Moderne sociologie
(1959)–J.A.A. van Doorn, C.J. Lammers– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 355]
| ||||||
Vijfde deel Verandering | ||||||
[pagina 356]
| ||||||
Hoofdstuk XIII Vormen van sociale verandering1. Systeem en dynamiek: geen tegenstellingIndien wij eerst thans de verschijnselen van sociale dynamiek en sociale verandering aan de orde stellen, dan is dat niet omdat wij het ‘statische’ van systeem en structuur hoger stellen dan het ‘dynamische’ van sociale processen en bewegingen, maar juist omdat in onze hele benaderingswijze de veranderlijkheid en beweeglijkheid der sociale verschijnselen al zo ruimschoots is verdisconteerd. Dit laatste deel van de inleiding wil dan ook niet méér zijn dan een betrekkelijk beknopte uiteenzetting over de voornaamste voorwaarden, waaronder sociale verandering zich voordoet, en over de belangrijkste vormen waarin deze zich manifesteert. Onze benaderingswijze heeft vanaf de aanvang de onveranderlijkheid en starheid van de sociale verschijnselen uitgesloten. Bewust is uitgegaan van interactie en communicatie, dus van twee soorten sociale processen, op te vatten als het ‘grondmateriaal’ van alle tussenmenselijke verschijnselen. Met sociale betrekkingen en verhoudingen hebben we vervolgens aangeduid bepaalde regelmatigheden in de interactie- resp. communicatieprocessen, terwijl tenslotte onder sociale structuur werd verstaan het totale netwerk van intermenselijke relaties in een bepaalde groepering, welke structuur tezamen met het bijbehorend cultuurpatroon te begrijpen is als een sociaal systeem. Gegeven de voortdurend plaatsvindende interactie- en communicatieprocessen waaruit een dergelijk sociaal systeem is opgebouwd, heeft het niets statisch. Het is integendeel in continue beweging, omdat deze processen bij alle stabiliteit steeds een zekere mate van veranderlijkheid of tenminste van veranderbaarheid impliceren. Dit wordt uitgedrukt door de term ‘dynamisch evenwicht’, welke op sociale systemen in het algemeen toepasselijk is. Nu wordt misschien veel verwarring gesticht door de term ‘structuur’. Zoals echter is uiteengezet, betekent structuur niet anders dan een empirisch geconstateerde regelmatigheid in sociale processen. Zo is de marktstructuur die in hoofd- | ||||||
[pagina 357]
| ||||||
stuk VI werd behandeld, slechts de aanduiding van een bepaalde wijze van interactie tussen de leden van het systeem, marktpartijen genaamd, nl. die interactievorm, waarbij wederzijds ruil plaatsvindt. Wij spreken van een marktstructuur, omdat deze ruilprocessen betrekkelijk regelmatig binnen het systeem geschieden, anders gezegd, omdat ‘ruil’ de ‘normale’ vorm van interactie is tussen de (markt-)partijen. De betrekkelijkheid van de interactieregelmaat en daarmee van de structuur dient nadrukkelijk onderstreept. Wij herinneren hier aan de definitie van sociale betrekking (hoofdstuk III), welke aan Weber werd ontleend: de kans dat interactie op een bepaalde wijze verloopt. Structuur houdt daarmee per definitie een relativiteit in, waardoor het element van potentiële verandering bij voorbaat is ingecalculeerd. Dit nu betekent, dat structuur en dynamiek twee ‘gelijkwaardige’ aspecten zijn van het sociaal systeem: de elementen zijn processen, welke zekere regelmatigheden en dus een bepaalde stabiliteit vertonen (de structuur), terwijl deze regelmatigheden voortdurend in de tijd veranderen, omdat de regelmaat van hun verloop niet absoluut maar betrekkelijk is (de dynamiek). Beter dan van ‘structuur’ zou gesproken kunnen worden van ‘structurering’. Systeem en dynamiek zijn dus geen tegenstellingen, maar zij sluiten elkaar wederkerig in. Of zoals Barber het formuleert: ‘There is nothing static in either concept, system or structure, except in the sense that all process is assumed to have an analyzable structure at any moment in a time series’.Ga naar eind367.
Hoe komt het nu, dat deze complementariteit van structuur en dynamiek nog altijd een omstreden punt is? Fürstenberg, die een studie heeft gewijd aan het sociologisch structuurbegripGa naar eind368. meent één van de oorzaken te vinden in het begripsrealisme van oudere sociologen, met name Tönnies. Door zgn. ‘wezenlijke’ kenmerken te combineren, construeerden zij begrippen die meer op ontologische of zelfs metafysische ideeën leken dan op empirisch bruikbare onderscheidingen. Zij trachtten dan achteraf de ‘bijpassende’ sociale verschijnselen op te sporen, maar ontnamen zich daardoor de kans om de betrekkelijkheid en daarmee de veranderlijkheid van de verschijnselen te onderkennen. Zij kwamen dan ook tot een soort vergelijkende statica: een op- | ||||||
[pagina 358]
| ||||||
eenvolging van verschillende sociale systemen (bijv. Tönnies' evolutie van ‘Gemeinschaft’ naar ‘Gesellschaft’) zonder te kunnen verklaren, waardoor het ene in het andere soort systeem overging. Naarmate de sociologie meer empirisch te werk ging, aldus Fürstenberg, werd het structuurbegrip dynamischer.Ga naar eind369. Er is dan geen sprake meer van een volstrekte stabiliteit, maar er is een relatieve stabiliteit, een dynamisch evenwicht, waarin voortdurend herschikkingen tussen de samenstellende elementen voorkomen. Een andere bron van misverstand moet waarschijnlijk gezocht worden in de definiëring van cultuur als een volslagen geobjectiveerd verschijnsel, los van de sociale structuur. Dit is tot op grote hoogte wél te verdedigen voor de materiële cultuur - instrumenten, artistieke voortbrengselen, huizen, etc. -, maar geldt niet voor de immateriële cultuur, die overigens voor de socioloog centraal staat. Waarden, normen, doeleinden en verwachtingen zijn alléén sociologisch relevant, zolang en in zoverre ze bestaan in de geesten der mensen. Een norm, die niet meer wordt gehoorzaamd, een doel dat geen navolging meer vindt bestaat sociologisch gezien ook niet meer. Uit haar liaison met de cultuurwetenschappen echter heeft de oudere sociologie de noodlottige erfenis overgehouden van de beschouwing van de cultuur als een afzonderlijke werkelijkheid. Al eerder is toegegeven, dat deze opvatting bij wijze van kunstgreep acceptabel is, maar voor de sociologie van secundaire betekenis omdat alleen de sociale functies van cultuur voor de socioloog betekenis hebben. Niet de geschreven kerkelijke normen, maar het normbesef, de norminterpretatie en de normnavolging van de kerkleden gaan hem aan. Wij herinneren op deze plaats aan de betrekkelijkheid van de sociale systemen, zoals ze boven werden geanalyseerd. Een kerk is niet een afgerond en volstrekt stabiel systeem van betrekkingen en verhoudingen ten enen en een starre configuratie van waarden en normen ten anderen, maar een relatief vloeiend totaal van processen tussen de leden, en een meerdere of mindere mate van aanvaarding van de betreffende cultuur. Een kerk is dus als sociaal systeem steeds op weg te veranderen, want elk ogenblik worden de sociale interactie- en | ||||||
[pagina 359]
| ||||||
communicatieprocessen weer iets anders dan ze tevoren waren, en elk ogenblik worden de kerkelijke waarden en normen anders geïnterpreteerd dan tot op dat ogenblik. De conclusie moet zijn, dat de sociale dynamiek van allerlei sociale systemen alleen kan worden vastgesteld door empirische bestudering van de voortdurende wisseling in de regelmatigheden in gedrag, die tezamen, abstraherend van andere gedragsvariabelen, de sociale structuur van dat systeem worden genoemd. Een derde oorzaak van de misverstanden rond de relatie tussen structurele en dynamische benaderingswijze in de sociologie is de inderdaad zeer dominerende plaats van de structureel-functionele studie van sociale systemen boven de analyse van sociale verandering. Weliswaar zijn er allerlei onderzoekingen over sociale processen, maar van een ietwat gefundeerde theorievorming of zelfs van een integratie van de bestudering der sociale dynamiek in de algemene sociologische theorie kan bezwaarlijk worden gesproken. Parsons geeft deze lacune openlijk toe.Ga naar eind370. Een goede sociologische theorie zou naar zijn mening zowel de statische als de dynamische problemen recht moeten doen, maar de al te sterke accentuering van het sociaal systeem als ‘boundary-maintaining system’, zoals in de moderne sociologie veelal gebruikelijk is, bemoeilijkt dit. Van de wetmatigheden, die de veranderingen van de systemen beheersen, weten we eenvoudig nog te weinig af. ‘The theory of change in the structure of social systems must, therefore, be a theory of particular sub-processes of change within such systems, not of the over-all processes of change of the systems as systems.’Ga naar eind371. Overigens is het heel goed mogelijk, dat de voorsprong van de ‘structurele’ op de ‘dynamische’ analyse verklaard kan worden uit de omstandigheid, dat problemen van de eerste soort alleen maar gemakkelijker zijn. Wellicht ook - aldus de mening van BarberGa naar eind372. - is de studie der structuren juist de aangewezen weg voor de ontleding van de dynamiek. In dat geval zou er - wat nogal eens wordt gesuggereerd - minder sprake zijn van een principiële of zelfs ideologische voorkeur, maar van louter pragmatische overwegingen. | ||||||
[pagina 360]
| ||||||
2. Sociale dynamiek en sociale veranderingIn het overgrote deel van de sociologische literatuur worden de termen sociale dynamiek en sociale verandering door elkaar gebruikt. Ook in het bovenstaande hebben we een ogenblik beide aan elkaar gelijkgesteld. Thans wordt het zaak tot iets nauwkeuriger formuleringen te komen. Sociale dynamiek is zojuist gedefinieerd als de keerzijde van sociale structuur: de kans dat het sociaal systeem in de tijdsdimensie zal veranderen. Een ‘dynamische’ benaderingswijze is niet anders dan het naar voren halen van de veranderlijkheid van het sociale systeem, zoals een ‘structurele’ beschouwing de stabiliteit beklemtoont.Ga naar eind373. Dit houdt in dat alle sociologische studie per definitie de studie insluit van sociale processen, zijnde de dynamische elementen van de sociale systemen en hun onderlinge betrekkingen. De studie van sociale verandering is echter een apart terrein. Het valt niet samen met de sociologie als zodanig, maar neemt binnen haar rayon een speciale positie in. De centrale vraag is dan ook in de eerste plaats die naar de verhouding tussen sociale dynamiek en sociale verandering, of anders uitgedrukt: op welk punt wordt sociale dynamiek tot sociale verandering? Zeer in het algemeen gesproken is dat het geval daar, waar veranderingen in een sociaal systeem objectief waarneembare consequenties hebben voor de structuur en het functioneren van het desbetreffende systeem.Ga naar eind374. Waar het gehele systeem wordt geschokt en omvergeworpen, behoeft dit geen commentaar. In de meeste gevallen echter zal er sprake zijn van een relatieve stabiliteit in enige delen van het systeem en een relatieve verandering in andere, welke deelsystemen op elkaar inwerken. In dergelijke systemen kan de verandering in één element verreikende consequenties hebben voor het evenwicht van het geheel, dus ook voor structuur en functies. Nemen we als voorbeeld een proces van sociale verandering in een school. Het vertrek van een generatie afgestudeerden en het optreden van een nieuwe lichting studerenden, het ontslag van een docent, de uitbreiding van de school met een tweede parallelklas, veranderen natuurlijk van alles in de desbetreffende school, maar zijn geen ‘sociale verandering’, tenzij het tot nog toe bestaande schoolsysteem door deze | ||||||
[pagina 361]
| ||||||
wijzigingen wordt aangetast. Indien de nieuwe leerlingen, in tegenstelling tot de oudere categorieën, voor 80% uit een ander sociaal milieu afkomstig zijn en de schoolleiding daardoor genoodzaakt wordt de stijl van lesgeven en de indeling van de leerstof te wijzigen, dan is er inderdaad een proces van sociale verandering aan de gang: het sociale systeem wordt op bepaalde punten gewijzigd omdat de structuur en het functioneren zich duidelijk wijzigen. Dit criterium kan op verschillende wijzen worden gehanteerd. In de oudere sociologie behielp men zich met het construeren van typen, d.w.z. met het definiëren van de als ‘wezenlijk’ beschouwde kenmerken van het sociaal systeem in kwestie, waardoor men als het ware een ‘ideaal-beeld’ ter beschikking had, waartegen men allerlei wijzigingen kon afzetten. Zolang de veranderingen, die zich in feite voltrokken, niet ingrepen in de ‘wezenlijke’ nl. de gedefinieerde karaktertrekken van het sociaal systeem, achtte men dit systeem ongewijzigd. In de meer empirische structureel-functionele methode gaat men daarentegen uit van de ‘feiten’: men analyseert allerlei objectief waarneembare veranderingen in structuur en functies van het systeem en brengt deze in onderling verband. De verandering van de sociale samenstelling van de schoolbevolking in het gegeven voorbeeld blijkt dan wijzigingen teweeg te brengen in de schoolcultuur, welke terugwerken op de sociale betrekkingen tussen docenten en leerlingen. In dit geval is er dus sprake van een proces van sociale verandering. Het ‘normale’ afvloeien van afgestudeerden daarentegen is geen sociale verandering, omdat bij onderzoek geen invloed blijkt te zijn uitgegaan op structuur en functie van het schoolsysteem. Het zal duidelijk zijn, dat wij de tweede methode ter bestudering van sociale verandering verre verkiezen boven de eerste, niet alleen omdat gene volledig voortvloeit uit onze algemene opvattingen van de sociologie en de relatieve begrensbaarheid der sociale verschijnselen, maar ook omdat hiermee een veel genuanceerder benadering mogelijk is. We leggen ons niet vast op ‘ideaal-typen’, maar hanteren empirisch vaststelbare sociale categorieën, waarbinnen waarneembare veranderingen al dan niet kunnen optreden. Het grote voordeel van deze benadering is bovendien, dat empirisch kan worden vastgesteld, op welk punt de veran- | ||||||
[pagina 362]
| ||||||
dering plaats vindt. Indien van de zojuist genoemde school niet 80% maar bijv. 50% der nieuwe leerlingen uit een ander sociaal milieu afkomstig zou zijn, zou wellicht de nu geconstateerde wijziging van de stijl van lesgeven in het geheel niet of in geringer mate opgetreden zijn. Deze beide observaties naast elkaar geplaatst leveren de mogelijkheid op een regelmatigheid te constateren in de relatie tussen de omvang der rekrutering van nieuwe groepsleden enerzijds en de mate van wijziging van het sociaal systeem anderzijds. Bij analyses van deze soort is het van het hoogste belang uitdrukkelijk te stellen, op welk proces van sociale verandering men zich richt. Het is immers heel goed mogelijk - en vaak ook een feit - dat de verandering in het systeem onder studie op verschillende ‘niveaus’ verloopt, welke zich echter niet in dezelfde tijdsperiode afwikkelen. Zo is het in het voorbeeld van de school niet onwaarschijnlijk, dat de wijziging van het lesgeven repercussies opwekt, die nieuwe storingen teweegbrengen, welke op hun beurt weer sancties zullen uitlokken. Behoren deze ‘naweeën’ tot het proces van verandering waarover we spreken, of zijn zij een aparte structuurwijziging? Waar en wanneer eindigt een eenmaal ingezet proces? Overigens: waar begint het precies? Het zijn vragen die zich met name bij allerlei historische studies voordoen. Ze laten zich zelden eenduidig beantwoorden, maar dienen veeleer als aanknopingspunt voor het maken van onderscheidingen in veranderingsprocessen die op het eerste oog hetzij eenvoudigheidshalve als een eenheid, hetzij als een onontwarbaar kluwen worden opgevat. Om het fenomeen ‘sociale verandering’ te kunnen benaderen, is het nodig tenminste een aantal grondvormen van sociale verandering naast elkaar te zetten. | ||||||
3. Vormen van sociale veranderingDe bioloog JordanGa naar eind375. heeft opgemerkt dat de uitspraak ‘l'histoire se répète’ even geldig is als de tegenovergestelde these ‘l'histoire ne se répète pas’. Geen verschijnsel zal zich in letterlijke zin herhalen: de oorlog van 1870 en de onthoofding van Lodewijk XVI zijn als zodanig definitief voltooid verleden tijd. Maar het is even waar dat deze unieke gebeurtenissen behoren tot categorieën van sociale ver- | ||||||
[pagina 363]
| ||||||
schijnselen die zich wél en zelfs betrekkelijk vaak herhalen er zijn voor en na 1870 talloze oorlogen gevoerd, en van Julius Caesar tot John F. Kennedy en Salvador Allende zijn staatshoofden gewelddadig aan hun eind gekomen. Veel overtuigender geldt dit voor microverschijnselen. Iedere geboorte, ieder huwelijk en iedere echtscheiding is als zodanig uniek en onherhaalbaar, maar iedere dag vinden er duizenden van soortgelijke gebeurtenissen plaats. Dit herhaalbare en zich herhalende van sociale verschijnselen staat in het middelpunt van de sociologische belangstelling, ongeacht of het gaat om gelijktijdigheid of volgtijdigheid in het gebeuren, om ‘dwarsdoorsneden’ of ‘lengtedoorsneden’. Thans zullen wij, zonder zelfs te trachten enigermate volledig te zijn, enkele grondvarianten van veranderingsprocessen onderscheiden. Zij kunnen helpen tenminste enige orde te scheppen in een onafzienbaar ruim gebied van studie. | ||||||
a. Culturele en structurele veranderingIn hoofdstuk VIII hebben wij sociale systemen gedefinieerd als combinaties van culturele en structurele (sub-)systemen. Het begrip ‘sociale verandering’ laat een soortgelijke kunstgreep toe: het omvat zowel processen van culturele als van structurele verandering. Het is alleen ter vereenvoudiging dat van ‘sociale’ verandering wordt gesproken en niet van ‘sociaal-culturele’ verandering. Het onderscheid is van belang alleen al omdat dusdoende een beter inzicht wordt verkregen in de samenhang van het bestudeerde verschijnsel. Bij het bovenbehandelde voorbeeld van de school bleek dat sterke wijzigingen in de sociale herkomst van het merendeel der leerlingen aanleiding waren tot veranderingen in de wijze van lesgeven. Bij nader toezien blijkt hier een cultureel veranderingsproces aan de orde te zijn: de cultuuroverdracht van de school past zich aan bij de veranderde cultuurontvankelijkheid van de nieuwe leerlingen. Zou er sprake zijn geweest van een zeer sterke groei van het leerlingenaantal waardoor de organisatie zich diende aan te passen, dan zou van sociaal-structurele veranderingsprocessen kunnen worden gesproken. Van een onderling verband tussen cultuuroverdracht en organisatie- | ||||||
[pagina 364]
| ||||||
structuur behoeft geen sprake te zijn. Op deze wijze laten zich ook meer in het algemeen twee vormen van verandering onderscheiden: veranderingen in waarden en normen - bijv. aangeduid met termen als secularisatie of verburgerlijking - staan naast wijzigingen in machtsstructuur - aan te geven met elitevorming of democratisering -; geloofsstrijd komt voor naast klassenstrijd; godsdienstoorlogen naast handelsoorlogen; sociale naast culturele revoluties. Uiteraard is er vaak onderlinge samenhang. Medische vooruitgang - een schoolvoorbeeld van culturele progressie in termen van kennis en techniek - heeft in de Derde Wereld een bevolkingsexplosie veroorzaakt die weer doorwerkt in toegenomen sociale dichtheid, welke op haar beurt strijd om schaarse bronnen uitlokt die gevoerd wordt met behulp van polariserende politieke ideologieën. Hetzelfde geldt in het klein, waar veranderingen in de seksuele moraal - een culturele wijziging - inwerken op de grootte van het gezin - een structureel gegeven - met invloeden op de kans voor de vrouw om buitenshuis werk te vinden, op het recreatiepatroon en op de normen aangaande de besteding van het gezinsinkomen. Het is mogelijk per probleem de nadruk te leggen op verklaringen vanuit culturele dan wel sociaal-structurele gezichtspunten. Maar men kan ook trachten een generale verklaringswijze te ontwikkelen, zoals met name is gepoogd door Marx en Weber met betrekking tot eenzelfde mondiaal macro-proces, te weten ontstaan en ontwikkeling van het Westers kapitalisme. De positie van Marx is wel het meest algemeen bekend. De ‘ware’ realiteit, die als zodanig de drijfkrachten der sociale dynamiek levert, is de produktietechniek en de daarvan afgeleide produktieverhoudingen. Deze bepalen in hoofdzaak de sociale structuur van de maatschappij als geheel: de strijd om de beheersing der produktiemiddelen is de kern van het maatschappelijk conflict tussen de sociale klassen, die ten aanzien van deze produktiemiddelen een tegengestelde positie innemen. Op deze wijze geïnterpreteerd is de geschiedenis van alle maatschappijen volgens het beroemde woord van het Communistisch Manifest, de geschiedenis geweest van klassenstrijd. Wat wij cultuur noemen - godsdienst, recht, wetenschap - | ||||||
[pagina 365]
| ||||||
is dan het produkt van de klassenverhouding, de afspiegeling van de eigendomsverhoudingen van de bepaalde maatschappij. Het is alles ‘ideologie’: collectieve rechtvaardiging van de tegengestelde sociale posities die de klassen innemen. Het standpunt is onovertroffen samengevat in een beroemde passage uit Marx' Zur Kritik der politischen Ökonomie: ‘In der gesellschaftlichen Produktion ihres Lebens gehen die Menschen bestimmte, notwendige, von ihrem Willen unabhängige Verhältnisse ein, Produktionsverhältnisse, die einer bestimmte Entwicklungsstufe ihrer materiellen Produktionskräfte entsprechen. Die Gesamtheit dieser Produktionsverhältnisse bildet die ökonomische Struktur der Gesellschaft, die reale Basis, worauf sich ein juristischer und politischer Überbau erhebt und welcher bestimmte gesellschaftliche Bewusstseinsformen entsprechen. Die Produktionswiese des materiellen Lebens bedingt den sozialen, politischen und geistigen Lebensprozess überhaupt. Es ist nicht das Bewusstsein der Menschen, das ihr Sein, sondern ihr gesellschaftliches Sein, das ihr Bewusstsein bestimmt’.Ga naar eind376.
Max Weber heeft het in zijn briljante studie over de relatie tussen de calvinistische ethiek en de kapitalistische geest precies van de andere kant aangepakt.Ga naar eind377. Naar zijn mening is het rationalistische en doordachte streven naar winst, dat het vroege kapitalisme in Europa en Noord-Amerika kenmerkt, te verklaren uit de protestantse, vooral de calvinistische ethiek, welke de mens voorschreef op beheerste wijze, onder voortdurende zelfcontrole, ter ere Gods in de wereld te werken. Deze ‘innerweltliche Askese’ nu stelde de beoefenaren in staat voor het eerst op grote schaal kapitaal te vormen ter verdere expansie, en niet rijkdommen te vergaren om ervan te genieten. Zo werd deze ethische, religieus verantwoorde instelling, tot vruchtbaarste voedingsbodem van de houding van de kapitalistische ondernemer, straks geseculariseerd maar niet minder dynamisch. Deze houding, met haar arbeidsethos, haar harde sociale moraal en rationele zelfdiscipline heeft het kapitalistische systeem - de produktieverhoudingen waarover Marx spreekt - mogelijk gemaakt. Zeer vereenvoudigd: niet de produktieverhoudingen hebben de kapitalistische instelling geschapen, maar de kapitalistische geest heeft het economisch sys- | ||||||
[pagina 366]
| ||||||
teem in het leven geroepen.Ga naar eind378. Natuurlijk zijn beide benaderingen eenzijdig en daarom ontoereikend. Maar beide zijn belangrijk genoeg gebleken om tot inspiratiebron te worden van generaties onderzoekers, sommigen de marxistische klassentheorie beproevend, anderen systematisch op zoek naar varianten van de protestantse ethiek in zich moderniserende economieën.Ga naar eind379. In de combinatie van beider theorieën ligt overigens een veelbelovende uitweg, want zoals de puriteinse arbeidsethiek slechts in bepaalde sociaal-structurele constellaties tot succesvolle ontplooiing kon komen, zo kon de motor van de klassenstrijd slechts aanslaan waar het sociale ‘bewustzijn’ - d.i. een oriëntatie op bepaalde waarden, doeleinden en verwachtingen - ver genoeg was ontwikkeld. | ||||||
b. Totale en segmentaire veranderingHet zojuist gesignaleerde verschil tussen culturele en structurele processen van verandering geeft reeds aan dat maatschappelijke verandering lang niet altijd een ‘totaal’ karakter heeft. Het tegendeel is waar: vrijwel steeds is de ontwikkelingslijn op het ene gebied verder of minder ver dan op het andere. Spanning tussen processen van verandering onderling is een dagelijks verschijnsel. In de sociologie is dit fenomeen gekarakteriseerd met de term ‘cultural lag’ of ook wel ‘institutional lag’, d.w.z. het nahinken van culturele bij sociaal-structurele veranderingen.Ga naar eind380. Het verschijnsel is ook in de populaire cultuurfilosofie en cultuurkritiek tot een centraal probleem verheven. Het heet daar dat de mensen in hun denken en gevoelsleven niet bij machte zijn de snelle ontwikkelingen op technisch en sociaal gebied bij de houden. Zij raken vervreemd, worden stuurloos en gedesoriënteerd doordat hun psychische oriëntaties en normatiek niet bij de nieuw ontstane situaties zijn aangepast. Een meer bescheiden voorbeeld van ‘institutional lag’ is te vinden in Lammers' analyse van bepaalde verschuivingen in de structuur van het medisch beroep.Ga naar eind381. Het optreden van de arts is immers gebonden aan een vrij algemeen aanvaard, traditioneel cultuurpatroon; het zijn beroepsethiek en beroepscode waarin de waarden en normen, de doeleinden en | ||||||
[pagina 367]
| ||||||
verwachtingen van en omtrent het medisch handelen concreet vorm hebben gekregen. Dit cultuurpatroon stamt echter uit een periode waarin de ongespecialiseerde en autonoom werkende huisarts vrij wel de enige medische hulpverlener was. Thans echter is de specialisatie in het artsenberoep ver voortgeschreden, zijn artsen in dienst van allerlei organisaties gewoon geworden en begint samenwerking in teamverband meer en meer en vogue te komen. De traditionele beroepscode voldoet hier lang niet altijd, zodat nieuwe vormen van coöperatie en conflict geen institutionele regeling kennen. Veel ingrijpender nog zijn de gevolgen van de recente herwaardering van leven en dood (abortus, euthanasie) en van sommige medisch-technische ontwikkelingen. Ook hier een reeks van verschuivingen, deels van culturele, deels van sociale aard, die zich moeilijk laten rijmen met gevestigde professionele waarden en normen.
Dat veranderingen in onze maatschappij zo overwegend segmentair en partieel zijn, vloeit direct voort uit de aard van die maatschappij, die niet ten onrechte met de term ‘pluralistisch’ wordt omschreven. Niet alleen ontwikkelen allerlei delen van het maatschappelijk bestel zich in een uiteenlopend tempo en in verschillende richting, maar ook de bijbehorende culturele specificaties maken uiteenlopende wijzigingen door. Zo ziet men in de produktiesector een kolossale en vrijwel onstuitbare groei van het voortbrengingsvermogen, terwijl het absorptievermogen van de consument achterblijft; men constateert in het vlak van kennisspreiding en informatieverstrekking een explosieve ontwikkeling, maar in de verwerking van dit alles door de burger een duidelijk nahinken; de toenemende centralisatie, planning en verwetenschappelijking van het overheidshandelen worden niet gevolgd door een gelijktijdige uitbreiding van de democratische controleorganen; de groei van het militair vernietigingspotentieel loopt verder dan ooit voor bij de vorming van een internationale rechtsorde - om het bij enkele voorbeelden van wereldomvattend belang te laten. Het is dan ook begrijpelijk dat de roep om ‘vermaatschappelijking’ en ‘politisering’ luid is geworden. Men bedoelt daarmee doorgaans dat de diverse maatschappelijke sectoren | ||||||
[pagina 368]
| ||||||
en organen moeten worden gebracht onder het normatief dan wel feitelijk gezag van algemeen-maatschappelijke, tot integratie en controle bekwame instanties. Men zoekt naar maatstaven die niet alleen voor alle maatschappelijke segmenten kunnen gelden, maar die bovendien de onderlinge integratie van die segmenten helpen bevorderen. Produceren alléén is dan niet meer voldoende; de produktie moet rekening houden met de werkende mens, met milieuen natuurbelangen en met politieke voorkeuren. Op dezelfde wijze verliest de wetenschap haar autonomie: zij komt te vallen onder de eis van maatschappelijk nut en politieke verantwoordelijkheid. Toneel dient bij te dragen tot politieke vorming en bewustmaking; godsdienst is geen zaak meer van individuele vroomheid, maar van maatschappelijke keuze; zelfs de seksualiteit kan zich niet meer onttrekken aan normen van maatschappelijke verantwoordelijkheid (geboortebeperking; aanvaarding ongehuwde moeder). Deze en dergelijke tendenties zijn onmiskenbaar uitingen van een groei naar ‘totale’ sociale verandering, en zijn in zoverre verwant aan oudere en nieuwere vormen van totalitarisme. Daar immers werd en wordt het meest uitdrukkelijk uitgesproken dat in de maatschappij ‘alles met alles samenhangt’, d.w.z. niets kan en mag ontsnappen aan de algemeen geldende maatstaven van politieke of (quasi-)religieuze aard. De combinatie van totalitarisme en sociale dynamiek vindt zijn hoogste vorm van verwezenlijking in de revolutie, omdat in de revolutie de gehele maatschappij, compleet met haar patroon van waarden en normen, wordt ‘omgewenteld’.Ga naar eind382. Het is overigens de taak van de socioloog zich niet blindelings op sleeptouw te laten nemen door degenen die uit het revolutionair programma de revolutionaire werkelijkheid menen te kunnen afleiden. Juist revoluties zijn geschikt om de vele divergenties in sociale veranderingsprocessen bloot te leggen. Ideologische veranderingen, zo kenmerkend voor grote revoluties, die immers in naam ervan worden ondernomen en doorgevoerd, garanderen nog lang geen sociaalstructurele wijzigingen. Politieke omwentelingen laten niet zelden het economisch systeem betrekkelijk onberoerd. Nieuwere sociaal-historische studies zetten dan ook grote vraagtekens bij de stelling dat de Franse revolutie een nieuw sociaal-economisch tijdperk - dat van het bourgeois-kapita- | ||||||
[pagina 369]
| ||||||
lisme - inluidde, of bij de nog meer verbreide opvatting dat 1917 een volstrekte breuk vormde in de Russische geschiedenis. Het centralistisch-bureaucratische Rusland, dat omstreeks 1880 tot stand kwam, handhaafde zich bij en na de revolutie van 1917 echter aanzienlijk beter dan haar voorstanders hadden gedacht.Ga naar eind383. Zo ook was de Indonesische revolutie van 1945, ondanks alle begeestering, eerder een collectief-psychische beleving dan een institutionele verandering; zelfs de bij uitstek koloniale economische onderbouw van het land overleefde het gewelddadige dekolonisatieproces en de vestiging van de nieuwe staat. | ||||||
c. Evolutionaire en cyclische veranderingIn de klassieke, 19e-eeuwse sociale wetenschappen was het evolutionisme bijzonder in trek, niet alleen als een interpretatie van de historische en actuele werkelijkheid, maar ook als een, daarmee overigens onmiddellijk verbonden, normatieve waardering van die werkelijkheid. Er was een solide geloof in ‘vooruitgang’. De leer had vele variaties: de organicistische opvatting, waarbij de maatschappij een zich ontplooiend en differentiërend organisme is; de variant van het sociaal darwinisme, welke de vooruitgang ziet voortkomen uit de strijd om het bestaan waarin een ‘survival of the fittest’ optreedt, en tenslotte de idee van het trapsgewijs opklimmen van de mensheid van primitieve naar perfecte vormen van samenleven en cultuur. Ondanks zelfs principiële verschillen in maatschappij-interpretatie verenigden vele stromingen zich op de algemene noemer ‘vooruitgang’: het economisch liberalisme dat in Herbert Spencers sociaal darwinisme een geschikte ideologie vondGa naar eind384., het militante nationalisme dat van Steinmetz en anderen kon horen dat oorlog een positieve selectie onder de volkeren teweegbrengtGa naar eind385., vooruitgangsgelovigen die door De Saint-Simon en Comte op bijna hegeliaanse wijze de wereldgeschiedenis geduid kregen, maar ook marxisten, voor wie immers in het duistere heden de lichtende toekomst van de klassenloze samenleving bleef wenken. Hier kreeg het evolutionisme een revolutionaire lading. Hoewel het vooruitgangsoptimisme na de Eerste Wereld- | ||||||
[pagina 370]
| ||||||
oorlog gebroken lijkt en concurrentie krijgt van pessimistische maatschappijvisies, is het zeker niet verdwenen. Het kleedt zich in andere vormen: in het geloof dat de Sowjet-Unie een nieuwe wereld heeft ontsloten of dat Nazi-Duitsland een Duizendjarig Rijk zal grondvesten. Na de Tweede Wereldoorlog bestaat het trouwens voort in de vorm van vele ontwikkelings- en moderniseringstheorieën die op de Derde Wereld van toepassing worden verklaard, terwijl de voortgaande technische en wetenschappelijke ontplooiing naast de formidabele welvaartsgroei in de ontwikkelde landen een bescheidener optimisme voet blijven geven. Eigenlijk waren de rapporten van de Club van Rome in het begin van de jaren zeventig een eerste radicale aantasting van het vertrouwen in cumulatieve verbetering: ‘grenzen aan de groei’ was een juiste benaming van de these die hier werd ontwikkeld.Ga naar eind386. Te meer opvallend is het dat door sommige sociaal-radicale auteurs een nieuw geloof in de vooruitgang wordt verkondigd. Een prominent vertegenwoordiger van deze opvatting is de Nederlandse socioloog Wertheim, die in zijn omvangrijke studie over ‘evolutie en revolutie’ hiervan getuigt.Ga naar eind387. Het bijzondere van dit werk is niet zozeer gelegen in een mondiaal ontwikkelingsperspectief, maar, enerzijds, in de aard van de condities tot emancipatie - revolutie in plaats van geleidelijke ontwikkeling - en anderzijds in het onomwonden pleidooi voor een positieve normatieve herwaardering van de begrippen vooruitgang en emancipatie.
Een vrijwel hieraan tegengestelde opvatting van sociale verandering ligt opgeslagen in de zgn. cyclische theorieën. Hoewel deze met name in het laatste kwart van de vorige en het eerste kwart van deze eeuw werden uitgewerkt, zou het onjuist zijn te stellen dat zij niet in de hele loop van de geschiedenis der sociale wetenschappen een tweede stroom hebben gevormd naast het evolutionaire perspectief. De idee van een zich telkens herhalende kringloop is immers al onderdeel van politieke filosofieën in de Oudheid, en ook bij Machiavelli en Vico komt de gedachte in uitgewerkte vorm voor. Niettemin: de bloei is van later datum. Zij bestrijkt met name de studie van elites, van revoluties en van de periodisering der geschiedenis; zij is verbonden met illustere namen | ||||||
[pagina 371]
| ||||||
als Mosca en Pareto, Schumpeter, Toynbee en Sorokin. De theorie van de politieke elites is het interessantst, met name in de formule van de ‘circulatie der elites’, zoals door een hele groep van sociologen en politicologen onderschreven.Ga naar eind388. De opvatting dat de maatschappij zich naar superieure politieke verhoudingen resp. naar een grotere mate van humaniteit en democratie beweegt, wordt hier frontaal bestreden. Het ontworpen beeld is pessimistisch, op het cynische af, doordat men vasthoudt aan de stelling dat elites slechts wisselen maar nooit verdwijnen, en dat de wisseling voor de massa geen verbetering inhoudt: ‘Der Wechsel des Kapellmeisters ändert nichts an der Musik’, en wat de rol van de bevolking betreft: ‘die Massen begnügen sich damit, unter Aufbietung aller Kräfte ihrer Herren zu wechseln’.Ga naar eind389. Revoluties - het laatste en radicaalste middel van vele vooruitgangsgelovigen - zijn bij uitstek het demonstratie-object van de cyclische benaderingswijze. Zelfs de grote historische revoluties, overwegend beschouwd als unieke gebeurtenissen in de emancipatiegeschiedenis van de mensheid, lijken aanleiding te geven tot de conclusie dat er sprake is van een kringloop die weliswaar met een volksopstand een climax bereikt, maar die uiteindelijk weinig meer is dan een aflossing van de politieke wacht, die de eigen belangen in de periode van restauratie veilig zal stellen. Maar ook afgezien van deze opvatting zijn revoluties als cycli van gebeurtenissen vruchtbaar te bestuderen, een sociologisch hoogst boeiende zaak, omdat men zou aannemen dat juist de instorting en omwenteling van een sociale orde alles minder belooft dan voorspelbaarheid aangaande verloop en afloop van het veranderingsproces. Toch is die voorspelbaarheid hier groter dan bij menig ander, minder tumultueus proces.Ga naar eind390. De voorgeschiedenis kenmerkt zich door een gelijktijdige opkomst van nieuwe sociale groepen die een plaats zoeken in de machtselite dan wel zich tegen die elite keren, en door een aantasting van de legitimiteitsaanspraken van de bestaande orde, met name verwoord door een intelligentsia. De sociaal-structurele factor is niet belangrijker dan de culturele, en hoewel beide de revolutie helpen voorbereiden, kunnen hun sociale bases geheel verschillend zijn. De voorhistorie kan ver in het verleden beginnen. Al gedurende de hele 18e eeuw is er een sociale filosofie aan het | ||||||
[pagina 372]
| ||||||
groeien - bekend als die van de Verlichting en met name uitgewerkt door De Montesquieu, Rousseau en Voltaire - die in de volle zin van het woord als ‘gezagsondermijnend’ is te beschouwen. Zo ook leveren tal van 19e-eeuwse Russische schrijvers - zij het minder direct en opzettelijk - een bijdrage tot ondergraving van de legitimiteit van de tsaristische orde. Het Indonesisch nationalisme en het Chinese communisme bereidden eveneens de weg voor, die eindig de bij de omwenteling welke de bestaande orde metterdaad ontkende. De heersende elites komen door dit alles in het gedrang: zij verliezen de feitelijke greep op de situatie en zij voelen zich meer en meer onzeker in hun gezagsaanspraken. Toegeeflijkheid op onderdelen en voorzichtige hervormingen - het bijeenroepen van de Franse Staten-Generaal in 1789, het tussenbestuur van Kerenski in het Rusland van 1917, de 7 December-rede van koningin Wilhelmina in 1942 omtrent de toekomst van Nederlands-Indië - komen te laat om de aardverschuiving tegen te houden. Mede dank zij kleine en vastberaden groepen slaat de staatsrevolutie om in een straatrevolutie en ontplooit zich het geweld dat voor de toeschouwer als het ‘typische’ revolutionaire gebeuren geldt, begrijpelijk door het schokkende van deze fase. Twee tendenties tekenen zich nu af: een vergaande ontbinding van het oude systeem en een rigoureus pogen tot het vestigen van een nieuwe orde. De ontbinding drukt zich uit in een chaos: wilde geruchten, massa-oplopen en demonstraties, plunderen, en aanslagen op gehate personen. De nieuwe orde kondigt zich aan doordat juist tegen deze verschijnselen scherp wordt opgetreden: censuur op de communicatiemiddelen, verbod van betogingen en onderdrukking van ‘ongeregelde’ terreur. In plaats daarvan treedt een autocratisch bewind, dat de ‘eigen lijn’ nadrukkelijk als verplicht stelt en desnoods met harde middelen doorvoert. Het is het tijdperk van de sterke man: Robespierre en later Napoleon, Lenin, maar ook in zekere zin: De Gaulle, Nasser, Fidel Castro, Soekarno, de Portugese militaire leiders in 1975. Deze fase is vaak nog in hoge mate labiel. De nieuwgevestigde orde moet steunen op massa-sentimenten en soms op krachtige repressie, terwijl de tegenkrachten nog sleutelposities bezetten en georganiseerde weerstand kunnen bieden. | ||||||
[pagina 373]
| ||||||
Van werkelijke ‘restauratie’ is eerst sprake bij terugkeer naar de ‘normale’ gang van zaken, zoals die bevorderd wordt door aanvaarding van het nieuwe gezag en haar legitimiteitsaanspraken en tot uiting komt in een daling van de criminaliteit (herstel van de normen), verruiming van de communicatie (opheffing van censuur) en van de interactie (opheffing van vergader- en betogingsverbod). De ad hoc ingestelde organen, de ‘noodregering’ of junta, het ‘militair gezag’ e.d. worden opgeheven of komen op de achtergrond; er wordt een ‘burgerlijke’ regering gevormd, verkiezingen worden toegezegd of een omvangrijke campagne ter overtuiging van de publieke opinie gaat van start. Dit zijn overigens grotendeels uiterlijkheden. Het eigenlijke process van de groei van een nieuwe sociale orde is nog maar pas begonnen. Hiertoe is het bezetten van de sleutelposities door aanhangers van het nieuwe bewind bepaald onvoldoende; het zal nodig zijn de staat ingrijpend te hervormen, de nieuwe ideologie aanvaard te krijgen - waartoe een greep op massa-media en onderwijs nodig is - en een betrouwbare ‘achterban’ onder de bevolking te kweken. Ook dient men de vaak ontwrichte economie weer enigermate te herstellen, willen er niet nieuwe onrust en ontevredenheid ontstaan. Hoe ingrijpender de omwenteling, des te moeizamer is het bereiken van een nieuw evenwicht. Een paleisrevolutie van Latijnsamerikaanse snit laat in veel gevallen de bevolking vrijwel onberoerd. De overgangsfase is kort, en er verandert weinig of niets in de maatschappelijke orde. Slechts de hoofdrolspelers zijn vervangen; de ‘circulatie van de elites’ speelt zich af binnen de elite. Het andere uiterste is te vinden waar ook een grote en geslaagde revolutie onvoldoende wordt geacht, zodat een voortgezette of zelfs ‘permanente revolutie’ nodig is om de doeleinden te bereiken. De maoistische opvatting van de revolutie in het huidige China biedt het beste voorbeeld van deze doctrine, die in talrijke post-revolutionaire campagnes, in een ‘Grote Sprong Voorwaarts’ en in een jarenlang durende Culturele Revolutie vorm heeft gekregen.Ga naar eind391.
Wie van mening is dat we hier toch wel erg ver in de geschiedenis zijn verdwaald en al te zeer enkele unieke historische omwentelingen isoleren, doet er goed aan zich te verdiepen in eigentijdse gebeurtenissen zoals de vorming van | ||||||
[pagina 374]
| ||||||
nieuwe staten in de Derde Wereld na een proces van min of meer revolutionaire dekolonisatieGa naar eind392., alsook in radicale koerswisselingen en revoltes in onze eigen samenleving. Hij zal dan opmerken dat de cyclische beweging, zojuist aan ‘grote’ revoluties gedemonstreerd, ook in kleiner formaat valt op te merken, bijv. tot uiting komend in een verlies aan zelfvertrouwen bij het bestaand gezag, het profiteren door nieuwe ambitieuze groepen van het ontstane vacuüm, het monopoliseren door die groepen van de nieuw-verworven machtsposities en het uitbouwen van die macht door het werven en organiseren van een eigen ‘achterban’. Zo gezien, namelijk als een morfologische analogie, zijn een aantal studentenrevoltes in de afgelopen jarenGa naar eind393. en de ‘doorbraak’ van Nieuw Links in de Partij van de Arbeid niet opvallend verschillend van wat zojuist ‘in het groot’ is uitgetekend. Maar ook werkelijk grote revoluties op nationale schaal komen in het recente verleden voor. De geschiedenis van Portugal in 1974 en 1975 is tot in sommige details een ‘herhaling’ van vroegere revoluties. Het eerste stadium bestaat in een voortschrijdend verlies aan legitimiteit van het zittend gezag bij een gelijktijdig opkomen van een anti-gezag, aanvankelijk geconcentreerd in het leger in de kolonieën. De ‘eerste’ revolutie heeft nog de trekken van een gematigde hervorming à la Kerenski, die hier de naam draagt van Spinola. Zijn ingrijpen echter maakt enerzijds de massa tot een politieke factor en biedt anderzijds meer radicale groepen, met name de Portugese Communistische Partij, de gelegenheid de revolutie verder te voeren. Evenals de eerste FranseGa naar eind394. en de eerste Russische revolutie is de revolutie van Spinola na korte tijd achterhaald; hij raakt betrokken in een tegencoup en moet het land ontvluchten. Daarop ontstaat een verbond tussen radicale officieren en de Communistische Partij, die zich in de strijd werpen om de beheersing van de communicatiemiddelen - pers en radio -, en die trachten het belang van verkiezingen te minimaliseren. Extreem-rechtse en -linkse politieke groepen worden verboden; tegen andere dan het nieuwe bewind welgevallige demonstraties wordt opgetreden; politieke tegenstanders verdwijnen zonder proces in de gevangenissen waaruit de eigen medestanders een jaar tevoren werden bevrijd. Medio 1975 was het nog een open vraag of de gematigden dan wel de radicalen uiteindelijk zouden | ||||||
[pagina 375]
| ||||||
winnen, in feite de keuze tussen een orde naar West- of Oosteuropees model. Een jaar later was het pleit beslecht.
Wij zien er in het bestek van dit boek vanaf nader in te gaan op cyclische interpretaties van de gehele wereldgeschiedenis - op de wijze van Spengler en Toynbee -, al zou daarmee een belangrijk alternatief worden aangewezen voor de eerder genoemde evolutionaire perspectieven. We bewegen ons dan echter te zeer op een sociaal-filosofisch en cultuurhistorisch gebied. Van meer belang is het wellicht hier te wijzen op de pretentie van veel aanhangers van de cyclische theorieën dat zij zich wensen te onthouden van waarderingen: hun doel is een feitelijke analyse, een ‘natural history of power’ en daarmee van sociale verandering.Ga naar eind395. Zij staan daarmee tegenover degenen die in de loop der gebeurtenissen enige ‘zin’ trachten te ontdekken; ze staan sterk in zoverre zij die zingeving als vertroebeling van het feitelijk onderzoek afwijzen, zwak echter omdat er ook achter hun interpretatie een mensbeeld staat dat, niet bewust gemaakt, evenzeer vervormend kan werken op hun waarnemingen. | ||||||
4. Institutionalisering van sociale veranderingTot nog toe is hoofdzakelijk gesproken over de processen van verandering als zodanig en over de varianten die hierin zijn te onderkennen. Voor de sociologie is het minstens zo interessant inzicht te krijgen in de sociale posities en rollen, structuren en systemen waarin veranderingsprocessen bij uitstek zijn vastgelegd, korteom: in de vormen van institutionalisering van verandering. Daarbij zijn twee mogelijkheden te onderscheiden: rollen en systemen die een veranderende functie uitoefenen, en die welke zélf naar hun aard en institutionele cultuur veranderlijk zijn. De twee sluiten elkaar niet uit, gaan eerder vaak samen, maar het onderscheid is niettemin analytisch van belang.
Rollen en (deel-)systemen met veranderende functies zijn - zoals te verwachten was - in onze dynamische maatschappij, waar ‘modern’ een hoge waardering uitdrukt, even talrijk | ||||||
[pagina 376]
| ||||||
als gevarieerd. Alleen al gegeven de inertie van veel institutioneel sociaal leven hebben ‘dynamiserende’ krachten en instanties een grote waarde als ‘motor’. Enkele bekende voorbeelden zijn: de research in het bedrijf, de avant-garde in kunst en literatuur, de uitvinder in de techniek, de oppositie in de politiek en de intelligentsia in de maatschappij. Gemeenschappelijk aan al deze figuren is de dynamiserende functie ten opzichte van het systeem waarin zij zijn opgenomen: zonder hun gistende, vernieuwende en kritische werking zouden deze instituten tot verstarring gedoemd zijn. Ook wanneer zij in een relatief strak regime zijn ondergebracht - en er is verschil tussen de Philips-chemicus en de experimentele dichter! - dan nog beschikken zij over een marge tot experimenteren, die de lijnfunctionaris, resp. de gevestigde poeët niet toevalt. De intelligentsia is een voorbeeld dat veelvuldig is geanalyseerd (Mannheim, Geiger, Toynbee).Ga naar eind396. Deze categorie van de maatschappelijke elite wordt een sociale functie toegeschoven, die alleen begrepen kan worden vanuit de noodzakelijkheid de cultuur van een snel veranderende samenleving voortdurend opnieuw te formuleren en te reviseren. De intellectueel in de zin van academicus en gespecialiseerd vakman behoort niet noodzakelijk tot deze elite. Hij heeft enkele instrumenten en houdingen meegekregen die hem in staat stellen de sociale functie van de intelligentsia ter hand te nemen, maar in het algemeen staan de meeste academici buiten deze kleine kring. Dynamiserende rollen en instituten beschikken over dynamiserende ideologieën. Zij hechten waarde aan veranderlijkheid en verandering en stellen een premie op alle actie die deze kan bevorderen. Vandaar de frequente hantering in het politieke bedrijf - arena van dynamiek bij uitstek - van termen als progressief, vooruitstrevend, revolutionair; conservatief is bijna een scheldwoord geworden al dragen enkele partijen nog namen als ‘anti-revolutionair’ of bijv. in Engeland, ‘conservative’. Op dezelfde wijze is de sterke benadrukking van veranderlijkheid en verandering verklaarbaar. Het geloof in de vooruitgang moge zijn geslonken - tenminste in West-Europa -, verandering staat hoger aangeschreven dan ooit. Maatschappelijke sectoren en systemen die veranderbaarheid hoog in het vaandel hebben, zullen dan ook geken- | ||||||
[pagina 377]
| ||||||
merkt worden door deelsectoren en deelsystemen met de uitdrukkelijke ‘opdracht’ om de dynamiek te bewaken en te bevorderen. Een goed voorbeeld levert de moderne onderneming die, zoals men pleegt te stellen, slechts kan voortbestaan indien zij groeit en differentieert. Niet alleen zal daarom een afzonderlijke ‘ontwikkelingsafdeling’ in het leven worden geroepen, maar ook op de sleutelposities van het systeem - in het ‘management’ - zal men mensen willen die op expansie en vernieuwing zijn gericht. Zo gezien is het niet de persoon van de manager die het systeem dynamisch maakt, maar het systeem dat het management als een op verandering van het systeem gerichte rol definieert. In die rol ligt verankerd dat nieuwe markten moeten worden veroverd, nieuwe fusies overwogen en nieuwe produkten ontwikkeld en gelanceerd. Het is een rol die ligt ingebed in een bepaalde bedrijfscultuur, gekoppeld aan een heel andere organisatiestructuur dan de klassiek-bureaucratische.Ga naar eind397. Deze dynamiserende functie van de managersrol werkt overigens weer terug op de rolbeleving van de betrokkene zelf. Omdat men van hem verwacht dat hij zijn bedrijf uitbouwt, zal hij zichzelf eert ‘geslaagd’ achten indien hij aan deze verwachting beantwoordt. De rol van de ‘geslaagde’ ondernemer is méér produceren; de rol van de ‘geslaagde’ verkoper is méér verkopen. Interessant is daarbij het feit dat belangrijke innovaties in het bedrijfsleven zelden meer het werk zijn van één man, al kan deze de idee leveren en de uiteindelijke beslissing nemen; tot het ontwikkelen en concretiseren van de idee en het realiseren van de vernieuwing zijn echter vertegenwoordigers van meerdere afdelingen mitsgaders de nodige stafspecialisten vereist. De formule die dan vaak wordt gehanteerd om de dynamiek niet te laten verzanden in de alledaagse routine of te laten stuklopen op de weerbartigheid van gevestigde belangen, is de vorming van een projectgroep. Hoe veelsoortig projecten en projectorganisaties ook kunnen zijn, zij komen overeen in zoverre zij vaak dienst doen als een tijdelijke constructie, speciaal ontworpen voor de ontwikkeling en uitvoering van één bepaald project. Zij zijn daardoor bijzondere deelsystemen in het kader van een ‘staande’ organi- | ||||||
[pagina 378]
| ||||||
satie of tussen meerdere van dergelijke organisaties in. Hun functie is, kort en goed: de doorbraak helpen forceren naar een nieuwe situatie.Ga naar eind398. Ook moderne politieke instituties kennen speciale, verandering en dynamiek garanderende rollen en deelsystemen, samengevat als die van ‘de oppositie’. Weliswaar is hierbij expansie in de bovenbehandelde zin lang niet altijd de eerste zorg, maar wél is er de noodzaak om degenen die de zetels van de macht hebben ingenomen, te dwingen zich van hun beslissingen bewust te worden, andere oplossingen te overwegen en in het algemeen er de gang in te houden. Het bijzondere van het parlementaire stelsel is dat de oppositie. - die uiteraard in geen enkel politiek systeem geheel ontbreekt - openlijk en positief wordt erkend en gewaardeerd en bovendien institutioneel in het politieke systeem is ingebouwd. Interessant is voorts, dat falen van de oppositie in de ogen van de belanghebbende burgerij blijkt te leiden tot het ontstaan van een ‘secundaire’ oppositie in de vorm van pressiegroepen en actiegroepen, die op hun beurt weer formeel tot de politieke arena kunnen worden toegelaten, bijv. in ‘deelparlementen’ zoals de Sociaal-Economische Raad, of in hoorzittingen, petitie-aanbiedingen en overlegstructuren.
Zoals gezegd bestaan er naast rollen en systemen die naar buiten toe veranderend werken, ook zulke die zelf institutioneel veranderen. Hierbij valt bijv. te denken aan wat Nadel ‘zich-zelf-liquiderende rollen’ heeft genoemd.Ga naar eind399. De noviet, de immigrant, de bruid en het kind zijn volgens hem voorbeelden van rollen, resp. posities, die alleen begrepen kunnen worden vanuit het proces van verandering, waarin zij zijn ingebed. De vertolkers van deze rollen zijn immers per definitie ‘op weg’ in andere rollen over te gaan: de ervarene, de ingeburgerde, de echtgenote en de volwassene. Dergelijke rollen zijn daarom aan betrekkelijk instabiele posities gekoppeld: de sociale betrekkingen en verhoudingen tot de omgeving worden slechts in stand gehouden zolang de - verwachte - liquidatie of verandering van de rol nog geen feit is geworden. Dergelijke rollen ontwikkelen zich soms tot stabiele rollen, zoals het geval is bij de academische graad van ‘doctorandus’ - letterlijk: ‘hij die doctor zal worden’. Het aan de rol | ||||||
[pagina 379]
| ||||||
inherente element van zelf-liquidatie is eruit verdwenen. Daarentegen blijken pogingen om de academische graad van ‘kandidaat’ onder de betiteling van ‘baccalaureus’ te ontdoen van de liquidatie-verwachting, op niets uit te lopen. Het ooit bij de economische studie ingevoerde baccalaureaat is geen succes geworden, omdat men kennelijk niet de maatschappelijke positie van ‘afgestudeerde’ en het daarbij behorende gevoel verwierf. Uiteraard kunnen dergelijke zichzelf liquiderende rollen en posities groeperingen vormen, door Nadel ‘feeder groups’ genoemdGa naar eind400. en door ons reeds kort behandeld als rekruteringsvelden (hoofdstuk XII). Overal waar dragers van veranderende rollen in groeperingen worden samengebracht - de kinderen in het gezin en op school, de trainees in het bedrijf, de kandidaten aan de universiteit, de immigranten en gerepatrieerden in ‘doorgangskampen’ - krijgen ook deze groeperingen de instabiliteit van de individuele posities. De eigenaardige kenmerken van dergelijke groeperingen zijn nog weinig onderzocht. Men kan toegeven, dat het verschil tussen dergelijke en andere rollen en posities maar betrekkelijk is. De ambtenaar zit mogelijk op zijn rol van gepensioneerde te wachten, de dienstplichtige op zijn afzwaaien en de echtgenoot op de rol van vader. Maar toch is het onderscheid groot genoeg om aan de speciale ‘veranderlijke rollen’ extra aandacht te schenken. Zij verschillen van andere posities en rollen doordat de betrokkenen niet persoonlijk op de liquidatie van hun rolpositie wachten, maar dit doen omdat deze verwachting in hun rol ligt besloten. Hun rolnormen laten niet anders toe dan deze verwachting te koesteren - en dit is nu iets, dat van andere rollen niet kan worden gezegd. Nog anders geformuleerd: de zichzelf liquiderende rollen zijn in sterke mate georiënteerd op referentiegroepen, waarvan zij verwachten na opheffing van hun huidige rol deel te gaan uitmaken. Er is hier dus sprake van een geïnstitutionaliseerde dynamiek in bepaalde rollen, of liever in een reeks van geleidelijk in elkaar overgaande rollen, die de positiebezetter achter elkaar moet ‘doorlopen’. Het veranderend karakter van deze rollen heeft overigens vaak weer een dynamische werking voor het systeem waarvan de rollen deel uitmaken. | ||||||
[pagina 380]
| ||||||
Zulks blijkt o.m. duidelijk uit de veranderingen welke het gezin als sociaal systeem kenmerken in de loop van het ontwikkelingsproces van het kind.Ga naar eind401. De ouder-kindrelatie wijzigt zich, naarmate het kind de fasen van zuigeling, kleuter, schoolkind, puber en adolescent doormaakt; met de wijzigingen in deze relatie gaat een voortdurende verandering van het gezinsleven als geheel gepaard (o.a. de betrekkingen tussen de ouders onderling; de vrijetijdsbesteding van het gezin; de externe relaties van het gezin met anderen). Een en ander verzwaart de ouderrol ten zeerste. Hun zeer intensieve bemoeiing met het fysiek, psychisch en sociaal voortdurend veranderende kind dwingt de ouders tot een continue herinterpretatie van de eigen rol en de gemeenschappelijke relatie en verhouding. Het veel voorkomende verschijnsel, dat de ouders van opgroeiende kinderen de volwassenwording niet kunnen accepteren en soms zelfs bij voortduring achter de ontplooiing van het jonge individu aan lopen, wordt door deze hoge eis begrijpelijk; zoals anderzijds de moeder- en vaderbinding, bekend uit de dieptepsychologie, mede in deze relationele verandering een verklaring vinden. Het onderwijssysteem heeft deze moeilijkheid opgelost door verschillende instituten achtereenvolgens een aandeel in de totaal-enculturatie te geven. De problemen worden hiermee ietwat naar de zijde van het kind verlegd, dat dan ook de overgang van bijv. basis- naar middelbare school en van deze laatste naar de universiteit niet altijd gemakkelijk doormaakt. Overigens - en dit is eveneens een verklaring van de dynamiek van enculturatie- en socialiseringsinstituten - is de bewuste aanvaarding van de veranderlijkheid en veranderingsnoodzaak in de loop van opvoeding en onderwijs geen natuurlijk gegeven, maar een vrucht van culturele herkomst. Vroegere opvoedingssystemen behandelden kinderen als kleine volwassenen omdat zij kinderen niet anders dan als zodanig konden zien. Anderzijds: moderne schooltypen experimenteren juist op dit gebied door een meer adequate en genuanceerde - een meer dynamische! - aansluiting bij de psychische en sociale ‘groei’ van het kind na te streven. Zoals reeds werd gesteld, betekent het veranderend karakter van dergelijke instituten nog niet, dat hiervan op het grotere sociale systeem een dynamiserende werking uitgaat. De | ||||||
[pagina 381]
| ||||||
ouder-kindrollen zijn dynamisch en tevens voor de gezinsstructuur dynamiserend; evenwel kan een veranderende gezinsstructuur juist stabiliserend werken voor bijv. de lokale gemeenschap waarvan het gezin een onderdeel is. Zoals het mogelijk is dat een subsysteem zelf tamelijk statisch van aard is, maar op een groter systeem dynamiserend inwerkt (bijv. een kleine fanatieke sektarische of revolutionaire groepering), zo kan het ook voorkomen, dat een subsysteem zelf voortdurend verandert, maar niet dynamiserend is voor het gehele systeem (bijv. het gezin).
Een bijzonder fraai en maatschappelijk ook uiterst belangrijk type systeem dat tegelijk intern verandert en externe veranderingen tracht door te voeren, is de sociale of politieke beweging. Dergelijke bewegingen kunnen van revolutionaire of van reformistische aard zijn, maar ze hebben gemeenschappelijk, dat in veel gevallen mede de emancipatie van de sociale positie van de eigen leden resp. potentiële leden nagestreefd wordt, of het nu betreft vrouwen, arbeiders, negers, katholieken of nationalisten in koloniale samenlevingen. Bestudeert men bijv. de emancipatie van de arbeiders of van de vrouwen, dan valt het op, dat de bewegingen die deze emancipatie in hun vaandel schrijven, pogingen aanwenden niet alleen om ‘de’ maatschappij zo te veranderen dat de groepering een betere plaats ‘onder de zon’ verwerft, maar bovendien proberen de rollen van de leden zelf te veranderen. In de eerste plaats is emancipatie dus de ontkenning van de maatschappelijke status-quo. Men gaat niet meer akkoord met de historisch gegroeide sociale betrekkingen en verhoudingen, die arbeiders of vrouwen veroordelen tot het innemen van de positie van tweederangsburgers. Aan deze positie zijn maatschappelijke normen en verwachtingen gekoppeld zowel ten aanzien van het gedrag (minder gekwalificeerde beroepen) als van het gevoel en de opvattingen (onderdanigheid, bescheidenheid bij de minderheid, neerbuigendheid bij de superieure meerderheid) - en juist op deze verwachtingen richt zich de volle kracht van de emancipatiebeweging. Zij zet de worsteling in om vanuit de groepering der zich emanciperenden, een herinterpretatie van deze verwachtin- | ||||||
[pagina 382]
| ||||||
gen te bewerken. Zo ijvert men voor een verkleining van sociale afstand en sociaal rangverschil: de arbeider is geen paria die gemeden moet worden, zo heet het, maar een volwaardig burger. Hij is geen lager geplaatste, die (interactievlak) moet afwachten wat men tegenover hem onderneemt, maar hij wenst zelf mee te beslissen. Hij gaat zich eveneens verzetten tegen de sociaal geaccepteerde mening (opinievlak) dat hij inferieur is en ten bewijze daarvan doet hij een aanval op de ideologie van de ‘burgerlijke’ of ‘kapitalistische’ orde. Zo kan men doorgaan - ten aanzien van vrouwen en vele andere minderheden ligt het in principe niet anders. Het valt op, dat deze inspanning zowel gericht wordt - en moet worden - op de betrokkenen zelf als op de omgeving. Zelfs is het eerst noodzakelijke doel de opvattingen van de minderheidsleden over zichzelf te doen herzien: alle leiders van emancipatiebewegingen richten zich allereerst op de versterking van het zelfgevoel en zelfbewustzijn van hun volgelingen. Zonder deze verandering is een wijziging in de verwachtingen van ‘de anderen’ niet te bewerkstelligen. De vicieuze cirkel, die de leden van een stabiele samenleving op hun plaats houdt, is deze: de verwachtingen berusten op gedragingen, en de gedragingen worden ‘in vorm’ gehouden door de verwachtingen. Bij een emancipatie wordt deze kringloop doorbroken van binnen uit: door zich anders te gaan gedragen en - want de eersten zijn weinigen - anderen hiertoe over te halen, worden ‘de anderen’ tenslotte gedwongen hun verwachtingen te herzien. Dit werkt weer in op de verdere gedragingen der emanciperenden, en zo voorts.
Het belangwekkende van dergelijke bewegingen is dus gelegen in het feit dat zij, door als primaire functie de verbetering - verandering - van hun collectieve positie te kiezen, genoodzaakt zijn ook zélf, als systeem, te veranderen, juist naarmate het doel meer en meer wordt benaderd. Hier is dus als het ware sprake van een ‘zichzelf liquiderend sociaal systeem’. Nu gaat het met die liquidatie niet altijd even vlot. De leiders en een deel van hun aanhang hebben tenslotte zoveel belangen en emoties in de beweging geïnvesteerd, dat zij ook na het bereiken van het doel deze ‘vested interests’ niet wensen op te geven. Wij zien dan het zoeken naar nieuwe | ||||||
[pagina 383]
| ||||||
rechtvaardiging, kenmerkend bijv. zowel voor het Sowjet-communisme als voor het nationalisme in sommige onlangs zelfstandig geworden landen. Het heeft er veel van, dat de bewegingen daarmee van functie veranderen. Tevoren waren zij gericht op de doorbreking - voortdurend opnieuw - van de gevestigde orde, dus op de verstoring van het sociaal evenwicht ten gunste van een nieuw evenwicht, waarin zij een andere positie zouden innemen; thans hebben zij zich, met het bereiken van dit nieuwe evenwicht, de functie aangemeten van stabilisators die de consolidatie van het systeem nastreven. De geschiedenis van de socialistische machtsvorming en organisatie - voertuig van de emancipatie der handarbeiders - laat dit duidelijk zien. De invloed van de socialistische beweging neemt weliswaar op de lange termijn gezien voortdurend toe, maar gaat via ups and downs. Zo waren in ons land de jaren van agitatie door Domela Nieuwenhuis, de spoorwegstaking van 1903 en de crisisjaren duidelijk instabiele perioden van verwarring en repressie, evenals de zeer korte crisis in 1918 (Troelstra's ‘vergissing’). De nu eens meer, dan weer minder evidente groei en pressie van het politieke socialisme kan echter in ruimer tijdsbestek beschouwd worden als de kracht, die de vroeger bestaande orde aantastte, terwijl de na-oorlogse periode het beeld laat zien van een nieuw evenwicht: de regeringsverantwoordelijkheid der socialisten en de loyale, geïnstitutionaliseerde samenwerking tussen de georganiseerde werkgevers en werknemers onder deelneming van de overheid. Op dezelfde wijze kent vrijwel elke sociale beweging, welke naar sociale verandering streeft, een aanvankelijk primair negatieve functie - rancune exploiteren, onrust zaaien - vervolgens een of meerdere crises, al dan niet uitlopend op botsingen met de bestaande orde, en tenslotte een zelfliquidatie dan wel een integratie in een nieuw sociaal systeem, dat mede de resultante is van haar invloed. Waarmee uiteraard niet is gezegd dat een nieuwe cyclus, rond nieuwe belangen, is uitgesloten. Een goed voorbeeld van zichzelf - althans ten dele - liquiderende sociale systemen bieden ook de emancipatiebewegingen van rooms-katholieken en gereformeerden in ons land. In een eerste fase van bewustwording van de eigen perifere positie in de Nederlandse samenleving en van on- | ||||||
[pagina 384]
| ||||||
derkenning van de betekenis van het eigen cultuurbezit voor die samenleving, komen ‘de kleine luyden’ in verzet door middel van incidentele acties, aldus Hendriks.Ga naar eind402. Deze agitatie in de periode van ca. 1860 tot 1880 haalt echter weinig uit en zo komt men in een tweede fase - die duurt tot ongeveer 1920 - tot organisatie van gelijkgezinden en tot frontvorming naar buiten met als ‘intern’ doel de emancipatie van het eigen volksdeel en als ‘extern’ doel de herkerstening van de samenleving. Het interne doel wordt in grote lijnen bereikt; Hendriks toont aan de hand van de cijfers aan dat er een indrukwekkende sociale stijging bij de gereformeerden heeft plaatsgevonden.Ga naar eind403. Het externe doel evenwel wordt in feite in de derde fase (tot ongeveer 1950) opgegeven als zijnde te hoog gegrepen en daarmee verzaakt dan tevens het ideologisch élan van de beweging. Dit is dan het tijdperk van de verzuiling, dat na ongeveer 1950 overgaat in een fase van ontzuiling, waarbij de integratie van het gereformeerde volksdeel in de samenleving steeds meer op gang komt. Hoewel Thurlings in zijn analyse van ‘de wankele zuil’ van de rooms-katholieken een andere benaderingswijze hanteert, legt ook hij in zijn interpretatie van de ontzuiling de nadruk op het zelf-liquiderend effect van het succes van deze emancipatiebeweging.Ga naar eind404. Als dank zij de krachtige ontplooiing van het ‘rijke roomse leven’ tussen de beide wereldoorlogen en hun sociaal-politieke machtsvorming, de katholieken hun emancipatiedoelen grotendeels verwezenlijkt hebben, is de grondslag voor een defensieve strategie vervallen en ontstaat in brede kringen van de geëmancipeerde katholieken een voorkeur voor openheid en ideologische dialoog met andersdenkenden. Hierbij speelt volgens de auteur onder meer een rol dat de straffe organisatie en consolidatie tijdens de bloeiperiode van de verzuiling professioneel geschoolde topfunctionarissen als leiders van het katholieke volksdeel omhoogstuwden.Ga naar eind405. Zowel uit hoofde van de identificatie met hun professie, alsook ten gevolge van hun organisatorische positie, was en is deze toplaag gemotiveerd en in staat tot zo'n opening naar hun ambt- en professiegenoten in andere zuilen en ook in de zgn. neutrale sectoren. Thurlings toont overigens aan dat Goddijn reeds in 1957 - toen er nog géén ontzuilingssymptomen te zien waren - de verzuiling als ‘nawerking’ karakteriseerde en dus in zeke- | ||||||
[pagina 385]
| ||||||
re zin de ontzuiling voorspelde.Ga naar eind406. Dit is de moeite van het vermelden waard omdat het een van de weinige voorbeelden in de geschiedenis van onze vaderlandse sociologie betreft van een juiste macro-sociale prognose op basis van een sociologische analyse. Men kan de gedeeltelijke ontmanteling van de confessionele zuilen in Nederland dus opvatten als het resultaat van het succes van deze sociaal-politieke emancipatiebewegingen op religieuze grondslag. Eerst hebben deze minderheden een eigen sociaal systeem opgebouwd dat in zijn relaties tot het overkoepelend maatschappelijk bestel zich kenmerkt door een tamelijk grote sociale afstand en een enigszins negatieve sociale integratie. Deze segregatie en frontvorming bewerkstelligen echter een collectieve positieverbetering voor de beide volksdelen, zowel in aanzien als in macht. Die vermindering van rangverschil betekent dat men juist aan de top van de zuilen elkaar op voet van gelijkheid kan gaan ontmoeten en naarmate ook de ideologische inspiratie van de verzuiling taant, komen allerlei processen van toenadering en samenwerking op gang. Met het bereiken van deze emancipatiedoelen is dan tevens het urgente probleem van de gedepriveerde minderheidspositie weggevallen. Voorts is ook het ‘fond’ aan gemeenschappelijke cultuur verzwakt, met name door theologische heroriëntaties (vooral bij de rooms-katholieken) die veel verdeeldheid zaaien onder het kerkvolk.Ga naar eind407. Tenslotte begint het de zuilen te schorten aan loyaal leidinggevend kader, omdat de elites zich in ruimer verband gaan oriënteren op allerlei ontzuilde of niet-verzuilde organisaties, partijen en bewegingen. Aan een drietal belangrijke voorwaarden voor institutionalisering is dus niet - althans niet meer in die mate als voorheen - voldaan. Hiermee wordt de ontzuiling begrijpelijk als een samenstel van de-institutionaliseringsprocessen. Tot zover dan onze behandeling van sociale bewegingen. Er is alle reden om aan te nemen dat de snelle structuuren cultuurveranderingen van de hedendaagse samenleving de studie van dit soort ‘vlottende’ sociale systemen tot een der belangrijkste opgaven van de sociologie maakt.
Wij hebben in onze behandeling de nadruk gelegd op de ‘grote’ politieke en sociale bewegingen die het hele maatschappelijk bestel beroeren. Naast bewegingen op dit macro- | ||||||
[pagina 386]
| ||||||
niveau, kan men eveneens op meso-niveau bewegingen aantreffen die in één bepaalde maatschappelijke sector (de politiek, de kunst, de universitaire wereld, de vakbeweging, het onderwijs, huwelijk en seksualiteit) opereren. Ook hier mankeert het niet aan zichzelf-liquiderende bewegingen (Nieuw Links in de pvda; de Studentenvakbeweging in de jaren zestig; tot op zekere hoogte eveneens de nvsh). Tenslotte zijn er dan op micro-niveau allerlei ‘mini-bewegingen’ of - om een gebruikelijker term te bezigen - actiegroepen, die veranderingen tot stand trachten te brengen in het beleid van één organisatie (een onderneming, een overheidsorgaan). De actiegroep is meestal ook qua opzet een tijdelijk systeem dat ophoudt te bestaan nadat het beoogde resultaat bereikt is of wanneer blijkt dat men van de actie geen - of geen verder - resultaat kan verwachten. Het onderscheid tussen macro-, meso- en micro-bewegingen slaat in eerste instantie op de actieradius, de reikwijdte van de beweging en niet op de aard van de beoogde resultaten. Zo beogen actievoerders vaak uiteindelijk door hun microactie een bijdrage te leveren tot hervormingen in één bepaalde sector of zelfs in de maatschappij als geheel, terwijl soms macro-bewegingen - zoals sommige stromingen in het neo-feminisme - de maatschappijstructuur in tact willen laten en verandering van tussenmenselijke relaties - bijv. de man-vrouw-verhouding op alle levensterreinen - nastreven. Met andere woorden, een macro-beweging kan doelstellingen op micro-niveau beogen, zoals ook een micro-actie macro-oogmerken kan hebben. Tenslotte nog de vraag: betekent ‘institutionalisering van sociale verandering’ tevens beheersing van sociale verandering door de machthebbende elites in deze samenleving? Anders gezegd, is institutionalisering van sociale verandering een min of meer doeltreffend systeem van ‘repressieve tolerantie’, waardoor een samenleving als de onze, hoe veranderlijk dan ook in haar deelsystemen en wijze van functioneren, toch juist in haar grondstructuren onaangetast blijft? Het is uiteraard een vraag die vele actievoerders en participanten in sociale en politieke bewegingen bezighoudt. Bereikt men werkelijk de beoogde hervormingsdoelen of draagt men au fond bij tot het flexibel houden en het aanpassingsvermogen van het totale maatschappelijk systeem? ‘Reformisten’ willen uiteindelijk slechts verbeteringen in of | ||||||
[pagina 387]
| ||||||
aanpassingen van het maatschappelijk bestel, terwijl ‘revolutionairen’ daar juist benauwd voor zijn. De vraag is vanuit de empirische sociologie moeilijk te beantwoorden. Wel zijn er talrijke aanwijzingen dat het totale maatschappelijke proces niet door een eensgezinde en sluw plannende topelite bestuurd wordt; maar deze ‘conspiratietheorie’ wordt dan ook door de meer intelligente exponenten van de neo-marxistische en maatschappij-kritische stromingen niet verkondigd. Nóg moeilijker is het echter uitsluitsel te krijgen over de kwestie of allerlei deelveranderingen op den duur ook in meer fundamenteel opzicht de sociale structuur en cultuur van de samenleving wijzigen. Bij de beantwoording van deze vraag hangt natuurlijk veel, zo niet alles af, van wat men a priori als ‘fundamentele opzichten’ en ‘essentiële karaktertrekken’ van ons maatschappelijk bestel aanmerkt. Hoe men het ook wendt of keert, naar onze mening kan men op grond van alles wat thans sociologisch over de samenleving bekend is, nóch de reformist garanderen dat er ‘niets wezenlijks’ verandert ten gevolge van al die geïnstitutionaliseerde veranderingsprocessen, nóch ook de revolutionair sterken in zijn hoopvolle verwachting dat ingrijpende structuurwijzigingen conform zijn utopische intenties op den duur wel te realiseren zijn. Hiermee hebben wij dan meteen aangegeven dat volgens ons de mogelijkheden van de sociologie vooral op het terrein van de analyse en de diagnostiek liggen en dat de sociologie als prognostische wetenschap, laat staan als wetenschappelijke samenlevingskunde welke ons in staat zou stellen tot rationele beheersing en sturing van het maatschappelijk proces, veel minder te bieden heeft. | ||||||
Aanvullend commentaarIn de jaren zestig was de interesse voor sociale verandering in de sociologie min of meer obligaat; thans staat versnelde en zelfs revolutionaire verandering in het middelpunt. Deze verschuiving is bepaald niet voortgekomen uit wijzigingen in het vak zelf; zij is goeddeels een reageren op maatschappelijke en politieke stroomversnellingen. Het is immers in het afgelopen decennium geweest, dat het gevoel manifest is geworden van een stagnatie in het maatschappelijk gebeu- | ||||||
[pagina 388]
| ||||||
ren, waarop vaak met kracht is gereageerd: door radicale stromingen, studentenrevoltes, verzetsbewegingen in de landen van het Oostblok en een herleving van marxistische en anarchistische denkbeelden. De sociologie heeft deze ontwikkeling maar ten dele kunnen verwerken, vooral als gevolg van het geringe vermogen - evenals in de economie - om veranderingsprocessen van macro-dimensie te integreren in de bestaande theorie. Het resultaat is dan ook geweest dat niet zozeer de wijze van voortgang van het vak is veranderd, dan wel de attentie voor bepaalde verschijnselen is verschoven. Zo valt het op dat het verschijnsel revolutie bevrijd is uit de eertijds wat geisoleerde positie van een hoofdzakelijk curieus en exotisch gebeuren. Er is een nieuwe interesse ontstaan voor de positieve functies van revolutionaire ontwikkelingen, niet alleen bij ‘alternatief’ georiënteerde sociaal-filosofen van het type Marcuse, maar ook bij vakgeleerden als ten onzent Wertheim.Ga naar eind408. Daarmee hangt samen de toegenomen studie van het geweld, uitgelokt door massale rassenrellen in de Verenigde Staten in de jaren zestig, revolutionaire oorlogen in de Derde Wereld en de proliferatie van militaire regimes in postkoloniale landen. Het is kenmerkend voor deze stroming dat boeken als van Hobsbawn, handelend over perifere verzetsvormen als ‘primitive rebels’ en ‘social bandits’ veel interesse wekten, zoals ook de boerenrevolutie herkend werd als een modern verschijnsel.Ga naar eind409. In de Verenigde Staten kregen sociologen de kans, wellicht voor het eerst op een dergelijke schaal, hun licht te laten schijnen over het binnenlands geweld, hetgeen tevens leidde tot een terugspitten in de gewelddadige historie van het land.Ga naar eind410. De studie van massagedrag en van sociale en politieke bewegingen behoort tot een van de weinige terreinen waarop met succes pogingen werden ondernomen een nieuwe theoretische dimensie aan de sociologie toe te voegen. Zo vallen te noemen Smelsers Theory of collective behavior en Nettls Political mobilizationGa naar eind411. naast de vele detailstudies over maatschappelijke mobilisatie en sociale bewegingen. Meer in het algemeen is melding te maken van een herwaardering van het sociaal evolutionisme, dat zelfs de grote man van de ‘statisch’ geachte Amerikaanse sociologie in zijn greep kreeg: Talcott Parsons.Ga naar eind412. Of deze trend zal doorzet- | ||||||
[pagina 389]
| ||||||
ten moet worden afgewacht. Modieuze invloeden zijn er niet vreemd aan. Wie de gezaghebbende sociologische tijdschriften doorneemt, vindt minder sporen van het hierboven gesignaleerde dan men zou verwachten. Ondanks alles gaan traditionele studiegebieden door te expanderen - een gezonde ontwikkeling, mits men beter zou weten aan te sluiten bij de versnelde dynamiek in het maatschappelijk bestel. | ||||||
Aanbevolen literatuur bij hoofdstuk XIIIVormen van sociale verandering
| ||||||
Het verloop van veranderingsprocessen
| ||||||
[pagina 390]
| ||||||
| ||||||
Sociale bewegingen
|
|