Moderne sociologie
(1959)–J.A.A. van Doorn, C.J. Lammers– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 391]
| ||||||||
Hoofdstuk XIV
| ||||||||
[pagina 392]
| ||||||||
MacIverGa naar eind414. merkt op, dat hier elke prioriteit in de oorzakelijkheidsrelaties wordt zoekgemaakt. Hij schrijft dit toe aan een te omvattende vraagstelling. ‘De’ oorzaken van ‘oorlog’ of ‘criminaliteit’ zijn zo talrijk en uiteenlopend, dat voor het moment niet veel anders kan worden gedaan dan het ondernemen van studies op beperkte terreinen: welke zijn de oorzaken van het ontstaan van een bepaalde oorlog of van bepaalde soorten misdadigheid onder bepaalde omstandigheden? Zijn er voldoende vergelijkbare situaties bestudeerd, dan wordt generalisatie mogelijk. Vele theorieën hebben tevens als bezwaar te handelen over externe prikkels, meestal van niet-sociale aard, die binnen het sociale systeem waarin zij penetreren, geacht worden bepaalde veranderingen teweeg te brengen. Dit uitgangspunt is niet zozeer onjuist als wel onvolledig. Het is namelijk heel goed mogelijk, dat een technologische ontwikkeling of een natuurramp de stoot geeft tot een proces van sociale verandering, maar de relatie tussen deze ‘prikkel’ en het functioneren resp. de functie- en structuurwijzigingen in het systeem, is daarmee nog niet uit de doeken gedaan. Voor de socioloog is primair belangrijk de kennis van de sociale voorwaarden, waaronder veranderingen kunnen en zullen plaatsvinden. Dergelijke condities nu verbinden de tot verandering leidende prikkels - van welke aard ook - en het sociaal systeem. Om een voorbeeld te noemen: de februari-ramp 1953 was louter het gevolg van een natuurgebeurtenis.Ga naar eind415. Zij maakte vele slachtoffers, richtte enorme materiële schade aan en ontwrichtte een deel van de Nederlandse samenleving, maar - en dán kan eerst van sociale verandering gesproken worden - zij werd tevens de beslissende stoot tot de uitvoering van het Delta-plan en andere min of meer sociale structuurwijzigingen. Een zelfde ramp zou in India niet alleen weinig aandacht hebben gekregen, maar waarschijnlijk evenmin tot een dergelijke reactie in het beleidsvlak hebben geleid. Waardoor dit verschil? In Nederland zijn de sociale condities voor verandering veel beter. Er zijn tal van sociale instituten, die juist het opvangen van een dergelijke stoot als functie hebben, zoals de overheid in het algemeen en Waterstaat en het waterschapswezen in het bijzonder. In India ontbreken deze terugkoppelingsmechanismen, d.w.z. de sociale voorwaarden die de verandering mogelijk maken. Maar hoe is het nu te verklaren, dat tussen ons land en de | ||||||||
[pagina 393]
| ||||||||
‘onderontwikkelde gebieden’ een dergelijk verschil bestaat? Het is niet met een paar woorden te zeggen, maar ongetwijfeld is er een verband met de nationale ideologie van de strijd tegen het water, waardoor de ramp zo'n indruk maakte en spontane hulp op zo grote schaal plaatsvond; verder met de aandrang van allerlei groeperingen in de samenleving, vertegenwoordigd in het parlement en in de pers, die dringend vroegen - en konden eisen! -, dat iets dergelijks in de toekomst zou worden voorkomen; tenslotte was er de flexibiliteit bij de verantwoordelijke instanties, nodig voor het omgooien van het Waterstaatsbeleid: de in uitvoering zijnde plannen van de Zuiderzeedrooglegging werden voorlopig opgeschort en de beschikbare mankracht werd naar het rampgebied overgebracht en daar ingezet. Tenslotte zijn allerlei monocausale theorieën zo zwak, omdat zij geen rekening houden met de noodzakelijke interne voorwaarden, welke een systeem moet bezitten, wil de bepaalde van buiten af ingebrachte technische of economische prikkel ook inderdaad tot verandering aanleiding geven. Van Heek, die een uitvoerige studie wijdde aan ‘Westersche techniek en maatschappelijk leven in China’Ga naar eind416., kon zich terecht verbazen over de vindingrijkheid der oude Chinezen, die in de 9e eeuw reeds de boekdrukkunst verstonden, in de 13e eeuw buskruit gebruikten en reeds in de aanvang der 15e eeuw het kompas kenden en benutten, en die niettemin in de 19e eeuw een onvoorstelbare technologische achterstand op het Westen hadden. In het cultuurpatroon én in de sociale orde van het oude China waren er eenvoudig geen voorwaarden aanwezig om de embryonale technische kennis in technologische richting verder uit te bouwen.
Trachten we thans te komen tot een categorisering van de voornaamste voorwaarden van verandering binnen het sociaal systeem, dan staan we - onder meer bij gebrek aan systematisch onderzoek - eigenlijk met lege handen. Het komt ons echter voor, dat een vruchtbare benadering mogelijk is door te letten op dezelfde mechanismen, waarvan wij in het vierde deel van dit boek reeds de functie van sociale controle onder de loep namen. Hoe merkwaardig het op het eerste oog ook moge schijnen om dezelfde factoren als ‘hoekijzers’ van het sociaal systeem, en een ogenblik later als ‘motoren’ in het sociale veranderingsproces aan te wijzen, | ||||||||
[pagina 394]
| ||||||||
het betreft slechts een schijnbare paradox. De genoemde processen zijn immers niet als zodanig van belang als verklaringsfactoren maar in hun specifieke functie; deze nu kan zowel stabiliserend als dynamiserend zijn. Nu is het aanwijzen van de genoemde mechanismen van cultuuroverdracht, positietoewijzing, sanctionering en collectief ritueel als consoliderende én dynamiserende factoren één ding, het vaststellen van de omstandigheden waaronder deze mechanismen de ene dan wel de andere functie uitoefenen, is een tweede. De sociologie is nog in genen dele in staat om in deze een bevredigende theorie te leveren. Wij kunnen momenteel niet veel méér doen dan - evenals in het deel over sociale continuïteit - enige voorbeelden uitwerken, welke de dynamiserende functie van deze mechanismen in het licht stellen. | ||||||||
a. CultuuroverdrachtCultuuroverdracht is een proces, dat het sociaal systeem tracht te versterken door middel van het bijbrengen van de cultuur van het systeem aan degenen die deel ervan gaan uitmaken. De nieuweling in een groepering heeft de normen, waarden, verwachtingen en doeleinden van het systeem in kwestie nog niet of nog niet geheel verinnerlijkt. Dit houdt in, dat de nog niet (geheel) geëncultureerde noviet vatbaar is voor andere invloeden en dus in de greep kan raken van andere instanties van cultuuroverdracht. Tevens zal hij in hoge mate gevoelig zijn voor een ommekeer in de opvoedingspolitiek van het systeem. Wat het eerste punt betreft, valt er te letten op al degenen, die nog maar kort deel uitmaken van het systeem. De pas aangestelde werknemer, de rekruut, de immigrant en de bekeerling behoren hiertoe. Zij zoeken hun weg nog, en zien bij dit zoeken vaak alternatieven die voor de ‘oudgediende’ verborgen blijven. ‘Vers bloed’ is de populaire aanduiding van deze injectie, die in alle nog niet totaal verstarde groeperingen wordt geapprecieerd. ‘Nieuwe bezems vegen schoon’ is de verbijzondering ervan met betrekking tot de rol van de leiding. ‘Gij hebt niets te verliezen dan uw ketenen’ houdt niet alleen een oproep in, maar is ook de constatering van het feit, dat de dynamiek te zoeken is bij de ‘Habenichts’, nu | ||||||||
[pagina 395]
| ||||||||
niet in materiële, maar in politieke en maatschappelijke zin. Waar, om welke reden dan ook, de inlijving der nieuwelingen niet volledig lukt, is de kans op sociale verandering groot. Het geldt voor snel groeiende landen, bedrijven, partijen en vakbonden evenzeer als voor groeperingen die niet groeien, maar openliggen voor invloeden van andere systemen. Zo wijzen alle studies over cultuuroverdracht van stad naar platteland in de richting van een grotere ‘gevoeligheid’ voor nieuwe cultuurelementen bij de jeugd. Hun inlijving in het plattelandse patroon is nog niet voltooid, zij kunnen tot op zekere hoogte nog alle kanten uit. Een andere zwakke plek is de marge van het sociaal systeem, welke ontstaat doordat de cultuuroverdracht niet of slechts onvolledig plaatsvond. De twijfelaars, de ongeïnteresseerden, de geïsoleerden zijn in elke groepering de eerste deserteurs. Tot verandering drijvende krachten tasten een systeem allereerst aan de periferie aan: het brokkelt af. Zo is volgens Brinton de desertie der intellectuelen een vroeg voorteken van komende maatschappelijke omwentelingen.Ga naar eind417. Zij immers staan kritischer tegenover de culturele waarden en zijn eerder geneigd deze te relativeren. Wat betreft het tweede punt, cultuuroverdrachtsorganen zijn voor sociale verandering ook juist een aangrijpingspunt. Men heeft wel opgemerkt, dat het succes van het nationaal-socialisme niet in de laatste plaats te verklaren is geweest uit de toeloop der Duitse onderwijzers. De nieuwe ideologie kreeg met hen een hefboom in handen, die op het stuk van cultuuroverdracht niet was te overtreffen. Vandaar dan ook de grote rol, die de schoolstrijd in alle emancipatiebewegingen van katholieken en orthodox-christelijke groeperingen heeft gespeeld. Het ging hier tenslotte om de beheersing van het centrale instituut van enculturatie, dat de moderne maatschappij ter beschikking heeft. Naarmate het instituut van de school het eveneens machtige instrument van de televisie naast zich kreeg, is het terrein van de strijd daarheen verlegd. Het is zeker niet toevallig dat in het sterk particularistische Nederland een omroepbestel functioneert dat vele stromingen vrije toegang biedt, en dat iedere poging om ‘nationale’ programma's meer armslag te geven met grote argwaan wordt gevolgd. Nieuwe stromingen in politiek en maatschappij blijken juist in de organen van de massa-communicatie een spring- | ||||||||
[pagina 396]
| ||||||||
plank en een werkbasis te vinden. Het is al vaker opgemerkt dat zowel Nieuw Links in de Partij van de Arbeid alsook het jonge D '66 - twee vruchten van de radicaliseringsgolf en politieke vernieuwingsdrang halverwege de jaren zestig - disproportioneel veel mensen onder hun initiatiefnemers telden, die werkzaam waren als journalist of bij radio en televisie, of die in ieder geval inzicht hadden in en ervaring met het gebruik van massamedia.Ga naar eind418. Bij buitenlandse politieke stroomversnellingen ligt het in die zin niet anders, dat ook daar de beheersing van de instrumenten tot massale cultuuroverdracht een belangrijk aangrijpingspunt is voor de beoogde sociale verandering: de bezetting van het radiostation is in veel moderne revoluties de eerste stap. De sluiting of onder censuurstelling van de persbureaus en krantenkantoren is de direct daaropvolgende maatregel. De studie van Gadourek over de sociale controletactiek na de communistische overmeestering van Tsjecho-Slowakije in 1948 levert een frappante illustratie.Ga naar eind419. Alle onderwijs, pers en radio, film, theater en tentoonstelling worden niet alleen onder controle gesteld, maar ook geëxploiteerd ten nutte van het nieuwe regime. De communicatie met het buitenland wordt geblokkeerd dan wel gecensureerd. Maar het meest opmerkelijk is misschien wel de rigoreuze ‘bekerings’-ijver van het nieuwe regime. Direct vanaf de aanvang worden op grote schaal voorzieningen getroffen om het marxisme-leninisme in alle lagen van de bevolking te doen doordringen. Iedereen moet niet alleen bekend zijn met de nieuwe ideologie, maar deze ook beheersen. ‘Opvoeding’ is het grote slagwoord, in feite ‘heropvoeding’, doorgezet in de vorm van zeer frequente discussie-bijeenkomsten in alle groeperingen, gecontroleerd door betrouwbare partijleden. Wellicht is de herschrijving van de geschiedenis van het systeem, gelijk in communistische landen bij herhaling plaatsvindt, het meest frappante staal van cultuuroverdrachtspolitiek: de historie van het volk wordt via de selectieve zeef van de nieuwe ideologie overgedragen. Het heeft er veel van dat de beheersing van de processen van cultuuroverdracht de betekenis van het fysiek geweld in sociale veranderingsprocessen heeft verkleind. Indoctrinatie is voor het vestigen van een nieuw regime een beter middel dan geweld en dwang. | ||||||||
[pagina 397]
| ||||||||
Het meest indrukwekkende voorbeeld van cultuuroverdracht als beheersings- en veranderingsinstrument is te winden in het China van de laatste kwart eeuw.Ga naar eind420. Méér dan in welk ander totalitair systeem wordt hier gebruik gemaakt van een scala van overredingstechnieken, nu eens op het individu gericht, dan weer in de kleine groep functionerend of in grotere eenheden gepraktiseerd. In de traditie van het Chinese moralisme en het geloof in de praktische werkzaamheid van ‘juiste’ kennis wordt de maoïstische ideologie tot in de fijnste vertakkingen van de samenleving en in iedere soort van activiteit als nieuwe normatiek ingebracht. Het meest opmerkelijk is het werken met kleine groepen, die bijeenkomsten ter discussie van het krantennieuws, ter bewustmaking van vroeger onrecht - ‘herinneringsbijeenkomsten’ -, ter bespreking van een nieuwe partijlijn of ter correctie van een lid met enigerlei ‘afwijking’. Zij maken vaak deel uit van nationale campagnes waarin bepaalde themata centraal staan, niet in de laatste plaats ter bestrijding van ‘foutieve’ meningen en houdingen. | ||||||||
b. SanctiesHet geïntegreerd-zijn van een sociaal systeem vereist voortdurend bevestiging door de hantering van positieve en negatieve sancties. Beloningen en straffen garanderen tot op zekere hoogte de continue aanvaarding van de cultuur, met name de normen, door de leden van de groepering. Er zijn echter allerlei situaties waarin het sociaal systeem bij het toepassen van sancties niet erin slaagt de verlangde gedragswijzen af te dwingen. In ieder geval is er altijd een gradueel verschil tussen de leden van groeperingen op het stuk van sanctiegevoeligheid: er zijn naast de conformisten onverschilligen, die zich van het vooruitzicht op straf of beloning weinig plegen aan te trekken. Deze onverschilligen kunnen bij voldoende aantal het functioneren van het systeem in gevaar brengen. Men spreekt dan van een laag moreel van de groepering: een leger op terugtocht, een slecht geleid bedrijf, een sociale beweging met een volstrekt apathische achterban. Een dergelijke wijdverbreide onverschilligheid kan omslaan in verzet tegen het sociaal systeem. De soldaten schieten | ||||||||
[pagina 398]
| ||||||||
hun officieren neer - in Vietnam ‘fragging’ genoemd -, het personeel met het lage arbeidsmoreel gaat over tot sabotage en langzaam-aan-actie.
Evenals bij de instituten voor cultuuroverdracht is ook de beheersing der sanctie-apparaten een levensbelang voor hen die veranderingen in een sociaal systeem wensen door te zetten. De kansen op succes van een revolutionaire beweging, die niet kan steunen op politie en/of krijgsmacht, zijn gering. In processen van snelle politieke verandering nemen militairen dan ook een prominente plaats in. In Westerse landen is hun drukuitoefening of ingrijpen moeilijker dan in de landen van de Derde Wereld, maar het ontbreekt ook daar niet aan pogingen, vooral in situaties van ernstige politieke crisis. Met name indien een groot deel van de troepen buiten het moederland is gestationeerd en daar met een onwelgevallig beleid van de metropool wordt geconfronteerd, blijken commandanten wel de neiging te hebben tot ‘pretorianisme’: zij doen hun troepen opmarcheren naar de hoofdstad om ‘de wet te verzetten’, resp. dreigen zulks te doen, al dan niet in samenwerking met ontevreden politieke groeperingen. Op deze wijze startte Franco de Spaanse burgeroorlog, dreigde MacArthur in Korea zijn wil door te zetten tegen het beleid van Washington in, riepen Franse generaals in Noord-Afrika de opstand uit tegen ‘Parijs’ - met de Vijfde Republiek als onverwacht resultaat - en brachten Portugese militairen, in een koloniale oorlog verwikkeld, het burgerlijk gezag in het moederland ten val. In de landen van de Derde Wereld, waar een sterk georganiseerd civiel gezag met een brede basis van vertrouwen in de bevolking meestentijds ontbreekt, is militair ingrijpen echter veel frequenter, openlijker en succesvoller. In de jaren 1963-74 kwamen in totaal niet minder dan 91 militaire machtsgrepen voor, en in laatstgenoemd jaar hadden meer dan een kwart van de in totaal 138 staten een militair regime.Ga naar eind421. Men doet er echter goed aan óók aan subtiele mechanismen te denken, zoals aan de hantering van kleine groepen, reeds met betrekking tot China vermeld. Gadourek is van mening, dat de ontelbare discussiegroepen, die door de communistische bewindvoerders na de staatsgreep in Tsjecho-Slowakije | ||||||||
[pagina 399]
| ||||||||
in 1948 in het leven werden geroepen, als een zeer belangrijke nevenfunctie de uitoefening van sociale controle hadden: de veelvuldige verplichte bijeenkomsten maakten andere, niet te controleren activiteiten moeilijker; zij brachten zoveel mogelijk personen onder de directe supervisie van de partij, terwijl zij door de wijze van functioneren als kleine groep tevens conformisme bewerkstelligden, en wel op straffe van allerlei risico's, variërend van het ongenoegen van de groep tot strenge strafmaatregelen van de zijde van de overheid. Bovendien boden de bijeenkomsten de gelegenheid tot selectie: de ‘besten’ kregen kansen, zodat de groep ook positieve sancties kon aanbieden.Ga naar eind422. Dit vaak voorkomend hanteren van positieve sancties als lokaas, om aanhangers te werven voor een sociale beweging, is een belangrijke factor in de sociale dynamiek. Politieke verkiezingen en sociale bewegingen bestaan vaak voor een groot deel bij de gratie van de aantrekkingskracht van beloften voor de toekomst. | ||||||||
c. Collectief ritueelEen van de meest opmerkelijke symptomen van traditieverval is het verdwijnen en nog meer het zinledig worden van het collectief ritueel van de groepering. In onze maatschappij - die door allerlei veranderingen wordt gekenmerkt - is dit voortdurend te constateren. Voorheen plechtige riten en ceremoniën krijgen langzamerhand een lichtelijk lachwekkend karakter. De sociale systemen, die deze riten niettemin in stand wensen te houden, zien zich verplicht deze van de buitenwereld te isoleren en/of wat af te zwakken. In ons land is dit duidelijk op te merken. Nationale manifestaties krijgen - indien zij al het leven houden - een steeds meer informeel karakter. Militaire parades komen alleen nog in legerplaatsen en op vliegbases voor; daarbuiten zijn zij verdwenen. Er is een toenemend verzet tegen ‘rituelen ter terechtzitting’ en vooral in de tijd van de studentenrevoltes einde van de jaren zestig stonden academische plechtigheden onder grote druk van radicale zijde. Toch is dit slechts één kant van de medaille. Het valt namelijk op dat het juist de symboliek en het ritueel is van wat het ‘establishment’ heet die op de achtergrond zijn gedron- | ||||||||
[pagina 400]
| ||||||||
gen. Daarvoor in de plaats is er echter een nieuw soort van ritueel opgekomen, ongetwijfeld minder strak en plechtig maar met zeker zoveel of méér emotionele zeggingskracht: de popfestivals met tienduizenden deelnemers, de demonstraties en manifestaties van protesterende groepen, het werken met rode vlaggen en de gebalde vuist, het zingen van revolutionaire liederen - om van een duidelijk geritualiseerd gebeuren als de Maagdenhuisbezetting in mei 1969 maar te zwijgen: de bezetting en ontruiming van een universiteitsgebouw door studenten, omgetoverd tot een symbool van verzet tegen de heersende orde. Niet alleen de vormen zijn veranderd. De televisie met name vermag aan kleine manifestaties een nationale belevingskwaliteit te geven waardoor het collectief ritueel, op een enkele plaats vertolkt, een duizendvoudig effect kan krijgen. Er is als het ware een ‘schaalvergroting’ opgetreden die het onnodig maakt dat men ter plekke vergader is; voldoende is dat de leuzen en symbolen door grote groepen worden ‘herkend’ en beleefd als de hunne. Al deze vormen van ‘nieuw’ ritueel hebben gemeen dat zij een drang tot verandering vertolken en in potentie dus een dynamiserende functie hebben. Naar analogie van het onderscheid tussen subcultuur en tegencultuur, gemaakt in het aanvullend commentaar bij hoofdstuk IV, kan men ook bij riten en ceremoniën een verschil opmerken tussen ritueel dat vooral andere dan de gebruikelijke cultuurelementen tot uitdrukking brengt, en ‘tegenritueel’, waarin de nadruk ligt op de afkeer van de dominante cultuurelementen, de vertolking van de onvrede met het bestaande. Zo waren bijv. de Provo-happenings en allerlei protestacties van studenten vormen van tegenritueel, waarin protest aangetekend werd tegen de heersende gezagsverhoudingen en het cultuurpatroon van de machthebbers.Ga naar eind423. In het popfestival, bij de ‘algemene vergadering’ van gedemocratiseerde opleidingsinstellingen en in activiteiten van de Hara Krishnabeweging evenwel komen in de allereerste plaats de beleving en de belijdenis van de eigen, ‘alternatieve’ waarden en normen naar voren. Uiteraard zijn doorgaans beide elementen - het zich afzetten tegen het oude en het propageren van het nieuwe - aanwezig. Zo werd in de Provo-happenings niet alleen de bestaande orde geprovoceerd en geridiculiseerd, maar ook de waar- | ||||||||
[pagina 401]
| ||||||||
de van vrije expressie en individuele creativiteit gedemonstreerd. Zo ook kwam in de wijze waarop studenten hun bezettingsactiviteiten organiseerden, hun geloof in de waarde van de directe democratie naar voren. Rituelen met een veranderingspotentieel vindt men vanzelfsprekend niet alleen binnen onze huidige samenleving, maar waren en zijn evenzeer kenmerkend voor andere maatschappelijke stelsels, vroeger en nu. De massaregie van de Neurenberger partijdagen in Nazi-Duitsland was de rituele uitdrukking van de wederopstanding van het Duitse volk, zulks in de vormen van cultuur en tijd: strak-gedisciplineerd en militair-uniform.Ga naar eind424. En alhoewel het Chinese regime, met name ten tijde van de Culturele Revolutie, een geheel andere stilering kende, was de functionele overeenkomst opvallend: het voorbijtrekken van honderdduizenden, een onafzienbare stroom mensen met het ‘rode boekje’ van Mao geheven in de hand, met duizenden portretten van de leider in de stoet. Het geheel moest tot uitdrukking brengen, niet alleen trouw aan het regime, maar ook bereidheid de leider te volgen in zijn poging China revolutionair te veranderen. | ||||||||
d. PositietoewijzingZowel als stabilisator van het bestaande systeem alsook als motor van sociale verandering is het mechanisme van positietoewijzing zeer waarschijnlijk belangrijker dan dat van het collectief ritueel. Ook hier een ‘negatief’ en een ‘positief’ effect. Negatief op de stabiliteit werkt de aantasting van de processen van toetreding, doorstroming en uittreding van de leden van sociale systemen. Het is daarom dat vakbonden juist deze processen in de onderneming nauwlettend bewaken en pogingen doen er meer greep op te krijgen: garanties voor werkzekerheid, verbod van ontslag, vastlegging van promotieregelingen, controle op fusies en reorganisaties. Bij conflicten ziet men dat allereerst de leiding van het bestreden systeem wordt bedreigd en uitgeschakeld. In een politieke revolte gaat het erom de regeringsleiders gevangen te nemen; bij een revolutie tracht men zelfs een hele elite uit te schakelen, zoals na 1917 de Russische aristocratie. In de | ||||||||
[pagina 402]
| ||||||||
oorlog poogt men allereerst het hoofdkwartier te vernietigen; te velde zal men het eerst de commandant van de vijandelijke eenheid trachten te elimineren. Op deze wijze immers raakt het systeem - groot of klein - in ontbinding en ligt de weg open naar beheersing van de situatie van buitenaf. Positief op het proces van dynamisering werkt die positietoewijzing, welke ertoe leidt dat veranderingen in het sociale systeem een kans krijgen of bewust kunnen worden doorgevoerd. Een reeks van voorbeelden levert de huidige politiek van democratisering en nivellering waardoor nieuwe sociale categorieën kansen krijgen, maar waardoor tevens de betrokken instituties aan een structureel veranderingsproces worden blootgesteld: de verbreding van de medezeggenschap in bedrijf en universiteit, de inschakeling van professionele werkers in dienstverlenende stichtingen en verenigingenGa naar eind425., het verruimen van de invloed van dienstplichtigen in de krijgsmacht. Selectiviteit kan in dezelfde richting werken. De aard en functie van het wetenschappelijk onderwijs verandert indien men - zoals in ons land meer en meer gebeurt - de opnamecapaciteit van de arbeidsmarkt als maatstaf neemt: de universiteiten en hogescholen worden door koppeling aan het arbeidsbestel in veel sterker mate een ‘voorbouw’ en ‘toeleveringsbedrijf’ en veel minder een autonoom instituut. Zelf kan men een groot deel van de moderne sociale en sociaal-economische politiek in dit licht herwaarderen: het is kennelijk de bedoeling de kansen van de ‘kansarmen’ te vergroten, d.w.z. voorzieningen te treffen waardoor deze categorieën op min of meer ‘geforceerde’ wijze deel gaan krijgen aan de voorrechten van de minderheid. Spreiding van macht, inkomen en kennis betekent met zoveel woorden een streven naar een meer egalitaire maatschappelijke orde.
Het kan wellicht geen kwaad ten besluite van deze paragraaf nog eens nadrukkelijk te stipuleren, dat het niet de bedoeling was ‘de’ oorzaken van sociale verandering te behandelen. Deze zijn er even vele als sociale processen, en zolang we niet de causale keten inkorten tot een lengte, die de direct sociologisch relevante factoren isoleert, is er met het formuleren van oorzakelijkheidsverbanden op dit gebied weinig te beginnen. De inkorting is tot stand gebracht door de sociale systemen | ||||||||
[pagina 403]
| ||||||||
te doorlichten op hun stabilisators, op de processen, die allereerst verantwoordelijk zijn voor de continuïteit van het sociaal systeem als evenwichtssysteem. Deze stabilisators zijn dan per definitie de sleutelpunten in het proces van verandering. Ter afsluiting zal dit nog aan de hand van een enkele, zeer simpele factor worden aangetoond: de aantalsvermeerdering van de leden van het sociaal systeem. Laten we ongetwijfeld duidelijke voorbeelden als de invloed van de stormachtige immigratie in Israël en de toevloed van Oostduitse vluchtelingen in de Bondsrepubliek in de jaren zestig buiten beschouwing, dan komen vooral twee bekende studies in aanmerking, die van Michels over de socialistische politieke partij en van Mannheim over het probleem van de maatschappelijke elite. MichelsGa naar eind426. heeft behalve op andere factoren ook op die van de groei van de partij nadrukkelijk gewezen. De voortgaande bureaucratisering, oligarchisering en compromiszucht van de vroege socialistische beweging worden hoe langer hoe meer evident naarmate de partij grote aantallen aanhangers krijgt, waardoor men de strijdbare ideologie en de roulering van de leidersfuncties niet meer kan volhouden, tenzij op straffe van een verlies aan slagkracht. Volgens Michels is er een direct verband tussen de groei van de partij, en de voorzichtigheid of zelfs vreesachtigheid van de leiding bij het manoeuvreren in de politiek. Daarbij speelt de organisatie, die door de grotere aantallen leden volstrekt noodzakelijk is geworden, eveneens een rol. Het is niet te gewaagd de groei van elite- naar massapartij in verband te brengen met de aflossing van het socialistisch radicalisme door het reformisme, d.w.z. met de belangrijkste verandering in de politieke cultuur van West-Europa in de laatste halve eeuw. Mannheim heeft belangrijke dingen gezegd over de veranderende samenstelling van de maatschappelijke elite.Ga naar eind427. De groei van de elites en hun ledental heeft de exclusiviteit doorbroken en de selectiemaatstaven veranderd. Het gevolg is, dat de voorheen duidelijk gesloten sociale systemen en de stabiliserende functie van de elite op de sociale en politieke orde hebben plaats gemaakt voor een grotere onzekerheid, een sterker wisselen van de bewindvoerders en een groter aantal alternatieven in de koersbepaling van het beleid. De sociale stijging naar de eliteposities heeft de kans op sociale verandering dus vergroot, en tegelijk de taak van integratie, | ||||||||
[pagina 404]
| ||||||||
sociansatie en enculturatie van de ‘new men of power’ zeer verzwaard. Enige generalisatie is hier zeer wel mogelijk, maar in plaats van deze te beproeven zullen we een ogenblik de diverse functies van de aantalsvermeerdering in termen van sociale mechanismen analyseren. De cultuuroverdracht wordt bemoeilijkt. De ‘zittende’ leden van de groepering zien geen kans meer de massa nieuwelingen te encultureren op de wijze zoals zij zelf destijds zijn ingelijfd. Zij moeten een compromis sluiten met de wensen en behoeften der novieten, met als gevolg een wijziging van de cultuur van de groepering. Tevens komen er daardoor veranderingen in de sociale structuur. De studie van Michels toont dit duidelijk aan: de groei van elite- naar massapartij doet de ideologie verwateren, waardoor omgekeerd andere figuren dan voorheen zich tot de leidende posities voelen aangetrokken. De ledenmassa verandert tegelijk naar omvang én naar sociale samenstelling. De wijze van cultuuroverdracht verandert eveneens: scholing in speciale instituten (partijscholen en kadercursussen) komt in de plaats van persoonlijke beïnvloeding, zelfstudie en agitatorische activiteit. Ook de sancties veranderen. Het wordt onmogelijk persoonlijk te beoordelen of via subtiele controle mechanismen te werken; het wordt noodzakelijk de bestraffing en beloning te formaliseren. Het collectief ritueel wordt in stede van een algemeen doorleefde ceremonie tot een vrij vormloos en onoverzichtelijk massa-gebeuren. Wil men de strakheid in ritueel behouden, dan moet het individu verkwijnen in een geregisseerde manifestatie, die overwegend emotionele behoeften bevredigt en aan de vertolking van de groepswaarden en -doeleinden minder gemakkelijk toekomt. Tenslotte blijkt de positietoewijzing eveneens geformaliseerd: het hele proces van bureaucratisering van overheid, partij en vakbeweging is niet in de laatste plaats terug te brengen tot de enorme uitbreiding van het aantal ambtenaren, resp. leden, die tegelijk een uitbreiding van de organisatie en dus van het kader noodzakelijk maakt. Hieruit volgt weer hiërarchisering en het verdwijnen van de vroegere sociale gelijkheid. Menige arbeider staat momenteel even ver van zijn bondsbestuur vandaan als van de directie van het bedrijf | ||||||||
[pagina 405]
| ||||||||
waar hij werkt. De hele ontwikkeling is een selectieproces, waarbij de oude elites onbruikbaar worden en nieuwe leiders optreden, oude symbolen in onbruik raken en nieuwe in hun plaats komen en waarbij het hele cultuurpatroon ingrijpende wijzigingen ondergaat. De aantalsvermeerdering alléén heeft dit alles niet veroorzaakt; het was slechts één van de oorzaken. Om deze factor tegelijk met de vele andere te kunnen onderzoeken in hun functie ten aanzien van de sociale veranderingen in het systeem, zal bij voorkeur een herleiding moeten worden nagestreefd op de mechanismen, waarin vrijwel alle drijfkrachten functioneel samenspelen. | ||||||||
2. De relatie tussen stabiliteit en veranderingIn het voorgaande is met zoveel woorden gezegd dat de functie van sociale mechanismen ter verklaring van processen van sociale verandering slechts een beperkte benadering representeert van een problematiek die in de sociologie even wezenlijk als weinig bewerkt is. Al was het maar om de schijn te vermijden dat wij ons tot deze verklaringswijze wensen te beperken, zullen wij thans ter afsluiting een poging doen de kwestie van sociale verandering wat fundamenteler aan te vatten. Nu staat ons inziens vast dat een sociologische verklaring van processen van sociale verandering eigenlijk niet heen kan om het bestaan van stabiliteit en continuïteit in de sociale werkelijkheid. Een werkelijk bevredigende interpretatie van hetzij proces, hetzij systeem of structuur kan niet anders dan beide fenomenen insluiten. Is dit mogelijk, en zo ja, hoe moet men zich de onderlinge relatie dan voorstellen? In diverse hoofdstukken is nadrukkelijk gesteld dat van een principiële scheiding geen sprake is. Ieder systeem is immers per definitie opgebouwd uit processen; sociale processen zijn, omgekeerd, per definitie gestructureerd en geïnstitutionaliseerd. Zo niet - al is het maar in zeer lichte mate - dan is een wetenschappelijke interpretatie niet doenlijk. Deze stellingname is bevredigend om tenminste een algemene notie te geven omtrent het verschijnsel dat wij ‘sociale dynamiek’ hebben genoemd, het feit dat een sociaal ver- | ||||||||
[pagina 406]
| ||||||||
schijnsel zowel een statisch als een dynamisch aspect heeft en dat die twee aspecten onlosmakelijk zijn verbonden. Zo kan men een proces van leidinggeven in een organisatie opvatten als de realisering of activering van een hiërarchische sociale structuur, zoals omgekeerd de abstractie ‘sociale hiërarchie’ alléén sociale werkelijkheid is indien er processen van machtsuitoefening en machtsaanvaarding kunnen worden onderkend. Met de interrelatie tussen proces en cultuur is het niet anders: normen zijn op te vatten als gekristalliseerde regels omtrent een behoren, dus een stabiel en continu bestaand patroon, maar ze zijn tegelijk een sociaal fenomeen in zoverre er sprake is van processen van normerkennend en van normvolgend gedrag. Een heel andere vraag is echter of met deze interpretatie ook het verschijnsel sociale verandering adequaat is benaderd. Daarbij gaat het immers om veranderingen die ‘consequenties hebben voor structuur en functioneren van het systeem’. Met andere woorden: de drijfkrachten die tot verandering leiden, zijn te scheiden van de systemen die veranderd worden. Er is een causale relatie, een werking van sociale verschijnselen op elkaar. Hiermee nu is wel degelijk een scheiding aangebracht tussen proces en systeem. Het ‘samenvallen’ resp. het scheiden van een en ander als gevolg van een verschillend perspectivisch gezichtspunt of een verschillend abstractieniveau, heeft plaatsgemaakt voor een naast elkaar stellen en vervolgens op elkaar betrekken van onderscheiden sociale verschijnselen. Anders gezegd: bij het fenomeen ‘sociale verandering’ doet de tijdsdimensie haar intrede, zodat een volgtijdelijk optreden van sociale verschijnselen is te onderkennen. Wie het feit van sociale verandering op deze wijze stelt, raakt onvermijdelijk verwikkeld in de verwarde discussie over causaliteit en functionaliteit in de sociale werkelijkheid. Een kennelijk groot en onopgelost probleem daarbij is, dat die werkelijkheid alleen ‘sociaal’ is in zoverre er een proces van betekenisverlening plaatsvindt. Sociaal systeem A kan niet gezegd worden op mechanische wijze ‘in te werken’ op systeem B, om de eenvoudige reden dat alleen al de verwachting van een actie van systeem A in systeem B een relatief autonome re-actie oproept. Anders gezegd: er is nimmer sprake van bijv. een ‘botsing’ tussen systemen zoals er een | ||||||||
[pagina 407]
| ||||||||
tussen voorwerpen kan zijn, maar steeds een wederzijds subjectief beleefd en geïnterpreteerd ‘sociaal conflict’. Daarmee is de volgtijdelijkheid van de reeks gebeurtenissen problematisch geworden, tenzij men kans ziet ook in de processen van betekenisverlening een zekere regelmaat te ontdekken. Naar onze mening is de vaak gehanteerde vervanging van causale door functionele relaties geen toereikende oplossing, indien daarmee een tweezijdig of alzijdig samenspel tussen de sociale verschijnselen wordt bedoeld. Het feit van de volgtijdelijkheid blijft bestaan; het dient in de interpretatie te worden opgenomen. Teneinde deze abstracte en ongetwijfeld al te eenvoudige redeneringen vlees en bloed te geven, zullen we thans enkele voorbeelden behandelen van sociale veranderingen waarbij wordt getracht het gestelde probleem op te lossen: het relateren van proces en systeem, van dynamiek en stabiliteit, onder handhaving van de volgtijdelijkheid der verschijnselen in kwestie.
Sociale conflicten, zo stelt men in de sociologie terecht, hebben vele consequenties voor structuur en werking van sociale systemen en voor de maatschappij als geheel.Ga naar eind428. Zij ‘werken’ integrerend op de samenhang van de betrokken groepen, zij versterken de gelijkgezindheid onder de groepsleden en zij brengen ideologieën en andere vormen van collectieve zelfrechtvaardiging tot leven; omgekeerd zullen hecht gesloten en ideologisch goed geïndoctrineerde groepen eerder tot conflicten komen en deze beter doorstaan. Voert men nu de tijdsdimensie in, dan wordt het perspectief anders: het conflict krijgt ‘een geschiedenis’, ofwel, sociologisch gedefinieerd, een eigen dynamiek; het wordt een zelf-voortbewegend proces.Ga naar eind429. Door en in het conflictproces immers verharden zich de wederzijdse standpunten en intensiveren zich de wederzijdse gevoelens; vaak treedt schaalvergroting op waarbij steeds meer voorheen ongecommitteerde groeperingen in het conflict worden betrokken; zelfs kan de aanvankelijke reden of oorzaak van het conflict op de achtergrond raken en kan het proces een doel op zichzelf worden: het conflict ‘verzelfstandigt’ zich. Het interessante en essentiële van wat bij conflicten wel ‘escalatie’ wordt genoemd, is gelegen in de spiraalbeweging: iedere actie of verwachte actie van de ene partij lokt acties | ||||||||
[pagina 408]
| ||||||||
of voorbereiding tot acties van de andere partij uit, en vice versa. Beide partijen zijn als het ware de gevangenen van hun relatie tot de andere; iedere stap op de escalatieladder schept een nieuwe situatie, veelal een verbreking van het verkregen krachtenpatroon. Voor de tegenpartij betekent deze verbreking een uitdaging die een nieuwe stap vraagt, in de overtreffende trap, etc., zolang tot hetzij het conflict door ademnood van een der partijen wordt beslecht, hetzij door een onderlinge regeling wordt beëindigd. Wat wij hier vóór ons hebben is onmiskenbaar een proces van sociale verandering. Het is vertrouwd voor ieder die zich bezighoudt met bijv. de huidige bewapeningswedloop tussen de grote mogendheden of de escalerende beweging in de geweldpleging tussen terroristen en politie - wel geheten de ‘terror-torture cycle’Ga naar eind430., of, meer in het algemeen, de ‘cycle of distrust’Ga naar eind431. die ontstaat waar een regime de vrijheidsrechten steeds verder inperkt wat alleen maar de collectieve drang tot herstel van die rechten versterkt. Essentieel kenmerk is het ontbreken van een eenvoudige relatie tussen oorzaak en gevolg, tussen actie en consequentie, omdat iedere actie én iedere reactie een nieuwe situatie schept, die uitgangspunt wordt voor verdere stappen. Anders gezegd: het conflictproces verandert de betrokken sociale systemen, en die veranderde systemen veranderen op hun beurt het conflictproces. Er is een duidelijk verschil tussen proces en systeem, maar tegelijk zijn beide zodanig op elkaar betrokken dat ze een eenheid van studie vormen.
Voorbeelden als deze geven een proces aan tussen sociale structuren. Het is ook mogelijk een zelfde mechanisme aan te wijzen in een proces tussen cultuur en structuur. Nemen we als voorbeeld de invloed van de ideologie van het zionisme op de structurering van het moderne Israël.Ga naar eind432. Het opmerkelijke van juist deze politieke doctrine is haar dominante betekenis in de formatie van een nieuwe staat en een nieuw type samenleving. Wat in tientallen jaren van zionistisch denken op papier is geschetst, krijgt in latere jaren concreet vorm in de Israëlische gemeenschap: de idee wordt werkelijkheid. Opnieuw doet zich het feit voor dat er geen sprake is van een ‘omzetting’ van ideeën in sociale structuren zonder meer, of van een ‘realisering’ van ‘het’ zionisme. Er is in- | ||||||||
[pagina 409]
| ||||||||
tegendeel een langdurig proces waarbij werkelijkheidsverandering onder invloed van ideeën wordt gevolgd door verandering in die ideeën als gevolg van de nieuwe situatie, die vervolgens weer in de sociale werkelijkheid worden gerealiseerd, etc. Om het pregnanter te stellen: ideeën die ‘opgaan’ in de sociale werkelijkheid, gaan daardoor tevens in die werkelijkheid ‘onder’. In de door Ellemers geanalyseerde transformatie van idee naar moderne staat kon het oorspronkelijke, zeer radicale en idealistische pioniers-zionisme dan ook niet overleven. Juist doordat de ideologie is verwezenlijkt, is zij verzwakt en bezig te verdwijnen. ‘Wanneer ergens sprake is van “the end of ideology”,’ aldus Ellemers, ‘dan is het wel ten aanzien van het pioniers-zionisme’Ga naar eind433. Er is onder de oude voorhoede zelfs een tendentie te bespeuren het zionisme niet meer karakteristiek te achten voor de nieuwe staat - zóver is de ‘normalisering’ van het sociale leven voortgeschreden. ‘Normalisering’, dat is in dit verband: ontkrachting in Israël van het oude zionisme dat niettemin de drijfkracht was tot het scheppen van Israël. We hebben hier een overeenkomstig proces als boven onder het hoofd ‘conflicten’ werd behandeld: het emancipatieproces van de zionisten en de daaruit resulterende schepping van een nieuwe samenleving en staat zijn niet te zien als de ‘realisering’ van de idee in de werkelijkheid, evenmin als het ‘eroderen’ van de idee door de sociale veranderingen, maar als één complex van ideële en sociaal-structurele transformatie, één proces van onderling interacterende, naar fase afwisselende culturele en sociale verandering.
Het geldt ook in onderdelen. Het fanatieke pioniers-zionisme dat de weg vrij maakte en wilde vrijmaken voor de grote stroom van joodse vluchtelingen, grotendeels zonder zionistische overtuiging, leidde juist tot het huidige lot der zionisten als minderheid in het land dat zij schiepen. Of: de dominerende positie van deze oude elite, logische consequentie van hun voorhoedefunctie, voerde tot een verstarring van de politiek die voor de nieuwe staat, in de veranderende omstandigheden, disfunctioneel dreigde te worden. Sterker nog: door zich als vredelievend volk op te sluiten in een staat die van de onmiddellijke Arabische omgeving permanente weerstand ondervond, werden de zionisten nood- | ||||||||
[pagina 410]
| ||||||||
gedwongen de grondleggers van wat met een hard woord genoemd is een ‘warfare state’Ga naar eind434., namelijk een uiterst militante samenleving met een uiterste aan buitenlandse Realpolitik. Wellicht laat zich de eerder genoemde ‘cycle of distrust’ nergens beter observeren dan in de relatie tussen Israelis en Arabieren in het Nabije Oosten van na de laatste wereldoorlog. Natuurlijk is het lot van het zionisme in haar confrontatie met de sociale realiteit slechts één voorbeeld van de dialectische verhouding tussen cultuur en structuur in het proces van sociale verandering. Het zou niet moeilijk zijn overeenkomstige tendenties aan te wijzen in het proces van ‘ingroeiing’ van het socialisme in bepaalde democratische landen, en van ‘vestiging’ van het communisme in bepaalde totalitaire staten: in beide gevallen leidde de ‘realisering’ van de ideologie tot ‘de-ideologisering’ van de realiteit.
Als derde en laatste, maar ook als boeiendste voorbeeld van de hier gevolgde benadering van sociale verandering kunnen die theorieën gelden die processen van algemene vooruitgang verklaren uit het onvermogen van de afzonderlijke betrokken systemen om die vooruitgang voor zichzelf te blijven monopoliseren. In Nederland heeft de historicus Romein er de naam aan verbonden van ‘de wet van de remmende voorsprong’.Ga naar eind435. In de strijd om de voorrang tussen het hogere en het lagere, het technisch méér en minder effectief bewerktuigde, geniet het laagst ontwikkelde een ‘premie op de achterlijkheid’, waardoor het de achterstand tenslotte in een voorsprong kan omzetten. De technische voorbeelden zijn het duidelijkst- een stad als Londen, die al vroeg gasverlichting aanbrengt, is daardoor later dan ‘achterlijke’ steden overgegaan op eiektrische verlichting; de produktiviteit van kolenmijnen die als eerste in exploitatie werden gebracht, is daardoor uiteindelijk lager dan die van later aangelegde mijnen die immers meteen van de meest moderne exploitatiemethode gebruik konden maken; Japan dat laat een kapitalistische economie ontwikkelde, kon door die aanvankelijke achterstand het vroege kapitalistische stadium overslaan en bijv. terzake van ondernemingsgrootte een voorsprong nemen. Tenslotte een zeer gedurfd exempel: het bolsjewistisch experiment kon in het Rusland van na 1917 gelukken, zo stelt men, omdat de bur- | ||||||||
[pagina 411]
| ||||||||
gerlijk-kapitalistische fase werd overgeslagen, met andere woorden: omdat de achterstand bij de Westeuropese ontwikkeling de voorwaarde bleek te bevatten tot het realiseren van het programmapunt ‘inhalen en voorbijstreven’. Het is hier van weinig belang dat deze interpretatie van sociale verandering - meest opgevat in de zin van ‘vooruitgang’ - al eerder werd uitgewerkt en ook door anderen dan Romein is geformuleerd.Ga naar eind436. Kern van de zaak is en blijft dat sociale en culturele veranderingen, zowel in het materiële als immateriële vlak, in een aantal gevallen niet geïnterpreteerd worden als min of meer rechtlijnige evoluties, maar blijken te verlopen via ‘verspringingen’, zodat het telkens hoogste systeem niet de rechtstreekse voortzetting is van het voorhoogste, maar veeleer zich op lager basis ontwikkelt in tegenstelling tot het voorhoogste, zij het in sommige gevallen met gebruikmaking van de resultaten van dit voorhoogste. Hiermee is een analytisch instrument geschapen dat het vermogen bezit proces en systeem, dynamiek en statiek, in een combinatie te brengen die superieure verklaringen van sociale verandering mogelijk maakt. De sociologisch overbekende sociale verstroevingsverschijnselen zoals bureaucratisme, oligarchisering en ‘involutie’Ga naar eind437., krijgen hier immers betekenis buiten hun eigen optreden: zij verklaren waardoor innovaties elders gemakkelijker tot stand komen en in de concurrentieslag overleven. De kritiek die mogelijk is, sluit niet uit dat tal van uiterst relevante toepassingen zijn te vinden. Zo is de discussie rond ‘development’ en ‘underdevelopment’ in de Derde Wereld bepaald te verhelderen door het onderscheid naar ‘early’ en ‘late’ modernizers of developers.Ga naar eind438. Immers: indien de sociale condities zijn vervuld, kan de laatstgekomene dank zij dit laatkomen zijn achterstand in een voorsprong omzetten. Zo wordt sociale verandering nu, een functie van verstarring vroeger. | ||||||||
3. Sociale verandering: idee en organisatieEr zijn historische perioden waarin men de bestaande orde als aanvaardbaar of zelfs als onaantastbaar en heilig beschouwt, er zijn er ook waarin het bestaande wordt verwor- | ||||||||
[pagina 412]
| ||||||||
pen en naar verandering wordt gestreefd als een uitkomst voor de onopgeloste vragen in het heden. De eerstgenoemde perioden kennen vooral conservatieve ideologieën, de tweede progressieve. De indeling is wel een zeer grove, bijna een nietszeggende. Tenzij men meegaat in de even grove en vooral tactisch bedoelde onderscheiding van marxistische huize tussen ‘revolutionaire’ en ‘contrarevolutionaire’ strevingen, valt het moeilijk het nationaal-socialisme ‘conservatief’ te noemen of het stalinisme ‘progressief’; het eerste wenste wel degelijk een versterking van de maatschappelijke dynamiek, verheerlijkte een dynamisch - agressief, militant - mensentype en streefde naar wereldwijde politieke expansie, terwijl omgekeerd het stalinistische en post-stalinistische Rusland voorbeelden bieden van een op ‘law and order’-gefundeerde behoudzucht en verstarring die nauwelijks hun weerga in de moderne geschiedenis kennen. Interessanter is dan ook een ander onderscheid: dat naar vrije en naar gebonden veranderingsstrategie. In de eerste variant bestaat een optimistisch mensbeeld: laat het individu vrij en hij zal de collectieve vooruitgang bevorderen - ook al lijkt het individu te falen: private vices - public benefits - terwijl in het tweede geval een antropologisch pessimisme overheerst: zonder krachtige leiding is de mens niet tot veel goeds in staat. Ook binnen deze twee typen is nog bijzonder veel variatie aanwezig: het traditionele liberalisme op politiek en economisch gebied grenst direct aan het anarchisme dat immers staat op een maximum aan individuele speelruimte; zo ook vallen onder de geleide veranderingsstrategie zo uiteenlopende systemen als het fascisme en het maoïsme, het staatskapitalisme en het staatssocialisme. Dit dan voor wat betreft de samenleving als geheel. Ook echter in de mesosfeer van grote instellingen en organisaties en in de microsfeer van gezin en individuele rechten en belangen is deze tweedeling zichtbaar te maken. Terwijl sommige organisaties - met name ondernemingen en legers - krachtige aanhangers zijn van gecentraliseerde ‘planning of change’, staan vele vrijwillige organisaties - zoals democratische politieke partijen en vakverenigingen - op het standpunt dat verandering ‘aan de basis’ moet beginnen en daar moet groeien. En wat de leefwereld van het individu be- | ||||||||
[pagina 413]
| ||||||||
treft: naast elkaar wordt de eis gehoord de mens, vooral de jonge mens, te leren ‘ongehoorzaam’ te zijn, én de eis zich solidair te verklaren met zijn partij, zijn klasse en met alle ‘kanslozen’ waar ook ter wereld.
Voor de socioloog blijft het onbevredigend te volstaan met het inventariseren en classificeren van veranderings-ideologieën, d.w.z. met systemen van denken die naar hun aard een sterk zelfrechtvaardigend karakter dragen, vaak bovendien een rechtvaardiging van de belangen van elites. Dat de leden van een establishment conservatief zijn met betrekking tot het bestaande en de voorkeur geven aan een ‘geleide’ en ‘geleidelijke’ transformatie van het maatschappelijk bestel of van hun instelling of organisatie, is een voorkeur die al vaak herleid is tot hun eigen belang, thans als ‘eigenbelang’ onthuld. Maar niet minder voor de hand liggend is de voorkeur van de jonge generatie, van een oppositionele groepering of een maatschappij-kritische beweging voor ‘ingrijpende sociale veranderingen’; hun voorhoedes zullen immers de eerste zijn die van die veranderingen profiteren: in macht, in aanzien, wellicht ook in inkomen. Zo gezien ligt in elke ideologie - conservatief of progressief - een groepsbelang verborgen. De taak van de sociologie is dan ook de relatie tussen ideologie en belang centraal te stellen indien inzicht moet worden verworven in de drijvende groepen achter een bepleite sociale verandering dan wel in de samenstelling van de power elites die de bestaande orde verdedigen. Belangrijker is echter na te gaan wat de wervende kracht is van de diverse ideologieën. Dergelijke doctrines hebben immers steeds een dubbele functie: zelfrechtvaardiging én mobilisering. Als zodanig zijn ze naast ideologieën in de strikte zin ook politieke mythen: ze wijzen een wervend doel aan, werken met een ‘wenkend perspectief’ dat een achterban moet opleveren. De laatste functie nu kan slechts empirisch worden onderzocht indien niet - of niet vooral - de betekenis van de ideologie voor de elite wordt nagegaan, maar die voor de massa, resp. voor het bepaalde publiek waarop de betrokken groepering zich richt. Op welke wijze, zo luidt dan de vraagstelling, krijgt een ideologie greep op een publiek: is er een herkenning van het eigen belang, is er sprake van ver- | ||||||||
[pagina 414]
| ||||||||
wantschap in waarden en normen, of is er een ‘indirecte’ factor die de attractie vergroot, bijv. via emotionele symbolen, slogans en manipulatieve technieken? Tenslotte is in deze hele materie van betekenis de mate van ‘organizational capacity’Ga naar eind439., d.w.z. het vermogen onder elites en publiek om zich te verenigen in democratische, of zich te laten organiseren in autoritaire verbanden. Het is van deze capaciteit afhankelijk of zelfs de met enthousiasme begroete ideologische impulsen inderdaad tot collectieve actie van enige duurzaamheid leiden. Sociale verandering van enige langere adem is immers alleen mogelijk indien zowel de idee aanspreekt alsook de skills aanwezig zijn om de idee in werkelijkheid om te zetten. Indien we nu terugkeren naar de al te eenvoudige tweedeling in ‘vrije’ en ‘gebonden’ sociale verandering, dan zal duidelijk zijn geworden hoezeer het afhangt van concrete ideologische oriëntaties en sociale capaciteiten in welke richting kan worden gekoerst. Een politiek doel dat niet ‘aanspreekt’, een reorganisatievoorstel dat onbedoelde ‘weerstanden’ oproept omdat het slecht is ‘verkocht’, een vernieuwingsbeweging die te veel verschillende belangengroepen omvat om een consensus te bereiken - zij zijn niet in staat de verandering door te voeren. Maar ook waar men wél massale bijval vindt of voldoende medestanders weet te werven is het succes niet verzekerd: het is een conditio sine qua non dat de ‘achterban’ bereid en in staat is georganiseerd en actief steun te blijven verlenen en dat de ‘voorhoede’ het organisationeel vermogen heeft om mét die achterban ‘koers te houden’. Aldus kan men samenlevingen en groeperingen indelen: naar de mate waarin zij produktief zijn op het stuk van innovatieve ideeën én bekwaam zijn in het mobiliseren en organiseren van aanhangers. De aard van de idee en de wijze van werving typeren dan uiteindelijk het plurale beeld van de wereld in verandering. | ||||||||
Aanvullend commentaarHoe betrekkelijk dergelijke algemene stellingen ook zijn, men zou kunnen poneren dat in de afgelopen decennia de tendentie tot theoretische verklaring van sociale verandering | ||||||||
[pagina 415]
| ||||||||
op de achtergrond is gekomen bij de neiging tot beheersing van die verandering. Een eerste symptoom is de hernieuwde belangstelling voor een waarderende en normatieve benadering van macro-maatschappelijke veranderingsprocessen. Het gevoel in een crisis te verkeren dan wel een nieuw tijdperk in de geschiedenis in te gaan, heeft geleid tot het lanceren van allerlei typeringen van de maatschappij-in-wording: een ‘actieve’ of post-moderne maatschappij (Etzioni), een post-industriële (o.m. Bell en Touraine) of post-traditionele maatschappij.Ga naar eind440. Hoe vaag de uitwerking ook vaak was, ze is duidelijk in haar verwerping van de status-quo. Een dergelijke verwerping dwingt tot het kiezen van een evaluerend standpunt. Wat geponeerd wordt onder vlaggen als ‘Kritische Soziologie’, ‘New Sociology’, ‘Reflexive Sociology’, en ten onzent als ‘samenlevingskunde’ en ‘wetenschap van de maatschappij’, komt overeen in de programmatische opzet een nieuwe interpretatie te bieden van de gang van de huidige geschiedenis waarin een morele of zelfs politieke component niet mag ontbreken.Ga naar eind441. Naast utopische stromingen zijn hierbij technocratische tendenties te onderkennen. Naast het ontwerpen van ‘alternatieve’ maatschappijvormen is er een toenemend vertrouwen in de wetenschappelijke fundering van beleid. Deze laatste is echter sterk dynamisch gericht: de Nederlandse toegepaste sociologie heeft sinds de jaren zestig een complete nieuwe wetenschap naast zich gekregen, die zich als agologie of andragogie aandient en gestalte tracht te geven aan een ‘veranderingskunde’ of ‘sociale technologie’.Ga naar eind442. In hoeverre het gesignaleerde crisisbewustzijn zich zal demonstreren in nieuwe sociologische interpretaties, dient te worden afgewacht. Wellicht is een vernieuwde wijsgerige sociologie op komst, sterk macro-sociologisch gericht en gebaseerd op de overtuiging dat de uitkomsten van sociologisch onderzoek alleen kunnen worden gewaardeerd in het kader van een alomvattende analyse van de samenleving. Met betrekking tot de Derde Wereld is iets dergelijks te bespeuren. De klassieke studies over niet-Westerse samenlevingen, grotendeels statisch van karakter en empirisch van methodiek, hebben plaatsgemaakt voor een enorme stroom van werken over ‘modernisering’ en ‘development’ - per definitie waarderend in hun optiek. Hun resultaten kunnen | ||||||||
[pagina 416]
| ||||||||
een waardige plaats krijgen naast de economische studies over ontwikkelingsprogrammering, vooral waar zij handelen over algemene processen van modernisering en over politieke ontwikkelingen in nieuwe staten.Ga naar eind443. Zo gezien heeft Karl Mannheim, twintig jaar geleden nog een vertegenwoordiger van de nabloei van een macro-sociologie met normatieve connotaties, in monumentale stijl navolgers gekregen. Sterker: de klassieke sociologie, gekenmerkt door de nadruk op maatschappelijke dynamiek, lijkt weer actueel. Terwijl echter de klassieken hun inspiratie ontleenden aan de overgang van ‘Gemeinschaft’ naar ‘Gesellschaft’ en aan de genese van een rationele, kapitalistische, industriële of alleen maar meer complexe en gedifferentieerde maatschappij-orde, zijn onze tijdgenoten over de huidige omslag in het onzekere. Hun verlangen méér te doen dan registreren en interpreteren dwingt hen tot het ontwerpen van ‘alternatieve’ samenlevingsvormen in een mate zoals sinds de Verlichting en het marxisme niet meer is voorgekomen. Hoe snel de verhoudingen kunnen veranderen, blijkt overigens uit het pessimisme dat zich sedert de publikaties van de Club van Rome van de geesten heeft meester gemaakt. Hoewel dit (nog?) niet in de sociologie is doorgedrongen, betekent het in potentie de omslag naar een veel realistischer optiek. Hetzelfde geldt in nog sterker mate voor de zgn. ontwikkelingslanden, waarvan thans steeds openlijker wordt gezegd dat hun ‘ontwikkeling’ uiterst langzaam verloopt dan wel ontbreekt, terwijl de eveneens verwachte democratische regimes in deze nieuwe staten slechts bij uitzondering hebben weten stand te houden.Ga naar eind444. | ||||||||
Aanbevolen literatuur bij hoofdstuk XIVmax weber, ‘Die protestantische Ethik und der Geist des Kapitalismus’, in: max weber, Die protestantische Ethik, uitgeg. door Johannes Winckelmann (München/Hamburg: Siebenstern Taschenbuch, 1965). Een van de beroemdste en invloedrijkste sociologische klassieken, oorspronkelijk gepubliceerd in 1904/05. Op deze plaats vermeld als voorbeeld van de verklaring van sociale dynamiek uit culturele veranderingen. | ||||||||
[pagina 417]
| ||||||||
|
|