souvereinen wezenszin des rechts gelogificeerd in een abstract algemeen begrip. Want ‘gelijkheid’ drukt op zich zelve geen souvereine zinfunctie uit, maar is een logisch relatiebegrip, dat eerst in zin-synthesis met den zin van een bijzonderen wetskring materieele synthetische qualificatie verkrijgt.
In de moderne rechtsphilosophie heeft men nochtans dit abstracte gelijkheidsbegrip weer opgenomen ter karakteriseering van den materieelen zin des rechts, die dan overigens weer, evenals trouwens bij Aristoteles, met den verdiepten rechtszin der gerechtigheid wordt vereenzelvigd.
Zoo heeft b.v. Leonard Nelson in zijn System der philosophischen Rechtslehre (1920, S. 80/) het grondbeginsel zijner ‘materieele rechtsleer’ gemeend te kunnen samenvatten in de norm der ‘persoonlijke gelijkheid’, die hij omschrijft als ‘die Ausschlieszung jedes durch die numerische Bestimmtheit der einzelnen Person bedingten Vorzugs.’
Nu beweert Nelson wel nadrukkelijk, dat hij in dit ‘Gesetz der persönlichen Gleichheit’ inderdaad een ‘synthetisch oordeel a priori’ heeft ontdekt, in onderscheiding van den bloot analytischen(!) ‘Satz der Gleichheit’, welke slechts zou uitdrukken de norm der formeele gelijkheid van allen voor de wet, en die als zoodanig een bloote gevolgtrekking uit Nelson's formeel rechtsbegrip zou zijn -, maar wat aan Nelson's ‘materieel’ rechtsbegrip ontbreekt, is de zin-synthesis.
Alles komt in Nelson's materieele begripsomschrijving uiteraard aan op den rechtszin van de persoonlijke gelijkheid, maar daarover geeft hij ons geenerlei opklaring en daarom blijft zijn ‘materieel’ gelijkheidsprincipe allen rechtszin ontberen.
Iedere poging, de zinkern des rechts, de vergelding te rationaliseeren, door haar in ongekwalificeerde begrippen op te lossen, is met volledige onvruchtbaarheid geslagen.
Leo Polak's definitie van den zin der vergelding als ‘objectieve, transegoïstische belangenharmoniseering’ (zie zijn De fundering van het strafrecht (1922) en Zur sittlichen Rechtfertigung der Strafe. Kantstudien Bnd XXXV Heft 1 S. 59) is een voorbeeld van zulk een poging.
Polak is klaarblijkelijk doorgedrongen tot de aesthetische en economische zin-analogieën der vergelding en meent nu den vergeldingszin te kunnen opklaren, door dien zin in de bedoelde analogieën op te lossen. Maar los van de zinkern missen die zin-analogieën juist alle zin-belijning!
De rationaliseering van den vergeldingszin, die hier heeft plaats gegrepen, heeft de zin-analogieën zelve opgelost in abstracte algemeene begrippen, die als zoodanig den rechtszin ontberen.
De generale zinkern des rechts is zoo min te rationaliseeren, als de zinkern van den getals-, den ruimte-, den bewegings-, den levenszin, als den zin van het gevoelig bewustzijn, van de logische analyse, van de beschavingsontwikkeling, van de symbolische beteekening (den taalzin), van den omgang, van den economischen spaarzin, van de aesthetische harmonie etc. etc.
Ware die rationaliseering mogelijk, dan zou de rechtszin geen souvereiniteit in eigen kring bezitten en zou ook de zin-synthesis onmogelijk zijn.