyseerde zin-beschouwing, wanneer hij (a.w. S. 342) eenerzijds in de objectieve zinstructuren, als wetenschappelijke theorieën, kunstwerken enz., een immanent zakelijke ontwikkeling erkent, en toch anderzijds de zinstructuur als zoodanig tijdloos noemt.
De onderscheiding van subjectieve en objectieve richting in de historische tijdsorde, die geregeld uit het oog wordt verloren, heeft groote waarde voor het probleem der periodiseering.
Hoe minder er nog sterk geindividualiseerde ‘vormers’ der historische ontwikkeling optreden, des te sterker zal de objectieve richting in de historische tijdsorde bij de periodiseering overwegen. Voor de zgn. oerhistorie deelt men de historische tijdperken zelfs uitsluitend naar objectieve gezichtspunten in (b.v. het steenen tijdperk, het bronzen tijdperk enz. enz.), daar de ons bekende ‘bronnen’ ons geen subjectieve gezichtspunten aan de hand doen.