Handleiding tot de geschiedenis der letterkunde. Deel 2
(1873)–Willem Doorenbos– Auteursrechtvrij
[pagina 131]
| |
IV.
| |
[pagina 132]
| |
verraden. Zijn goede naam leed hierdoor zeer en hij ging zich nu van de wereld afzonderen op een landgoed bij Woodstock. Kort voor zijn dood deelde hij echter weder in de koninklijke gunst en werd hij op nieuw met een jaargeld begiftigd. Hij stierf in 1400 en bekwam een graftombe in de abdij van Westminster. Chaucer schreef een tal ran werken in poëzie en in proza, welke laatste echter al de schraalheid en spitsvondigheid der Middeleeuwache scholastiek bezitten; terwijl de eerstgenoemde hem grooten roem bij het nageslacht bezorgden. Daartoe behooren The romaunt of the rose, eene vrije vertaling van den roman van de Roos, Troilus and Cressida, Legend of good woman, House of fame enz gedeeltelijk navolgingen van Ovidius en van Boccacio. Het merkwaardigste en geestigste gedicht van hem is the Canterbury Tales, vertellingen van CanterburyGa naar voetnoot1), waarin, naar het voorbeeld van Boccacio, verschillende verhalen gedaan worden door een gezelschap van dertig bedevaartsgangers, welke zich in een herberg bij Londen vereenigen om gezamenlijk naar Canterbury te trekken. Des avonds bij het maal maken zij met elkander kennis en spreken onderling af om den tocht te veraangenamen door het doen van vertellingen. De dichter koos de meest verscheidene standen en karakters en de beschrijving er van maakt een der fraaiste deelen van het gedicht uit. Zoo bevinden er zich een ridder, een landheer, een abdis met eenige vrouwen, een monnik, een leekebroeder, een koopman, twee rechtsgeleerden, een aflaatskramer, een boer, een geneesheer, een kok, een molenaar, een schipper enz. De verhalen, die deze personen doen, zijn evenzoo van verschillenden aard, en loopen van het verhevene en dichterlijke tot het platte en grof komieke toe. Zoo is de stof van het eerste verhaal, dat van den ridder, ontleend aan de Tesëide van Boccacio, en bevat het tweede, the Squires tale, een toovergeschiedems, die aan de Arabische Nachtverteilingen herinnert. De sage van Griselidis wordt verteld in de the Clerce of Oxenfordes tale. De stof van andere en wel van de boertige vertellingen zijn veelal ontleend aan Fransche fabliaux. Daartoe behooren: the tale of the Nonnes Priest, January and May en the Millers tale. Onder de karakters, die geschilderd worden, zijn geene zoo geestig en scherp geteekend als de weduwe van Bath, die vijf mannen overleefde, ‘en de zesde zal haar welkom zijn.’ Zij bewijst uit den bijbel dat zij recht heeft dit te wenschen. De bedelmonnik is nog scherper geteekend en bevat de bitterste satire op de gulzigheid en indringende huichelarij der monniken van dien tijd. In dit opzicht doet Chaucer niets onder voor Meung, noch voor Rabelais. Na hem waren er in Groot-Brittannië weinig schrijvers van eenige beteekenis, of men moest er toe rekenen zijn tijdgenoot John Gower, 1323-1408 die de biecht van een verliefde, Confessio amantis, in Engelsche verzen beschreef, de Schot William Dumbar 1465-1530, de vervaardiger van drie allegorische gedichten, the thistle and the rose, the goldin serge en the daunce. Doch over deze en eenige andere stukken moge eene bijzondere geschiedenis van de Engelsche letterkunde handelen. | |
[pagina 133]
| |
2. In geen land vond het Italiaansch humanisme een beter onthaal dan in Engeland tegen het einde der 15de eeuw. De geschriften der Grieken en Romeinen werden er niet alleen in het oorspronkelijke ijverig gelezen en bestudeerd, maar ook binnen betrekkelijk korten tijd in de landstaal overgezet; zoodat de Engelschen in 't begin der 17de eeuw van de meeste klassieke dichters en geschiedschrijvers der Ouden goede vertalingen bezaten. In deze geestdrift voor de klassieken deelden ook aanzienlijke vrouwen. Bekend is het dat Elisabeth, Johanna Grey, de hertogin van Norfolk, de gravin van Arundel en anderen, Plato, Cicero en Xenophon in het oorspronkelijke lazen. Veel meer nog dan de lectuur dezer geschriften werd het leven in Engeland opgewekt door de beginselen van het humanisme. Kracht met schoonheid werd het ideaal van het vroolijke Engeland onder de groote koningin. Dat het ook toen niet ontbrak aan rigoristen, die er voor vreesden dat de menschelijke natuur zich ging verhelfen, blijkt onder anderen uit de woorden van Ascham, die in 't midden der 16de eeuw, klagende uitriep: ‘De verlokkingen van Circe zijn uit Italië overgebracht om de zeden der Engelschen te bederven, dikwijls door siechte voorbeelden, maar veel meer nog door de voorschriften der siechte bocken uit het Italiaansch in 't Engelsch vertaald en in alle boekwinkels van Londen te vinden. Er zijn daar in de laatste maanden meer van die onheilige boeken gedrukt dan vroeger gedurende twintig jaren in geheel Engeland. Zoo hebben dan de lieden heden meer ontzag voor de triumfen van Petrarca dan voor de Genesis van Mozes en stellen zij meer belang in een verhaal van Boccacio, dan in eene Bijbelsche geschiedenis.’ Zooals overal wekte het humanisme in Engeland weer de oude natuur van het volk op, die in 't laatst der Middeleeuwen, onder allerlei geleerde en spitsvondige theoriëa der scholastieke wijsbegeerte als verstikt was. Ook de poëzie had er duchtig onder geleden. Dit veranderde in 't laatst der regeering van Hendrik VIII, toen de hofdichters, waaronder Thomas Wyatt en Hendrik, graaf van Surrey het meest uitmuntten, van hunne reizen naar Italië den smaak voor de Italiaansche poëzie medebrachten en zich beijverden dezen ook bij hunne landgenooten op te wekken. Natuurlijk werd niet alleen het schoone, maar ook het gezochte der Italianen nagevolgd en verwijt men dus aan Wyatt, 1503-1543, dat hij in zijne liederen en bailaden te veel op geestigheden jacht maakte. De graaf van Surrey, in 1547 onthoofd, doorzag beter de ware schoonheid en voegde bij de studie der Italiaansche dichters, die van hunne voorbeelden, de Romeinen; hij volgde Petrarca en Vergilius na. Zijn liederen en sonnetten, Songs and Sonnets, munten uit door zoetvloeiendheid en ademen eenen frisschen en echt ridderlijken geest; terwijl door zijne vertaling der eerste twee boeken van de Aenēis in rijmlooze vijfvoetige jamben, Blank-verse, in het Engelsch ingevoerd werden. 3. Onder koningin Elizabeth lieten de Engelschen zich betooveren door de genoegens, welke in Italië opgewekt en ontwikkeld waren. De beoefening der Spaansche taal en letterkunde werd gedurende het sombere tijdperk van Maria Tudor ingevoerd en oefende voortaan ook grooten invloed in Engeland uit. Ook vinden wij het leven, dat wij in Spanje gedurende de eerste helft der zestiende eeuw aantreffen, in het laatste gedeelte dier eeuw bijna in Engeland terug. Een zelfde zucht voor avonturen, en een zelfde ijver om met den degen en met de pen uit te munten. Ge- | |
[pagina 134]
| |
lukkig was de inquisitie in Spanje gebleven. Ook was het hof van Elizabeth het middelpunt der moedige en vroolijke geesten, terwijl Karel V zelden in zijn koningrijk vertoefde en de sombere Philips aan alles een kloosterkleur gaf. Onder de edellieden van Elisabeth schitterde wel niemand meer door veelsoortige gaven dan sir Philip Sidney. Hij werd den 20 November 1554 te Penhurst in Kent geboren en was een neef van den bij ons zoo bekenden graaf van Leicester. Nog jong vertrok hij naar de universiteit van Oxford en voltooide daarna zijne opvoeding door een lang vertoef in verschillende landen van Europa, Duitschland, Frankrijk, Italië. Hij maakte zich dus evenzeer met de meeste wetenschappen, als met de schoonste werken van wijsgeeren en dichters bekend, hij bestudeerde de astronomie en geometrie, Plato en Aristoteles niet minder dan de Grieksche tragici, de Italiaansche sonnetten of de Spaansche heldendichters. Hij beantwoordde verder door zijne ridderlijke eigenschappen en door zijne galante manieren, geheel aan het ideaal van hoveling, zooals dat door Castiglione geschilderd was. Hij was het sieraad van het hof der koningin Elizabeth, gaf haar raad in staatszaken en streed dapper voor den roem harer regeering. Eenendertig jaar oud, vergezelde hij zijnen oom naar de Nederlanden en werd er aangesteld tot bevelhebber van Vlissingen. Hij nam deel aan den eersten veldtocht, dien Maurits ondernam, waarbij deze Axel veroverde. Niet lang echter mocht de koningin zich in zulk een uitstekend dienaar Verheugen. In 1586 werd hij doodelijk gewond te Warnsfeld bij Zutphen. P.C. Hooft, waarlijk geen vriend der Engelschen, noemt hem ‘een heer van heuglijk vernuft, dapperheid, fraaie geleerdheid, aardige taal, zinlijke en minlijke zeden, bij wiens verstand dat van zijn oom niet halen mocht, vol wijsheid, bescheidenheid, nijverheid, wakkerheid en behendigheid.’ Wij bezitten van Sidney eene verzameling van 108 sonnetten, waarin hij onder den naam van Stella zijne geliefde Penelope Devereux bezingt. Hierin volgde hij, als Surrey, de Italianen en vooral Petrarca. Meer bekend en geroemd werd echter the Countess of Pembroke's Arcadia, deels in verzen, deels in proza vervaardigd en aan zijne zuster de gravin van Pembroke opgedragen. Sidney had hierbij op het oog eene navolging van la Diana enamorada, de verliefde Diana, een in 't Spaansch geschreven herdersroman van den Portugees Jorge de Montemajor, die daarbij zich voorstelde de voornaamste voorvallen uit zijn eigen leven en uit dat zijner vrienden onder dien vorm te verhalen.Ga naar voetnoot1) De Arcadia van Sidney is niet anders dan een kunstig spel van sierlijke woorden en zegswijzen, zooals het zoowel elders als ook aan het hof van Elizabeth gedreven werd, waarvan de Euphues door John Lily, die in 1580 verscheen, als 't ware het handboek werd. Aan het vernuft wordt in deze en dergelijke geschritten meer toegegeven dan het natuurlijk ge- | |
[pagina 135]
| |
voel toelaat, zoodat wij het aantrekkelijke er van voor de aanzienlijke lieden dier dagen niet meer kunnen vatten. Geheel anders is let gelegen met een kleiner stuk van Sidney in proza: A defence of Poesy, eene verdediging der poëzie, waarin de schrijver met kracht de rechten der dichtkunst tegenover het nuchtere proza der wijsgeeren en geschiedkundigen verdedigt. Te vermaken en in rijm en maat een onderwerp voor te stellen, is, volgens hem, slechts een gering deel van het werk eens dichters, veel meer moet deze, als een waar kunstenaar, ons eene schoone en edeler natuur scheppen. De laagheden van het platte en bekrompene realisme moeten door de verhevener en ruimer wereld der idealen naar den burgerlijken kring, waar zij behooren, teruggestooten worden. Na de wederlegging der redeneeringen van de lage en onedele berispers der poëzie, roept hij als in triumf uit: So that since the excellency of poetry may be so easely and so justly confirmed, and the low-creeping objections so soon trodden down, it not being an arte of lies, but of true doctrine; not of effeminatenes, but of notable stirring of courage; not of abusing man's witt, but of strengthening man's witt; not banished, but honoured by Plato; let us rather plant more laurels for to ingarland the poets' heads, than suffer the ill favoured breath of such wrong speakers once to blow up on the cleare streams of poesy.’ De gedachten in deze woorden uitgedrukt bezielden ook zijnen vriend en gunsteling Edmund Spenser, die denkelijk in 1553 te East Smith-fieid, nabij den Tower in Londen, geboren werd. Op de universiteit te Cambridge legde hij zich, naar den, geest der tijden, vooral toe op de beoefening der Platonische wijsbegeerte. Na eenigen tijd in het graafschap York zich met dichterlijken arbeid bezig gehouden te hebben, begaf hij zich naar Londen op raad van zijnen vriend Harvey, den later zoo beroemd geworden sterrekundige, die hem ook in kennis bracht met Philip Sidney, welke vol bewondering over zijne talenten voortaan zijne begunstiger werd en hem bij zijnen oom Leicester en bij de koningin aanbeval. Dus werd hij aangesteld tot secretaris van lord Grey, den goeverneur van Ierland. Daar bleef hij twee jaren en keerde toen naar Londen terug. Doch in 1586 kreeg hij een landgoed in Ierland ten geschenke, met de verplichting om er zich te vestigen. Toen echter in 1598 een geweidige opstand onder de leren losbrak, werd ook de woning van Spenser, Kilcolman-Castle nabij Donercule, geplunderd en verbrand. Hij zelf ontvluchtte met zijne vrouw, doch hun kind kwam in de vlammen om. Arm en verslagen kwam hij te Londen terug, waar hij in Walter Raleigh een vriend en begunstiger vond, doch die hem weinig baatte, want weinig maanden daarna stierf hij, den 16 Januarij 1599. Hij werd begraven in Westminster-Abbey nabij het graf van Chaucer. De gravin van Dorset richtte er een monument voor hem op. Spenser vervaardigde een aantal gedichten: Amoretti, Sonneti, Prothalamion, Epithalamion, Muiopotmos, Virgils Gnat, the Ruins of time, the Tears of the Muses enz. Deze kleinere stukken worden echter allen overtroffen door the Shepheard's Calendar, dat aan Sir Philip Sidney, en vooral door zijn hoofdwerk, The Faerie Queene, de Feeënkoningin, dat aan koningin Elizabeth opgedragen werd. De herderskalender is in twaalf zangen verdeeld. Hij bezingt daarin o.a. zijne liefde voor Rosalinde en bootet somtijds zeer geestig de | |
[pagina 136]
| |
taal en zeden der landlieden na, zoodat er veel stukken in voorkomen, die door voorstelling en taal tafereelen van Chaucer herinneren. Zijn hoofdwerk is echter de Feeënkoningin, waarvan slechts zes zangen bestaan, terwijl het geheel op twaalf berekend is. Men weet niet zeker of de zes ontbrekende verloren gingen, dan wel of de dichter zijn werk niet voltooid heeft. Het is in koepletten van negen jambische verzen verdeeld, in navolging van de Italiaansche ottava rima. Deze koepletten heetten daarnaar den the Spenserian Stanza. Het geheel is een tooververtelling die zich aan de Arthurs sage aansluit. De koningin der Feeen, Gloriana, de personificatie van den waren roem, tevens met zinspeling op koningin Elisabeth, houdt open hof. Daarop worden bij haar klachten ingebracht over de ondeugden, die de menschheid kwellen en bederven. Nu zendt zij twaalf ridders uit om deze gebreken te bestrijden. De avonturen van ieder hunner worden in 12 verhalen behandeld, die te zamen één zang uitmaken Ieder der ridders is tevens de verpersoonlijking eener deugd; zoo zijn er: the reacross knight, de heiligheid; sir Guyon, de matigheid; Britomatris, de kuischheid enz. Koning Arthur zelf is het zinnebeeld van alle volmaking en ridder der magnificence, hij huwt eindelijk met Gloriana, zoodat het geheel met een allegorische voor-stelling der verbinding van de hoogste ridderlijke volmaking met den waren roem besluit. De groote Verdienste van den dichter bestaat hierin, dat hij zich in die tooverwereld als te huis gevoelt en daardoor vermeden wordt de eenvormigheid en schraalheid, welke dergelijke allegoriën veelal bezitten en die ze in zulk een kwaden reuk brachten, dat velen thans aan een. allegorie de voorstelling van een doodsch en vervelend verhaal van bekende waarheden verbinden. Spenser zoude hen van die meening kunnen genezen; hij wordt door vele kunstkenners met Homerus vergeleken om den eenvoud, waarmede hij de wonderlijkste geschiedenissen weet te verhalen. Hoe dichterlijk de voorstelling is, moge uit het volgende verhaal blijken, waarin hij de afkomst der schoonste en reinste vrouw aldus beschrijft: Eens was de schoone Chrysogone zich gaan baden in eene heldere beek, waarin de zon haar stralen schoot. Afgemat ging zij daarna slapen op het mollig gras en de zonnestralen, die over haar schoon lichaam weidden, maakten haar moeder. Vol onrust en schaamte vlood zij voortaan in de diepte der bosschen en verborg er zich weenende ‘de ziel gehuld in een donkere wolk van treurigheid.’ Intusschen dwaalde Venus terzelfder tijd de wereld door, om haren zoon Cupido te zoeken, die tegen haar zich verzet had en weggeloopen was. Zij was hem daarop gaan zoeken aan de hoven, in de steden en in de hatten; terwijl zij twee warme kussen beloofde aan hem, die haar zijn schuilplaats aanwees, en nog veel zoeters aan hem, die haren zoon terug bracht. Zoo kwam zij op haren tocht ook in het woud, waar Diana vermoeid met hare nymphen uitrustte. Eenigen hunner baadden zich in een heldere bron; anderen hadden zich uitgestrekt onder het lommer; de overigen omgaven, als een krans bloemen, de verhevene godin, die, terwijl zij hare blonde lokken losmaakte en haar kleed afwierp, haar voet zette in het door-schijnend water. Zoo verrast, was Diana stuursch tegen Venus, spotte met hare klachten en zwoer dat, zoo zij Cupido mocht vinden, zij hem zijne al te groote vleugels zoude kortwieken. Weldra kreeg zij echter medelijden met de bedrukte godin en ging zelve mede om den vluchteling | |
[pagina 137]
| |
op te sporen. Aldus kwamen beide godinnen op de plek, waar Chrysogone onder 't gebladerte was ingeslapen en onbewust bevallen was van twee dochters, zoo schoon als het rijzende daglicht. Diana nam er eene en maakte haar tot de reinste der maagden en Venus bracht de andere in den hof van Adonis, waar de zaden van alle leven zijn, waar Psyche, Amors beminde gade, speelt; waar hun dochter de Vroolijkheid dartelt met de Gratiën, en waar Adonis, met groene myrten en schitterende bloemen bedekt, weer opgewekt werd door den adem van de onsterfelijke liefde. Venus voedde het schoone kind op als haar eigen dochter, koos voor haar den getrouwsten der minnaars en schonk na vele beproevingen eindelijk haar hand aan den goeden ridder sire Scudamour. Men kan hieruit opmaken, hoe Taine naar waarheid zegt: Le propre de Spenser, cest l'énormité et le débordement des inventions pittoresques. Comme Rubens, il crée de toutes pièces, en dehors de toute tradition, pour exprimer de pures idées. Comme chez Rubens, l'allégorie chez lui enfle ces proportions hors de toute règle, et soustrait la fantasie à toute loi, exceptè au besoin d'accorder les formes et les couleurs. Car, si les esprits ordinaires reçoivent de l'allégorie un poids qui les opprime, les grandes imaginations reçoivent de l'allégorie des ailes qui les emportent. Tot de velen, welke het tijdperk van Elizabeth door hunne gedichten opluisterden, behooren ook: Michael Drayton, 1563-1621, die eene Nimphidia the court of fairy, in den trant van Spenser dichtte; Thomas Nash, 1564-1601, die scherpe hekeldichten, vooral tegen de Puriteinen gericht, vervaardigde. Hij stierf na een leven vol armoede en gebrek. His style was witty, though he had some gall;
Something he might have mended, so may all.
zegt een zijner tijdgenooten van hem. In ons land zijn meer bekend de hekeldichten van John Donne 1573-1631, wijl C. Huygens eenigen er van in onze taal overbracht en daarom door Vondel gelaakt werd. Donne werd 42 jaren oud predikant en door Jakob I tot deken van de St. Pauluskerk aangesteld en na zijn dood in de Westminster-abdij begraven. Zijne korte, duistere en kunstige manier van uitdrukking behaagde in der tijd aan velen, terwijl men heden in dien gewrongen stijl en gezochte aardigheden geen smaak hpeft. Wij zouden nog anderen van dat soort, die niet altijd zonder vernuft zijn, kunnen opnoemen; doch het is noodig te spreken over de tooneelpoezie, die in Engeland gedurende de regeering van Elisabeth bijna dezelfde vlucht nam, als wij in Spanje opgemerkt hebben. 3. Als overal in Eurbpa dankt ook het Engelsche drama zijnen oorsprong aan de kerk. De geestelijken vertoonden de heilige geschiedenissen om ze den volke des te dieper in 't harte te prenten. Eerst werden de mysteriën, in Engeland Miraele plays geheeten, in de kerk zelf gespeeld; later, toen grootendeels de lecken ze uitvoerden, werden zij daar buiten gebracht, eerst op het plein voor de kerk en daarna op gelegene plaatsen elders. De Engelschen bezitten drie uitgebreide verzamelingen van oude mirakel-spelen. Het oudste stuk, dat wij kennen, is een Mirakel play, waarvan de heilige Katharina de hoofdpersoon is en dat in 1119 te Dunstable gespeeld werd. Hoe ook in Engeland deze tooneelvertooningen als godsdienstoefeningen beschouwd werden, kan men o.a. hieruit ziep, | |
[pagina 138]
| |
dat te Chester een aflaat van duizend jaar toegezegd werd aan alle toeschouwers van the creation of the world, een stuk, waarin tijdens Hendrik IV gedurende zeven achtereenvolgende dagen de schepping der wereld vertoond werd. Later begon men, om de eentoonigheid te vermijden, even als in Spanje, den ernst met boertige tooneelen af te wisselen, waarbij, in de oudste stukken ten minste, de duivel gemeenlijk de rol van clown of jester speelde. Tijdens Hendrik VI werden de miracle plays meer en meer vervangen door de Moral Plays, de moraliteiten, waarin zedelijke eigenschappen geallegoriseerd werden. Deze stukken werden door geestelijken, scholieren en ook door burgers gespeeld. Sedert Richard III begon het in gebruik te komen, dat rijke lords een troep tooneelspelers onderhielden, die zelfs meermalen in de kloosters geroepen werden om er hunne gaven ten toon te spreiden. Koning Hendrik VII onderhield twee, Hendrik VIII, drie troepen tooneelspelers. Onder den laatstgenoemden vorst was echter ook een nieuw soort van stukken tot zelfstandigheid gekomen; namelijk de Interludes, die even als de intermezzo's in Spanje oorspronkelijk slechts dienden om de ernstige drama's af te wisselen. John Heywood, die nog onder Maria Tudor leefde, is de meest gevierde dichter van deze losse en grappige stukken. Zoo heet een dier Interludes Four P's en heeft tot onderwerp een weddenschap tusschen een palmer, (een ronddoolende pelgrim), een pardonner, (een biechtvader) een poticary, (apotheker) en een pedler, (een marskramer) wie de grootste leugen bedenken kan. De pelgrim zegt in het verhaal leuk weg, dat hij nog nooit een vrouw driftig gezien heeft; waarop de drie anderen onbedacht uitroepen, dat dit de grootste onwaarheid is, die zij ooit gehoord hebben, dus won de palmer de weddenschap. Niet alle interludes waren echter zoo onschuldig; velen hadden ten doel om de gebruiken en stellingen der Roomsche kerk bespottelijk te maken. Dit was o.a. het geval met alle stukken van den bisschop Bale, 1495-1568, die ook politieke personen en gebeurtenissen ten tooneele bracht, zooals o.a. blijkt Kynge Johan, het eenig drama, dat van hem overbleef. Uit de interludes ontwikkelde zich het blijspel, waarvan het oudste Ralph Royster Doyster, nog door Udali den maker a Comedie or Interlude genoemd wordt. Gespeeld in 1551, bevatte het de liefdesgeschiedenis van een Londenschen gekskap, en teekent een groot getal karakters uit den middelstand. Meer bekend is Gammer Gurtons Needle, moei Gurtons naald, door John Still vervaardigd en in 1566 het eerst vertoond. Het is niet veel meer dan een klucht en beweegt zich onder de lagere volksklasse. In dien tijd was ook het treurspel ontworpen. Het oudste, dat wij kennen, heet de tragedie of Gorbodac of, in de tweede uitgave, the tragedie of Ferrex and Porrex, door de studenten van den Inner Temple in 1562 te Whitehall voor koningin Elisabeth gespeeld. Het stuk werd door Thomas Norton, een rechtsgeleerde, en door Thomas Sackville, later graaf van Dorset, vervaardigd. De reizangen komen hier het eerst voor en de dialoog is in de zoogenaamd blanc verse geschreven. Het stelde eene geschiedenis voor als die van Eteocles en Polynices en was eene poging om het klassieke drama, zooals het zich, in Italië en Frankrijk en later in ons land zich ontwikkelde, ook naar Engeland over te brengen. Toen deze poging gelukt was, volgden er weldra meer dergelijke stukken als: Tancred and Gismunda, door | |
[pagina 139]
| |
vijf rechtsgeleerden van den Inner Temple gemaakt en in 1568 voor koningin Elisabeth vertoond, terwijl de inhoud aan een Italiaanschen roman ontleend was; the misfortunes of Arthur door Thomas Hughes, in 1587 gespeeld; en zoo meer, zoodat van 1568 tot 1580 twee-en-vijftig nieuwe drama's aan het hof der koningin werden gegeven. Sedert 1576 bestond er ook te Londen een vast theater, het Blackfriars' theater, zoo geheeten omdat de tooneelspelers van Leicester een gedeelte van het opgeheven klooster der Dominicanen gekocht en tot een theater ingericht hadden. Dit voorbeeld vond weldra navolging, zoodat er ten tijde van Jakobus I reeds vijftien schouwburgen te Londen bestonden. Zij waren echter in den beginne nog zeer eenvoudig ingericht, van boven geheel open, behalve waar het tooneel was, dat door een rieten dak beschut werd. Het hof zat in de loges onder de galerij of ook wel op het tooneel, waar zelfs eenige edellieden de gewoonte hadden zich op den vloer die met matten belegd was, neer te vlijen en tabak te rooken - toen nog een groote weelde. - In de galerie en in het parterre, pit of yard geheeten, stonden de gewone toeschouwers. De oudste schouwburgen bezaten in 't geheel geen dekoratiën, en eerst na 1660 werden beweegbare toestellen ingevoerd. Om de plaats aan te wijzen, waar de handeling plaats greep, werd op het tooneel een groot bord gezet, waarop dit met groote letters geschreven stond. Werd de handeling verplaatst, dan gaf weer een ander bord de aanwijzing er van. De kostumen der tooneelspelers waren vrij prachtig, vooral in die theaters welke het hof bezocht. Eerst na de restauratie vervulden tooneelspeelsters de vrouwenrollen. Gedurende de vertooning heerschte er eene vrijheid en losbandigheid, maar ook eene nauwe betrekking tusschen de toeschouwers en de spelers, welke tot vele geestige zetten aanleiding gaf. Zooals wij zullen zien, waren vele tooneeldichters ook zelve acteurs, en, dewijl deze in het volle leven verkeerden, kwamen de stukken dikwijls als uit het volk zelve te voorschijn. Van de vele tooneeldichters, die de betrekkelijk nog ruwe eischen van het publiek vervulden, zullen wij hier slechts eenigen opnoemen, zooals John Lily, in Kent in 1554 geboren, die negen stukken vervaardigde, welke voor het hof gespeeld werden. George Peele, die met Shakspeare acteur en aandeelhouder in het Blackfriar's theater geweest is en in 1599 overleed. De hekeldichter Thomas Nash, die de puriteinen geeselde, doch de vrijheden zijner pen zelfs met gevangenstraf moest boeten. Deze allen werden echter overtroffen door den talentvollen, maar liederlijken Robert Greene, 1560-1592, die meer dan veertig tooneelstukken vervaardigde, welke, benevens zijne overige werken, zeer populair waren, en dit zeker niet het minst te danken hadden aan de groote, al was het ook soms zeer bittere levenservaring van den schrijver. Nog meer waardig om een voorlooper van Shakspeare genoemd te worden was Christopher Marlowe, in 1564 te Canterbury geboren en in 1593 door een medeminnaar in een twist gedood. Acht stukken, meestal uit de geschiedenis genomen, zijn van hem overig, zooals the massacre at Paris en the troublesome raigne and lamentable death of Eduard the second. Behalve deze heeft in den nieuwsten tijd bijzonder de aandacht getrokken de: Life and death of dr. Faustus, wegens de niet onbelangrijke vergelijking van dit stuk met den Faust van Goethe | |
[pagina 140]
| |
Na eene analyse van dat stuk zegt Taine: voilà l'homme primitif et vrai, l'homme emporté, enflammé, esclave de sa fougue et jouet de ses rêves, tout entier à l'instant présent, pétri de convoitises, de contradictions et de folies, qui, avec des éclats et des tressaillements, avec des cris de volupté et d'angoisse, roule, le sachant, le voulant, sur la pente et les pointes de son précipice. Tout le théatre anglais est là, ainsi qu'une plante dans son germe, et Marlowe est à Shakspeare ce que Pérugin est à Raphael. 4. Den dichter, die de volmaking schijnt bereikt te hebben, dienen wij wat uitvoeriger te behandelen; al is het niet mogelijk hier den hoogen adel zijner werken voldoende in 't licht te stellen. William Shakspeare - zooals hij zich in zijn testament teekent - is den 23 April 1564 te Stratford aan de Avon, in Warwickshire, geboren. Zijn vader John was een handschoenmaker en later een wolhandelaar. Het kleine fortuin, dat hij in den beginne gewonnen had, ging gedurende de jeugd van den dichter weer te loor, zoodat deze niet die opvoeding schijnt te hebben ontvangen, welke bij ruimer omstandigheden hem misschien te beurt zoude gevallen zijn. Overigens zijn er volstrekt geene bijzonderheden uit den jeugd van William met zekerheid aan te wijzen. Wel loopen er eenige verhalen daaromtrent rond, doch deze hebben allen nog eene nadere bevestiging van noode. Zoo verhaalt, o.a.L. Tieck, dat Shakspeare als jongen tegenwoordig geweest is bij de schitterende feesten, welke Leicester in 1575 ter eere van koningin Elisabeth te Kenilworth liet vieren. De indruk, dien de aldaar uitgevoerde theatrale vertooningen op den dichter maakten, zoude beslissend gewerkt hebben op de ontwikkeling van zijnen dramatischen aanleg. Wat zijne opvoeding aangaat, in zijne werken geeft hij zulk een duidelijk bewijs van veelomvattende lectuur, dat er geen twijfel aan is, of in kennis wijkt hij voor geen zijner tijdgenooten. Achttien jaren oud (1582) trad Shakspeare in den echt met Anna Hathaway, eene vrouw, die acht jaren ouder was. Weldra werd het paar eene dochter Susanna geboren en drie jaren daarna kregen zij tweelingen, een zoon en eene dochter. Men verhaalt dat de vader in dien tijd een vrij lustig leven leidde. Zeker weet men dit wel niet, doch het is zeer waarschijnlijk, wat ook de vrome Engelschen doen om hunnen lieveling van vroolijke dartelheid vrij te spreken. Onder deze verhalen is het meest bekend dat van zijne strooperij in het park van sir Thomas Lucy, waarbij hij betrapt en veroordeeld werd. Hij zoude zich door een hekeldicht gewroken en den rechter later onder den naam van vrederechter Schaal bespot hebben. Hoe het ook zij, in 1586 of 1587 verliet hij Stratford en begaf zich naar Londen, alwaar hij twee jaar later voorkomt als lid van een troep tooneelspelers, die een theater opgericht hadden. Dit schijnt hem bijzonder gelukt te zijn, want later werd hij nog deelgenoot in twee schouwburgen, het Globus theater en het Blackfriars theater. Het blijkt dat deze ondernemingen, verbonden met de honoraria, welke hij voor zijne stukken ontving, voor den dichter winstgevend geweest zijn, want in 1613 of 1616 keerde hij als een gegoed manGa naar voetnoot1) naar zijn geboorteplaats terug. Hij kocht er een landgoed, New- | |
[pagina 141]
| |
place, waar hij tot zijnen dood, den 23 April 1616, rustig en in welstand leefde. Zijne werken zijn: Venus and Adonis, gedrukt in 1593. The rape of Lucrece, gedrukt 1594. The passionate pilgrim, 1594. A lover's complaint, 1608, deels zuiver lyrische, deels episch-lyrische gedichten. Sonnets, 154 in getal, van hooge waarde voor de kennis van zijn innerlijk leven, en het eerst volledig uitgegeven in 1609. Wat zijne dramatische werken betreft, Ulrici verdeelt ze naar den tijd, waarin zij vervaardigd werden, in: Eerste periode, 1586 tot 1591-1592, Pericles, king of Tyrus, 1587, Titus Andronicus, 1587-1588, king Henry VI, 1589, Comedy of Errors, 1591. Tweede periode, 1591-92 tot 1597-98. Love's labours lost, Two gentleman of Verona, All's well that ends well, 1591-93, Romeo and Juliet, 1592, king Richard III, 1593-94, king Richard II, 1594-95, king Henry IV cerste gedeelte, 1595, king Henry IV tweede gedeelte, Tamming of the Shrew, 1596, Merchant of Venice, 1597. Derde periode, 1597-98 tot 1605. Midsummer-nigth's dream, 1597, Hamlet, Prince of Denmark, 1598, What you will or Twelfth nigth, 1598, Much ado about nothing, 1599, king Henry V, 1599, As you like it, 1600, Merry wives of Windsor, 1600, Measure for measure, 1604, king Lear, 1605. Vierde periode, van 1605 tot 1613-14. Julius Caesar 1606, Antonius and Cleopatra 1607, Coriolanus 1608, Troilus and Cressida 1608, Macbeth, Cymbeline 1609-10, The Tempest: Winter's Tale, king John 1610-11, Othello 1612, king Henry VIII; Timon of Athens 1612-14Ga naar voetnoot1). Deze verdeeling is echter niet onbestreden. Venus and Adonis wordt voor het eerste gedicht gehouden, dat wij van Shakspeare bezitten. Het bevat de beschrijving der liefde van Venus voor den ongevoeligen Adonis en haar klacht bij zijnen dood. De brandende drift eener vurige hartstocht is er met de meest gloeiende kleuren voorgesteld. Het is onmogelijk om de hevige uitbarsting eener krachtige zinnelijkheid juister voor te stellen, terwijl tusschen gedachte en uitdrukking de meeste harmonie bestaat. De lust wordt er in vergood, de dichter ziet daarin noch zwakheid noch misstap en steunt geheel op hetzelfde beginsel, dat den bekenden minnezang van Sappho ten allen tijde zulk eenen hoogen lof bezorgd heeftGa naar voetnoot2). Als pendant liet de dichter daarop volgen ‘the rape of Lucrece’, waar de kuischheid verheerlijkt wordt, doch dat overigens geestigheden bevat, welke te veel herinneren aan de gezochte fijnigheden der Italiaansche concetti en herderromans. Beide gedichten, even als de overige bovengenoemde episch-lyrische gedichten, missen allen dramatischen vorm, al geven ook vele tafereelen daartoe aanleiding. Zij hebben voor de kennis van het karakter des schrijvers ook niet die waarde, welke men tegenwoordig algemeen aan zijne sonnetten toeschrijftGa naar voetnoot3). | |
[pagina 142]
| |
Ludwig Tieck eerst, later Gervinus en Bodenstedt hebben er uitstekend gebruik van gemaakt om den gang van het innerlijk leven des dichters in een klaar licht te stellen. Er zijn er in 't geheel 154. Een diep gevoel der geringe waarde van het wisselend uiterlijk straalt in de meesten door, daar komt bij een volle verachting voor hen, die verdwenen natuurschoon, door ijdele en verachtelijke kunst, zoeken te bedekken, waarvan de volgende regels tegen het dragen van valsch haar een voorbeeld mogen geven So are those crisped snaky golden locks,
Which make such wanton gambols with the wind,
Upon supposed fairness, often known
To be the dowry of a second head
The seull that bred them, in the sepulchre.
Volgens de vertaling van den heer Kok: Zoo is dat gouden slingerlang haar,
Dat nu zoo weeldrig rondzwiert op den wind,
Bij ingebeelde schoonheid vaak herkend
Als 't erfgoed van een tweede hoofd, terwijl
De schedel, die het voortbracht, in het graf rust.
In 't algemeen kan de ernst van den dichter het best uit zijne sonnetten opgemaakt worden, waartoe ook behoort het gevoel van onsterfelijkheid, dat groote geesten, gelijk Cicero reeds opmerkte, meer bijzonder eigen is. ‘De dood onderwerpt zich aan mij; wijl ik hem dit eenvoudig rijm zal voorlezen: Since, spite of him, I'll live in this poor rhyme!
Om het meesterschap van Shakspeare te begrijpen, is het noodig zijne verschillende drama's te bestudeeren. Enkelen daaronder, die tot de eerste periode behooren, zooals de Titus Andronicus, een episch drama vol gruwelen, en Pericles van Tyrus, een romantisch tooneelstuk, zijn nog weinig onderscheiden van de stukken zijner tijdgenooten en hebben daarom zelfs aan hunne echtheid doen twijfelen; bij verre weg de meesten echter treedt, na iedere nieuwe studie, de hooge voortreffelijkheid er van meer en meer te voorschijn. Deze zijn o.a. de drama's, wier stof uit de Geschiedenis van Engeland genomen is, king John, king Richard II, Henry IV, twee stukken king Henry V, king Henry VI, drie stukken, Richard III en king Henry VIII. Meer om de orde der geschiedenis, dan als poetische inleiding op de andere stukken, noemen wij ‘king John,’ het eerst. Na den dood van Richard Leeuwenhart verviel de kroon van Engeland op den jongen Arthur van Bretagne. De koningin-moeder Elinor had echter den gestorven koning een testament weten af te persen, waarbij Richards broeder Johan, tot opvolger benoemd werd. De oude Elinor, eene afschuwelijke vrouw en een vloek voor Engeland, bestuurt geheel haren zoon Johan. Daardoor kan zij voldoen aan hare wraakzucht tegen Constance, de moeder ran Arthur, die ook al weer, om aan eigea eerzucht en onbeteugelde | |
[pagina 143]
| |
driften te voldoen, de kroon voor haren jongen zoon verlangt. Constance met hare partij noemt Johan een goddeloozen indringer, terwijl deze zelf eerst aan zijn eigen recht gelooft, doch van dien waan door zijn eigen moeder bevrijd wordt, en nu begrijpt dat het bezit der macht alleen hem handhaaft. Arthur wordt bijgestaan door den koning van Frankrijk. De onschuldige Arthur geraakt in de macht zijns vijands en wordt aan diens heerschzucht opgeofferd. Naderhand is deze echter verplicht zich voor Rome te buigen, om zich tegenover Frankrijk en zijne oproerige vazallen te handhaven. De oorlogen met Frankrijk, de macht der geestelijkheid en de partijschappen van den adel zijn in dit stuk uitnemend geschilderd. De karakters, die het uitvoerigst geteekend worden, zijn: Constance, de koning Johan, Hubert de Burgh en de jonge Arthur, wiens bevallige onschuld, te midden van zooveel roofzuchtige en diepbedorvene figuren, een treffenden indruk maaktGa naar voetnoot1). Tot goed verstand van dit stuk en de vol gende is het noodig een overzicht te hebben van de nakomelingschap van Eduard III, die van 1327-1377 over Engeland regeerde. Eduard III had vijf zonen: 1. Eduard, prins van Wales; 2. Lionel, hertog van Clarence; 3. John Gaunt, hertog van Lancaster, gestorven in 1399; 4. Edmund Langley, hertog van York, en 5. Thomas Woodstock, hertog van Glocester. Richard II, was de zoon van Eduard, die onder den naam van den zwarten prins, naar de kleur zijner wapenrusting, zoovele dappere en ridderlijke daden verricht heeft en in 1376 gestorven is. Toen in het volgende jaar 1377 door den dood van Eduard III de troon van Engeland ledig kwam, volgde Sichard II zijnen grootvader op, doch onder regentschap van zijnen oom Johan, hertog van Lancaster. Na den afloop hiervan kwam Sichard II zelf aan het bestuur, doch hij verwaarloosde zoozeer de belangen van het rijk, dat Thomas Woodstock, hertog van Glocester, zich aan het hoofd stelde van de ontevredene baronnen en geestelijken en zich in 1387 geheel van het bewind meester maakte. Dit duurde een paar jaren, toen de koning, doch zonder zich gebeterd te hebben, de regeering weder aanvaardde. Hij liet den hertog van Glocester in 1397 in de gevangenis dooden, doch werd twee jaar later, door Hendrik Hereford, den zoon van Johan, hertog van Lancaster, in 1399 in ballingschap gestorven, gevangen gezet en omgebracht. Deze Hendrik volgde nu zijnen neef op, onder den naam van Hendrik IV, waarmede dé regeering aan het huis van Lancaster bleef tot 1461, toen zijn kleinzoon Hendrik VI van den troon gestooten werd door Eduard IV, een nakomeling van Edmund Langley, hertog van York en van Lionel, hertog van Clarence. De moeder toch van Richard, hertog van York, was Anna Mortimer, achterkleindochter van Lionel. Wat nu de Richard II van Shakspeare betreft, daarin vindt men de gebeurtenissen voorgesteld, van September 1398 tot Febr. 1400, zoo als zij in de kroniek van Holinshed beschreven worden. De dichter vervaar- | |
[pagina 144]
| |
digde het na de voltooiing van Richard III. In dit stuk wordt de meeste nadruk gelegd op de edele natuur des konings, nadat het ongeluk hem getroffen heeft. De zwakheid en lichtzinnigheid van Richard II maakten hem den troon onwaardig, al bezat hij dien ook door het erfrecht, terwijl in Bolingbroke (Hendrik IV) de geboren koning geachilderd wordt. De strijd van historisch recht met verdienste wordt ook nog door de andere karakters opgehelderd, zooals in Carlisle. De koning krijgt eerst na zijne afzetting en in de gevangenis zijne echt koninklijke natuur terug. Wat het geschiedkundige betreft, Fr. von Raumer getuigt er van, dat Shakspeare hier veel dieper doorzicht in de geheime drijfveeren der personen gehad heeft dan de kroniekschrijvers niet alleen, maar dat zelfs de handelende personen denkelijk niet in staat geweest zijn hunne eigen daden zoo wel te verklaren en in woorden uit te drukken als de dichter dat gedaan heeft. Overigens hangen de Richard II, de beide stukken van Hendrik IV en Hendrik V zoozeer te samen, dat zij eerst door onderlinge vergelijking goed begrepen kunnen worden. King Henry IV in twee stukken. Het eerste in 1596 geschreven en het volgende den 25 Februari 1598 voltooid, maken een vervolg uit van het bovengaande. Het eerste stuk bevat een tijdvak van tien maanden, tusschen de slagen bij Holmedon, 14 September 1402, en bij Shrewsbury, 21 Juli 1403. Het tweede stuk loopt over de gebeurtenissen van dien tijd af tot aan den dood van Hendrik IV, dus over een tijdvak van negen jaren. Ook in deze stukken volgt de dichter de kroniek van Holinshed, zelfs daarin dat hij bij Edmund Mortimer den oom en neef verwart en beiden tot één persoon maakt. In de Hendrik IV vindt men, in tegenoverstelling van hetgeen in Richard II geleerd werd, de stelling ontwikkeld, dat gepleegd onrecht niet ongestraft blijft. Hoe bekwaam Hendrik IV ook is, hij bezat toch wederrechtelijk de kroon en de vloek van den vermoorden koning doet oproer op oproer uitbarsten en verhindert Hendrik IV om eenen gewenschten tocht naar het heilige Land te ondernemen, waardoor hij alleen de verzoening van het gedane meent te kunnen verkrijgen. Onder de hoofdpersonen, die in het eerste stuk geschilderd worden, steken bovenal uit Henry Percy en de prins van Wales, later Hendrik V. De eerste is voorgesteld als de koning der eer, het ideaal van een vurig en edel ridder; terwijl de jonge troonopvolger in woeste lichtzinnigheid zijnen tijd verspilt onder lieden van den laagsten rang en van het laagste karakter. Toch is zijn edele natuur niet geheel gedood, zooals blijkt uit de tranen, die hij stort bij den dood van zijnen aartsvij-and en tegenstander den edelen Percy. In groote tegenstelling met dezen staat een der beroemdste figuren, door den dichter ooit geteekend, John Falstaff, die noch eergevoel, noch geweten noch schaamte heeft, en toch zoo door den dichter geschilderd wordt, dat de ergernis er over in spot en lach overgaat. Hij vertegenwoordigt de dierlijkheid, die onder alle vormen in de maatschappij zich doet gelden, hij zoude bij de Grieken een Satyr genoemd zijn. Zooals in Percy de adel der menschelijke natuur, wordt in Falstaff de laagheid er van geteekend, de een is oprecht en dapper, de ander een laffe bedrieger. De kunst van Shakspeare bestaat daarin, dat hij het afschuwelijke der laagheid wel scherp in 't licht stelt, doch zóó dat men er niet van gruwt, maar het verdraagt, zoo als de maatschappij, door het met een waas van belachelijkheid te over- | |
[pagina 145]
| |
trekken. In onze dagen heeft Dickens meermalen hetzelfde gedaan en door de voorstelling van verachtelijke karakters en daden den lezer weten te vermaken. Om echter niet eigen oordeel alleen te doen spreken, mogen de volgende meeningen hier hare plaats vinden. Gervinus zegt: Will man die Seele, den Begriff von Falstaff's Natur und Wesen haben, so muss man auf ihn anwenden, was Erasmus in seinem Lobe der Narrheit als das Charakteristische des Volks- und Hofnarren heraushebt. Sie nehmen, sagt er, die Natur zu ihrem Führer, sie streifen die Schminke der Bildung ab und folgen dem thierischen Instinkte; sie haben kein Gewissen, sie fürchten keine Gespenster, sie haben nicht Sorge noch Hoffnung, sie lachen und machen Andere lachen, ihnen verzeiht man Alles was sie sagen und thun, sie haben keine Leidenschaft, keinen Ehrgeiz, keinen Neid und keine Liebe, keine Scheu und keine Scham. Wirklich ist, um hier auf Falstaff's sittliches Wesen zu kommen, in den Worten, kein Gewissen und keine Scham, Alles ausgedrükt, was man zu seiner Bekanntschaft braucht. - Der Dichter hat die Schmach, die Noth und die Ehre, Herabwürdigung und Ermuthigung auf seine sittliche Erhebung hinarbeiten lassen, er ist aber, um mit Pistol zu reden, semper idem geblieben. Dem Gesets der Sitte abgestorben, möchte er auch das Gesets des Hechtes weggeräumt haben. Jenes äusserlichste Ehrgefühl, das den honetten Leuten noch bleibt auch wenn sie völlig gewissenlos sind, der Wunsch wenigstens den bösen Schein zu scheuen, den guten zu retten, der geringste Grad des Schamgefühls also ist ganz in ihm vertilgt. Er braucht einen Vorrath guter Namen, aber er hat keinen Ernst sie zu beschaffen. Stumpf und gefühllos beraubt er selbst die Armuth, ist schnöde gegen den Niederen, kriechend gegen den den er fürchten muss, unverschämt wo er sich Alles erlauben darf, selbst gegen seinen Prinzen; und von so wenig sinn für Donk und Kameradschaft, dass er hinter ihrem Rücken den Verläumder seiner Freunde und Wohlthäter spielt. - Uns erscheint Falstaff auf der Höhe und in der Fülle seiner Natur in der Scene, wo er seine Verwünschungen über die Memme spricht und dann seine eigene Memmenhaftigheit und prahlerische Unverschämtheit zugleich aufdekt. Hier spielt all seine Begabung im mannichfaltigsten Glanze: seine Feigheit setst ihn dem Gespötte aus, wie sonst seine Dicke; seine Lügen müssen ihn herausziehen; in dieser Kunst is er von kurzem Gedächtniss aber von langer Uebung, erfinderisch in Aufschneidereien, schamlos in seinen Erfindungen, in seiner Schamlosigkeit von unverblüffter Fassung zu Ausflüchten, Winkelzügen, Verdrehungen und Kniffen. Alle diese Eigenschaften spielen und verschlingen sich dermassen ineinander, das es schwer ist, zu sagen, welche der ursprüngliche Quell der anderen, welche die abgeleiteten sind; zuletst, wenn seine Schmach offenkundig ist und sein Verdruss sogleich schwindet über der Freude, dass die Beute gerettet ist, kommen wir wieder auf die Uebermacht der Materie, auf die Sinneslust und die menschliche Thierheit als auf den Ausgangs- und Zielpunkt seines ganzen Wesens zurück. Hoe het komt dat zulk eene opeenhooping van laagheid toch den lezer of toeschouwer vermaken kan, daarvan geeft Gervinus o. a, de volgende reden: Die Lebendigheit des Bildes, der Reichthum des köstlichsten Witzes, der ungemein geschickte Griff in der Wahl des an sich Lächerlichen und Komischen in der blossen äusseren Gestalt dieser Erscheinung, endlich die glücklichste Verschmelzung des Ideellen mit dem | |
[pagina 146]
| |
Individuellen, die uns in Falstaff bald den allgemeinsten Gattungscharakter bald eine bekannte wirkliche Persönlichkeit erkennen lässt. All das ist mit solcher Meisterschaft gemacht, dass es verzeihlich ist, wenn Jemand Ton dem Kunstwerk die Zuneigung auf den Gegenstand überträgt.’ Taine, wiens beschouwing van Shakspeare overigens vrij oppervlakkig is, zegt het volgende: ‘Falstaff a la passion des bêtes et l'imagination des gens d'esprit. Il n'est point de caractère qui montre mieux la verve et l'immoralité de ShakspeareGa naar voetnoot1). Falstaff est un pilier de mauvais lieu, jureur, joueur, batteur de pavés, vrai sac à vin, ignoble à faire plaisir. Il a le ventre énorme, les yeux rougis, la trogne enflammée, la jambe branlante; il passe sa vie accoudé parmi les brocs de la taverne, ou endormi par terre derrière les tentures; il ne se réveille que pour blasphémer, mentir, se vanter et voler. Il est aussi escroc que Panurge, qui avait soixante-trois manières d'attraper de l'argent, dont la plus honnête était par larcin furtivement fait. Et ce qui est pis, il est vieux, chevalier, homme de cour et bien élevé. Ne semble-t-il pas qu'il doive être odieux et rebutant? Point du tout, on ne peut s'empêcher de l'aimer. Au fond, comme Panurge son frère, il est ‘le meilleur fils du monde.’ Il n'y a point de méchanceté dans son fait, il n'a d'autre envie que de rire et de s'amuser. Quand on l'injurie, il crie plus haut que les gens, et les paye avec usure en gros mots et en insultes; mais il ne leur sait point mauvais gré pour cela. Un instant après, le voilà attablé avec eux dans un bouge, buvant à leur santé en frère et compagnon. S'il a des vices, il les expose au jour si naïvement, qu'on est forcé de les lui pardonner. Il a l'air de nous dire: ‘Eh bien! je suis comme cela, que voulez-vous? J'aime à boire: est ce que le bon vin n'est pas bon? Je m'enfuis le grand pas quand approchent les coups: est ce que les coups ne font pas mal? Je fais des dettes et j'escroque de l'argent aux imbéciles: est-ce qu'il n'est pas agréable d'avoir d'argent dans sa poche? Je me vante: est-ce qu'il n'est pas naturel de vouloir être considéré? - Entends-tu Henri? Tu sais qu'Adam, dans l'etat d'innocence, tomba. Et qu'est-ce que pourrait faire le pauvre John Falstaff dans ce siècle de perversité! Falstaff est si franchement immoral, qu'il ne l'est plus. A un certain dégré finit la conscience; la nature prend sa place et l'homme court sur ce qu'il désire sans plus penser au juste ni à l'injuste qu'un animal de la forêt voisine.’ Het karakter van Falstaff is door den dichter zeer breed uitgewerkt en komt voor, zoowel in de beide gedeelten van Henry IV, als in de: Merry wives of Windsor, de vroolijke vrouwen van Windsor. In het eerste gedeelte van Henry IV bezitten alle hoofdpersonen een meer of minder krachtig, bij ieder echter zeer gewijzigd, eergevoel; de | |
[pagina 147]
| |
diepe eerloosheid van Falstaff dient dus om het echte eergevoel, al is het ook uiterlijk verloren, zooals bij den prins van Wales, in een klaar licht te stellen. Het tweede gedeelte van Henry IV is als eene terugkaatsing van het eerste, de feiten, die er geschieden en de personen, die er geteekend worden, zijn dus minder krachtig. Von Raumer verklaart er van: Es lag in der Natur der Verhältnisse, dass dem ersten Aufstande unzufriedener ein zweiter folgen musste, was gleichartige, ermüdende Wiederholungen befürchten liess. In der That sind aber Personen, Triebfedern, Umstände, Behandelungsart, Strafen u.s.w. verschieden, und dadurch lichtvol belehrend. Den Eiteln, Geringhaltigen, Sorglosen, Nichtsnutzigen (welche in niedern Regionen ihr wesen scheinbar ungestört treiben) steht der Untergang Hochgestellter und des Königs Sorgen und reuevolle Betrachtung gegenüber, zur Verdoppelung der tragischen Kraft und Wirkung. Heinrichs V wohl begründete Umgestaltung erneut um so mehr Hoffnung und Vertrauen, da man fühlt nur solch ein König könne (wenigstens für die Dauer seines Lebens) die noch immer drohende Gefahren besiegen, oder doch anders wohin ableiten. King Henry V. Dit stuk, dat waarschijnlijk tusschen April en October 1599 vervaardigd werd, is een onmiddellijk vervolg van de twee vorige. Zooals daar eerst Hendriks zorgelooze en dartele jeugd en vervolgens grootere standvastigheid en beleid geschilderd werden, is hier Hendrik als koning voorgesteld, die uitvoert wat hij zich in het onmiddellijk voorgaande stuk reeds voornam, en wat in 't eerste zich bezwaarlijk vooruit zien liet, zoo scheen toen nog de goede kiem verstikt onder eigen lust en onder de bedorvene, zeden van zijne omgeving. Hoe al het uiterlijk slechte wegvalt, waaneer slechts het goede en edele eener natuur kracht krijgt, wordt door den dichter in een schitterend licht gesteld. Hendrik V is dan ook wel de lieveling van Shakspeare. In drie stukken heeft hij diens groote en ridderlijke daden zoeken te verheerlijken. Het eerste stuk bevat den oorlog met Frankrijk en verdedigt het goede recht van den Engelgchen koning; ook beginnen reeds de twisten tusschen de roode en witte roos. De slag van Azincourt en de stemming des konings in den nacht dien voorafgaande vormen het middelpunt van het stuk, waarvan wij hier de woorden mededeelen, die de Rei voor het vierde bedrijf zingtGa naar voetnoot1): Now entertain conjecture of a time,
When creeping murmur, and the poring dark,
Fills the wide vessel of the universe.
From camp to camp, through the foul womb of night,
The hum of either army stilly sounds,
That the fix'd sentinels almost receive
The secret whispers of each other's watch;
Fire answers fire: and through their paly flames
Each battle sees the other's umber'd face:
Steed threatens steed, in high and boastful neighs,
Piercing the night's dull ear; and from the tents
The armourers, accomplishing the knights,
| |
[pagina 148]
| |
With busy hammers closing rivets up,
Give dreadful note of preparation.
The country cocks do crow, the clocks do toll,
And the third hour of drowsy morning name.
Proud of their numbers, and secure in soul,
The confident and over-lusty French
Do the low-rated English play at dice;
And chide the cripple tardy-gaited night,
Who, like a foul and ugly witch, doth limp
So tediously away. The poor comdemned English,
Like sacrifices, by their watchful fires,
Sit patiently, and inly ruminate
The morning's danger; and their gesture sad,
Investing lank-lean cheeks, and warn-worn coats,
Presenteth them unto the gazing moon,
So many horrid ghosts. O, now, who will behold,
The royal captain of this ruin'd band,
Walking from watch to watch from tent to tent,
Let him cry - Praise and glory on his head!
For forth he goes, and visits all his host;
Bids them good-morrow with a modest smile,
And calls them - brothers, friends and countrymen.
Upon his royal face there is no note,
How dread an army hath enrounded him,
Nor doth he dedicate one jot of colour,
Unto the weary and all-watched night:
But freshly looks, and overbears attaint,
With cheerful semblance and sweet majesty;
That every wretch, pining and pale before,
Beholding him, plucks comfort from his looks:
A largess universal, like the sun,
His liberal eye doth give to every one,
Thawing cold fear. Then, mean and gentle all,
Behold (as may unworthiness define)
A little touch of Harry in the night.
Wij hebben hier dezen reizang geplaatst, om daarbij te kunnen voegen de opmerking, dat in Hendrik V van het choor een ander gebruik gemaakt wordt dan in de Grieksche drama's. ‘Er bietet, - zegt v. Raumer, - ein wichtiges Füllstuck zur Verbindung der dramatischen Theile, erzahlt episch lyrisch was sich gesprächsweise nicht darstellen und entwickeln liess; er ist zugleich originell nothwendig und gelungen.’ De nacht voor den slag van Azincourt maakt de kern van het geheele stuk uit. In dit gewichtig oogenblik zijn- alle gemoederen ten hoogste gespannen, zoodat de eigenaardigheid van ieders natuur het scherpst voor den dag komt. De koning toont zich daarbij ook in alle grootheid. Allerlei menschen en vragen komen hem in korten tijd bestormen, doch hij blijft telkens zich zelven meester en laat zich door niets van zijne vastberadenheid afbrengen. Uitstekend is het 3e tooneel van het vierde bedrijf, waarin hij Westmoreland en anderen moed inspreekt. Deze had, niet zonder wanhoop, uit- | |
[pagina 149]
| |
geroepen: ‘o hadden wij hier maar één van die tienduizenden, die thans in Engeland werkeloos rondloopen!’ De koning antwoordde: ‘Neen, waarde Lord, als wij bestemd zijn om te sneuvelen, is ons verlies groot genoeg voor het vaderland, maar is het om te leven, hoe minder volk hoe groo ter roem. - Neen, waarlijk, neef, wensch niet één man uit Engeland; waarachtig ik verlang niet naar het gemis van de eer, die één man meer mij zou kunnen ontrooven. Ik heb de beste hoop en wensch niemand meer; verkondig liever aan allen in het leger, dat ieder, die den strijd vreest, vertrekken kan, geef hem dan zijn paspoort en reisgeld voor zijn aftocht. Wij willen niet sneuvelen in het gezelschap van hem, die 't kameraadschap vreest bij onzen dood.’ Over de geheele beschrijving van den slag bij Azincourt hoore men v. Raumer als hij zegt: ‘Die Schlacht von Azincourt beschreibt Shakspeare ganz ungewönlich, weshalb man einwenden könnte, es fehle an Uebersichtlichkeit und Einheit, es zeige sich Hergang und Inhalt zerstuckelt, auseinander fallend, widersprechend; so dass kein vorherrschende Eindruck der Hauptsache möglich bleibe. - Bei genauerer Betrachtung lernt man indess einsehen, was der grosse Meister bezweckte und erreichte. Das Todschlagen hin und her, welches die meisten Schlachten-beschreibungen ausfüllt, schien ihm zu einfarbig und geringhaltig: er giebt uns aus seinem unerschöpflichen Füllhorne weit mehr, er zeigt uns Personen des verschiedensten Ranges, der verschiedensten Natur. Wir sehen Siege und Schmerz der Niederlage, Liebe zum Kampfe und zum Frieden. Dem heiteren Benehmen Heinrichs V gegenüber, steht die tiefsinnig ernste Erinnerung an seines Vaters Thronbesteigung und den Tod Konig Richards; sowie der bescheidenen Betrachtung seiner Lage, wiederum heldenmüthige Kuhnheit und Vertrauen auf sich und sein Volk. Andere betrachten Alles leichter, ja leichtsinnig, während der Wehmüthige Abschied Exeters von Suffolk uns nochmals aufs Tiefste bewegt. Genug, diese Welt von Ansichte, Gedanken, Gefühlen, Handlungen, überwiegt alle untergeordneten Einwürfe: wir sollen uns zu dem Meister erheben, nicht ihn vorlaut bekritteln.’ Deze laatste woorden doelen denkelijk daarop, dat de dichter de Franschen zoo partijdig schildert. Zij zijn praalhansen en zwetsers en daaronder is de dauphin de lichtzinnigste. Henry VI in drie stukken, welke gezamenlijk de regeering van dien koning omvatten. In het eerste gedeelte, waarvan wij eene omwerking bezitten, worden behandeld de Fransche oorlogen en de binnenlandsche twisten, welke het verlies der bezittingen in Frankrijk veroorzaakten. Het maakt een geheel op zich zelven uit, is door een zeer lossen band met de twee volgende stukken verbonden en bevat meer zonden tegen de historische waarheid, dan de dichter in alle zijne andere werken begaan Heeft. Het behoort zonder twijfel tot de allereerste drama's van Shakspeare en wordt door eenigen zelfs hem ontzegd, terwijl anderen, zooals von Raumer, verklaren dat het niet het minste zijner werken is. Dit schijnt vooral gezegd te zijn om de heerlijke voorstelling van Talbot, die als een waar ridder geschilderd wordt. Het gesprek dat deze in het Engelsche leger bij Bordeaux met zijnen zoon houdt (IV bedr. 5 tooneel), is treffend; doch van dit tooneel zoowel als van het volgende zegt Gervinus: Die Scenen von Talbots und seines Sohnes Tod haben ohne Zweifel in dem ursprünglichem Stücke (de eerste bewerking) gestanden, sind aber unmöglich von demselben Verfasser, der das Stuck in seinen Haupt- | |
[pagina 150]
| |
theilen geschrieben hat. Sie sind von einer lyrisch elegischen Färbung, an sich nicht ohne poetische Schönheit, aber vollig undramatisch. Ganz im Gegensatze von Coleridge und Collier, würden wir gerade in dieser sentimentalen Ader die Feder Shakspeare's am allerwenigsten vermuthen. Om den lezer eenigzins over dien strijd der kunstkenners te doen oordeelen, laten wij hier het bovengemelde tooneelGa naar voetnoot1) volgen:
Talbot.
O young John Talbot! I did send for thee,
To tutor thee in stratagems of war,
That Talbot's name might be in thee revived,
When sapless age, and weak unable limbs
Should bring thy father to his drooping chair.
But, - o malignant and ill-boding stars! -
Now thou art come unto a feast of death,
A terrible and unavoided danger:
Therefore, dear boy, mount on my swiftest horse,
And I'll direct thee how thou shalt escape
By sudden flight: come, dally not, begone.
John.
Is my name Talbot? and am I your son?
An shall I fly? O, if you love my mother,
Dishonour not her honourable name,
To make a bastard, and a slave of me!
The world will say, - He is not Talbot's blood,
That basely fled, when noble Talbot stood.
Talbot.
Fly to revenge my death, if I be slain.
John.
He that flies so will ne'er return again.
Talbot.
If we both stay we both are sure to die.
John.
Then let me stay; and father do you fly,
Your loss is great, so your regard should be;
My worth unknown, no loss is known in me.
Upon my death the French can little boast;
In yours they will, in you all hopes are lost.
Flight cannot stain the honour you have won;
But mine it will, that no exploit have done:
You fled for vantage, every one will swear,
But, if I bow, they 'll say it was for fear,
There is no hope that ever I will stay,
If, the first hour, I shrink, and run away,
Here, on my knee I beg mortality,
Rather than life preserv'd with infamy.
Talbot.
Shall all thy mother's hopes lie in one tomb?,
| |
[pagina 151]
| |
John.
Ay, rather than I'll shame my mother's womb.
Talbot.
Upon my blessing I command thee go.
John.
To fight I will, but not to fly the foe.
Talbot.
Part of thy father may be saved in thee.
John.
No part of him but will be shame in me.
Talbot.
Thou never hadst renown, nor canst not lose it.
John.
Yess, your renowned name: shall flight abuse it?
Talbot.
Thy father's charge shall clear thee from that stain.
John.
You cannot witness for me, being slain.
If death be so apparent, then both fly.
Talbot.
And leave my followers here, to fight and die?
My age was never tainted with such shame.
John.
And shall my youth be guilty of such blame?
No more can I be sever'd from your side:
Than can yourself, yourself in twain divide;
Stay, go, do what you will, the like do I,
For live I will not, if my father die.
Talbot.
Then here I take my leave of thee, fair son,
Born to eclipse thy life this afternoon.
Come, side by side together live and die;
And soul with soul from France to heaven fly. -
De beide laatste stukken van Hendrik V, bevatten den strijd der huizen van Lancaster en York, het verval van Engeland onder den zwakken en vromen koning en de opkomst van York, den vader van Richard III. Gervinus beschouwt ze als één groot stuk in tien bedrijven, die slechts uiterlijk van elkander gescheiden zijn. Zooals Richard II en Hendrik IV de verheffing van het huis Lancaster schilderen, behandelen de laatste twee stukken van Hendrik V, de vergelding, welke het huis van York erlangt, De dichter maakte hiermede echter slechts omwerkingen van twee drama's, welke aan Robert Greene moeten toegeschreven worden en den titel voeren van: The first part of the contention betwixt the two famous houses of York and Lancaster en The true tragedie of Richard duce of York, stukken die in 1594 en 1595 het licht zagen. Eene vergelijking van deze stukken met datgene wat Shakspeare er van gemaakt heeft, zooals Gervinus en anderen opmaakten, is een der geschiktste middelen om den eigen aard en de voortreffelijkheid van dien dichter te leeren waardeeren. De hoofdpersonen, die in het tweede deel voorkomen, | |
[pagina 152]
| |
zijn de protector Gloster, de hertog van Suffolk, de gunsteling der koningin Margaretha, de kardinaal Beaufort, wiens dood treffend geschilderd wordt en niet het minst de opmerkelijke figuur van Hans Cade, die het volk opruit, een ware demagoog. In het derde stuk, waar alle gruwelen van den burgerkrijg losbreken, is vooral merkwaardig koning Hendrik, die als een vroom, maar krachteloos vorst, eindelijk als offerlam geslacht wordt door den wreeden Richard, wiens gruwelijke daden van later reeds voorspeld worden. Ten opzichte van dit stuk merkt von Raumer op: Shakspeare fand Alles wesentlich Thatsachliche vor, und wüsste es künstlerisch zu gestalten und zu verflechten; er machte die Gegensatze der Charaktere und Zwecke, den raschen Wechsel, das Gelingen und Mislingen begreiflich, und suchte die Welt unzähliger Dissonanzen, durch dazwischen geschobene, zwar wehmüthige, aber doch beruhigende Consonanzen zu mildern.’ In alle drie stukken komt Margaretha voor, als eene heerschzuchtige, wulpsche, trotsche en bittere vrouw, in het laatste uit zij hare wolvinne-natuur vooral tegen den Engelschen adel. Haar geweldige natuur vormt een scherp contrast met de zwakheid van haar gemaal; zij volhardt in hare plannen, al is het ook ten koste van haar eigen ondergang. Geen vrouwenkarakter is door den dichter zoo uitvoerig geschetst, want wij vinden haar ook weder terug in: King Richard III, een stuk, dat de gebeurtenissen van 14 jaren omvat, van 1471 namelijk tot 1485, het jaar waarin de slag bij Bosworth geleverd werd en Hendrik VIII op den troon geraakte. Het is als eene voortzetting van Hendrik VI en staat daarmede dus in het nauwste verband. In de kunst van den dichter zien we evenzeer eenen vooruitgang als in den loop der gebeurtenissen. Het karakter van den hoofdpersoon Richard III is meesterlijk geteekend en vordert het talent van den meest volleerden tooneelspeler. Zijn hooge moed doet hem allen en alles verachten; niets houdt hem tegen om aan zijne heerschzucht te voldoen en in waarheid te worden wat hij door zijne militaire en politieke talenten inderdaad reeds was, namelijk de grootste en de krachtigste van allen. Zwakke vrouwen als Anna en Elisabeth wijken voor hem, zoodra hij zich tot veinzerij en vleierij vernedert. De eenige dip, als eene echte furie of Nemesis, tegen hem opgewassen was, is de oude Margaretha. De vervulling van haar vloek is dan ook de inhoud van het geheele stuk. In het derde tooneel van het eerste bedrijf, toen Eduard nog koning was, spreekt zij die verwensching uit:Ga naar voetnoot1) Zij 't niet door krijg, door vraatzucht sterve uw koning, (Eduard)
Als de onze (Hendrik VI) stierf door moord om hem te kroonen!
Uw (van koningin Elizabeth) zoon, uw Eduard, nu prins van Wallis,
Sterve in zijn jeugd door 't zelfde ontijdig noodlot,
Voor Eduard, mijn zoon, eens prins van Wallis!
Gij, koningin, gij overleef uw grootheid
Als ik, rampzaalge! - om mij, eens koningin hier!
Lang leef gij om uw kindren te beweenen.
En zie een ander, als ik thands u zie,
Die in uw recht, als gij in 't mijne staat!
Lang sterve uw dag van voorspoed vóór uw dood,
| |
[pagina 153]
| |
En na een reeks verlengde smartvolle uren
Sterf gij, noch echtgenoot noch moeder zijnde,
Noch koningin van Engeland!
Rivers en Dorset! ziet, gij stondt er bij
En gij, ook gij, lord Hastings! toen mijn zoon
Door 't bloedig moordtuig viel, - God smeek ik 't af,
Dat geen van u des levens bloei zal enden,
Maar ge onvoorziens door 't lot wordt weggemaaid.
Bij hun val herinneren allen zich deze woorden van den vloek. Nog scherper wordt hij uitgesproken, als Margaretha zich richt tot Richard, toen nog hertog van Glocester: Heeft God nog eenig grievend leed in voorraad,
't Welk dat, wat ik u toewensch, overtreft,
O, spaar Hij dat, tot al uw zonden rijp zijn,
En treffe dan zijn verontwaardiging
U, vreêverstoorder dezer arme wereld!
Gewetensworm knaag steeds aan uwe ziel!
Uw vriend vrees voor verraders wijl gij leeft,
En houd de grootsten voor uw boezemvrienden!
Geen sluimer sluite uw onheil dreigend oog,
Tenzij er soms een droom vol angst en kwelling
U met een hel van duivelen verschrikke!
En alsof dat alles nog niet genoeg is; Richards eigen moeder, de hertogin van York roept hem toe (IV Bedr. 4e tooneel), dat hare gebeden voor het geluk zijner vijanden zullen zijn, en wenscht hem een schandelijken en bloedigen dood toe. Zij hoopt, dat hare vloek op den dag van het gevecht zwaarder op hem moge drukken, dan zijne wapenrusting. De dichter heeft Richard zoo voorgesteld, dat hij ten volle dien vloek verdiende en door eigen daden op zijn hoofd hoopte. Het is alsof hij in dit stuk alle gruwelen van den krijg der Witte en Roode Roos te saam heeft willen vatten, om daardoor de schoone toekomst onder het huis van Tudor in een schitterender licht te doen stralen. Het treffendste tooneel, dat in dit stuk voorkomt, is wel dat, waar in den nacht voor den slag de geesten der vermoorde slachtoffers zijner heerschzucht de legerstede van den tyran omzweven en zijne ziel beangstigen. Schoon zijn ook: het gesprek van Clarence met zijne moordenaars, de voorstelling der beide prinsen, zonen van Eduard IV, en het tooneel, waar Margaretha en de drie andere rampzalige vrouwen optreden. De Richard III is in Engeland het meeste gevierde stuk van Shakspeare geworden en de vervulling van de hoofdrol de taak van de meest beroemde hunner tooneelspelers, als van Burbagdge, Garrick en meer bijzonder van Kemble, die over de rol van Richard III, waarin hij zelf zoozeer uitmuntte, een afzonderlijk werk schreef, en van Edmund Kean, die daaraan bovenal zijne groote populariteit en vermaardheid te danken had. King Henry VIII. Dit stuk staat in vele opzichten beneden de opgenoemde. Het is in den winter van 1603-4 vervaardigd en na den dood van Elizabeth, in den zomer van 1604 gespeeldGa naar voetnoot1). Gervinus ver- | |
[pagina 154]
| |
moedt dat zulks geschiedde naar aanleiding der kroningsfeesten van Jacobus I. Het was als een nagalm er ran, zoodat er dan ook een menigte optochten, maaltijden en andere feestelijkheden in voorkomen. De gebeurtenissen, die er in voorgesteld worden, zijn met een zeer lossen draad onderling verbonden. Eerst wordt Buckingham, die nog aan de baronnen in de Middeleeuwen herinnert, dan Wolsey voorgesteld, ook de koningin Catharina speelt er een schoone rol in, daarna komt het huwelijk van Hendrik VIII met Anna Bouleyn en de geboorte en doop van Elisabeth, waarvan de dichter gebruik maakt om Cranmer een voorspelling te laten doen over de regeering der groote koningin waarin de hoofdgedachte van het geheele stuk zich openbaart. De éénheid van dit drama toch moet geheel in de ontwikkeling dier gedachte gezocht worden, namelijk de verheerlijking der regeering vooral van de laatste der Tudors. Drie gewichtige overwinningen waren er toen op de Middeleeuwen behaald: rust en vrede van binnen en naar buiten, de onafhankelijkheid van het Pausdom en de vrije verheffing van iedere verdienste tot hooger rang en invloed. Niet zonder strijd zoude dit alles echter verworven worden, en daarom stelt de dichter eenige personen en feiten voor, die dezen strijd het best ophelderen. Hiermede werden de geschiedkundige drama's van Shakspeare besloten. Zij zijn tien in getal en geen volk kan iets dergelijks in de geschiedenis zijner Letterkunde aanwijzen, zooals v. Raumer zegt: ‘Er hob diese neue Gattung, nach Form und Inhalt sogleich, zu solcher Höhe, dass niemand ihn überbieten konnte, niemand erreichte.’ Men moet den rijkdom van den dichter te meer bewonderen, als men daarmede vergelijkt, wat hij geleverd heeft in zijne drie zoogenaamde Romeinsche stukken: Coriolanus, Julius Caesar en Antonius en Cleopatra, wijl hij in deze voortreffelijke drama's weer een geheel anderen toon aanslaat, zooals ook het verschil van tijd en volk eischte. In deze stukken is voor de geschiedkundige bijzonderheden Plutarchus zeer trouw geraadpleegd, maar de geest, die in die daden spreekt, heeft de dichter scherper gevat en in veel helderder licht gesteld, dan de historieschrijver het ooit heeft kunnen doen. In alle drie stukken kampen politieke en ethische beginselen met elkander. In de Coriolanus is de strijd van het aristocratische en democratische element der Romeinsche republiek voorgesteld, in de Julius Caesar de strijd tusschen de republiek en de monarchie en in de Antonius de strijd van den oud-Romeinschen geest met de Oostersche weekelijkheid en lust, waardoor het Romeinsche keizerrijk toen als ingewijd werd. Coriolanus moet eene keuze doen tusschen zijn vaderland en eigen verheffing; terwijl in de Caesar Brutus zijne persoonlijke vriendschap opoffert aan zijne vaderlandsliefde en Antonius zijne voormalige dapperheid en oude betrekkingen aan de verleidelijke aanlokselen der nieuw aangeknoopte banden prijsgeeft. Uitnemende karakterschilderingen en fraaie tooneelen treft men in ieder dezer stukken aan. Wij noemen hier slechts den edelen overmoedigen Coriolanus, Menenius Agrippa, Volumnia, en het tooneel (I bedr. 3 toon.), waar Coriolanus eindelijk door zijne | |
[pagina 155]
| |
moeder overgehaald wordt de stad Rome te sparen. In Julius Caesar is Brutus het meest ideale karakter, dan volgt Cassius; ook Antonius is er met kunst geteekend. Fraai zijn de tafereelen, waarin Brutus en Cassius met elkaar in twist geraken en waar Brutus, na het vermoorden van Caesar, hunne daad bij het volk zoekt te wettigen, doch onmiddellijk door Antonius met het lijk van den gedoode gevolgd wordt. Waarop de laatstgenoemde met zooveel talent de burgers weet op te ruien tegen de moordenaars, dat de dichter de natuur zelve schijnt overtroffen te hebben (III bedr. 2 toon.). De Antonius schijnt eenigzins lager gesteld te moeten worden dan de Coriolanus en de Caesar; in verhevenheid althans van karakter doet dit stuk onder; dit lag echter meer in het onderwerp zelf dan in de kunst van den dichter. De schildering van Cleopatra is voortreffelijk; wanneer men van hare verleidende bekoorlijkheid hoort gewagen (Bedr. II, tooneel 2), is het geen wonder wat Enobarbus bericht: Toen zij geland was, zond Antonius
En bad haar straks ter maaltijd; zij hernam,
't Waar beter, dat hij zelf haar gast wierd en
Van wien geen vrouw noch ooit een neen bekwam,
Tienmaal geschoren zijnde, ging hij te feest,
En als hij plag, betaalde met zijn hart,
Voor 'tgeen zijn blik alleen genoten had.
Welehe Eigentümlichkeit, zegt von Raumer, offenbart sich schon in der Dienerschaft und eine Köningin wie Kleopatra findet sich in der ganzen Weltgeschiohte nur ein einziger Mal. Leidenschaftlich, herrschsüchtig, eitel, bezaubernd, zurückstossend, übereilt, verschlagen, edel, gemein, muthig, feige, aufrichtig, heuchlerisch, liebend, hassend, treu, treulos; und doch bei all diesen und andern Eigenschaften, nur eine, dieselbe Person! Dies scheinbar sich widersprechende, ganz unvereinbare hat Shakspeare wie ein geschichtlich poetisches, abgerundetes Wunderwerk, unverganglich hingestellt. Glück und Unglück treibt allerdings Charaktere wie Antonius und Kleopatra zu dem Haltungs- und Maaslosen; doch bringt ihr Tod Würde und Versöhnung in das, ernstweilen Zerstreute und Aufgelösete. Niet even uitvoerig kunnen wij hier over elk der werken van Shakspeare handelen, slechts eenige opmerkingen mogen voldoende zijn. In de Comedy of Errors is de stof uit de Menaechmi van PlautusGa naar voetnoot1) genomen. Het misverstand, dat uit de gelijkheid der tweelingsbroeders geboren wordt, is door den Engelschen dichter nog verder ontwikkeld en daardoor overdreven. De mengeling van komieke en tragische voorvallen is echter goed gelukt; het stuk wordt daardoor verheven boven eene gewone klucht. De Tamming of the shrew, de onderwerping van een kwaad wijf, was een geliefkoosd onderwerp van de Italiaansche vertellingen en werd het ook in Engeland, waar de kluchten zich al zeer spoedig van deze stof meester maakten. Bij beide genoemde stukken heeft Shakspeare de Italiaansche komedie dier dagen, en wel meer bepaald de suppositi van Ariosto voor oogen gehad, in de Two gentleman of Verona stelt de dichter den aard en de kracht der liefde voor, en de listen waartoe zij | |
[pagina 156]
| |
aanleiding geeft. Hoewel een zijner eerste stukken, zijn toch de karakters en tafreelen voortreffelijk behandeld, deels echter in latere werken scherper en breeder ontwikkeld. Hetzelfde bijna mag men zeggen van Love's labours lost, Minnemoeite verloren, of zooals de Duitschers zeggen, zeker om de alliteratie, doch verkeerd, Liebes Leid und Lust, een los stukje om te lachen. Het wordt wel eens een vuurwerk van spot en scherts genoemd, en heeft dus ook de gebreken, die daarmee noodzakelijk gepaard gaan. De deftige Gervinus zegt er dan ook van: Die Komödie macht durch diese Uèberfüllung mit lachlustigen und lacheneregenden Figuren, mit Witslingen und Karrikaturen, den Eindruck einer übermathigen Schertzstuckes; dennoch fühlt wohl jeder Leser bei der Lekture einen gewissen Zwang und wird, eben der Ueberhaufung wegen, der komischen Wirkungen nicht recht froh. Wel behoort All's well that ends well, einde goed alles goed, tot dezelfde soort van stukken, maar de geest, die er in ademt, is van een andere natuur, hetgeen bovenal uit de voorstelling der liefde blijkt. In ‘de twee edellieden van Verona’ wordt de liefdehandel als een geestig en kunstig spel behandeld; in de ‘Minnemoeite verloren’ vindt men diezelfde romantische minnedienst terug, doch in ‘Einde goed alles goed’ is de graaf Bertram, de held, een ruwe germaansche natuur, die van de ijdelheden der liefde niets weten wil. Helena, die hem mint, moet door lijden en opof fering zijne liefde winnen. Het stuk is dus in strijd met de conventioneele gebruiken, welke toch meestal uit Romanische landen afgeleid worden, en het stelt krachtige en scherpe karakters voor, terwijl ook de handeling op een ruimer opvatting der menschelijke natuur steunt, dan het conventioneele verdragen kan. Midsummer-nigth's dream, een zomernachtsdroom, een heerlijk stuk, waarvan L. Tieck zegt, dat al had Shakspeare niets anders gedicht, hij daardoor reeds onder de dichters van den eersten rang diende opgenomen te worden. Het vrije en phantastieke, dat voor de verschijnselen van eenen droom past, komt overal behoorlijk in 't licht. Er is dus iets luimings en grilligs, zoowel in de figuren als in de handeling; men is als in een tooverland, doch bespeurt tevens dat dit van de gewone menschenwereld niet verre af ligt. De heerlijke muziek, die Mendelsohn er voor geschreven heeft, maakte dit stuk den Duitschers bijzonder dierbaar. Oberon, Titania en Puck zijn echt poetische figuren, en hoe kunstig de dichter van de allegorie gebruik wist te maken, om de gebeurtenissen van den dag aan te roeren, blijkt wel het best uit de beroemde plaats, waar Oberon aan Puck beveelt de bloem te halen, wier sap een verderfelijke liefde veroorzaakte. De plaats luidt aldus volgens een Duitsche vertaling: Mein guter Puck, komm her! Weist du noch wohl,
Wie ich einst sass auf einem Vorgebirge,
Und eine Sirene, die ein Delphin trug,
So süsse Harmonien hauchen hörte,
Dass die empörte See gehorsam ward,
Dass Sterne wild aus ihren Kreisen fuhren,
Der Nymphe Lied zu hören?
Zur selben Zeit sag ich (du konntest nicht)
Cupido zwischen Mond und Erde fliegen
In voller Wehr: er zielt auf eine holde
Vestal in Westen thronend, scharfen Blicks,
| |
[pagina 157]
| |
Und schnellte rasch den Liebespfeil vom Bogen,
Als sollt er hunterttausend Herzen spalten.
Allein ich sah das feurige Geschoss
In keuschen Strahl des feuchten Monds verlöschen;
Die königliche Priesterin ging weiter,
In sittsamer Betrachtung, liebefrei.
Doch merkt ich auf den Pfeil, wohin er fiele.
Er fiel gen Westen auf ein zartes Blümchen,
Sonst milchweiss, purpurn nun durch Amors Kunde,
Und Mädchen nennen's: Lieb im Müssiggang.
Hol mir die Blume.
Koningin Elizabeth is hier de Vestaalsche maagd, de koninklijke priesteres, waarop de liefdespijl afstuitte. De bloem, waarop deze neerviel en die van de wonde bloedrood werd, is de gravin Lettice van Essex, waarmee Leicester later huwde en wier zoon, de bekende Robert Devereux, graaf van Essex, de beschermer en begunstiger van Shakspeare geweest is. De nacht, die beschreven wordt, wijst duidelijk op de feesten, waarop Leicester de koningin te Kenilworth, in 1575, onthaalde. Romeo and Juliet. In dit stuk is de Italiaansche stijl niet te miskennen, hetgeen te minder te bevreemden is, omdat de dichter het onderwerp putte uit Italiaansche novellenGa naar voetnoot1), die door Brooke in Engelsche verzen overgebracht waren. Zooals uit den aard der zake natuurlijk volgt, vindt men in geen der drama's van Shakspeare zooveel lyrische gedeelten, als in de ‘Romeo’, in ‘de Zomernachtsdroom’ en in de ‘Minnemoeite verloren’. In de Romeo zijn het vooral de liefdesverklaring van Romeo op het bal, de monoloog van Julia tegen den nacht van de samenkomst met haren minnaar, dan vooral het heerlijke afscheid der beide geliefden bij 't aanbreken van den morgen. Het is als een der schoonste wachtersliederen, die eens bij de Franschen, Duitschers en ook bij ons, tot een geliefd soort van poëzie behoorden; en van de provençaalsche alba's hunnen oorsprong ontleendenGa naar voetnoot2). Intusschen ontbreekt het in de Romeo niet aan handeling, terwijl de komieke en wel eens platte tooneelen en personen, die er in voorkomen, een uitnemend tegengift vormen voor de gevoeligheid, waaraan de gloeiende hartstocht der minnen den zich overgaf. Weinig begrip van de frischheid des levens, die Shakspeare steeds huldigde, hebben zij die Mercutio en de oude min uit het stuk willen verwijderen. Opmerkelijk is het dat zelfs Goethe zich daartoe verleiden liet en door het fijn lyrische element van dit stuk zoo getroffen was, dat hij het leven, dat er tegenover staat, niet wilde dulden. Bij Julia en, Romeo is de onbezonnen overijling wel te verklaren, maar zij blijft toch eene zwakheid, die de oorzaak wordt van den treurigen afloop. Schitterend schoon is overigens de kracht en de adel der liefde bij beiden geteekend; en niet alleen door hetgeen zij zelven doen en zeggen, maar evenzeer door de laagheid der omgeving, waarmede zij kampen. Fra Lorenzo is de eenige, die de maat houdt en Romeo te vergeefs waar- | |
[pagina 158]
| |
schuwt met de woorden: Zoo wild een blijdschap eindigt steeds in rouw. Hoe somber het lot der gelieven ook zij, de dichter heeft de verzoening er mee niet uitgesloten. Ten eerste ligt deze in de woeste overgave aan de hartstocht zelve, waardoor noch roem noch deugd verkregen wordt, zooals het luidt in den fraaien reizang bij Euripides in de Medea. Maar men moet ook niet vergeten, dat toen het gloeiende vuur eener onbeperkte liefde in het koele graf gesmoord was, de kracht er van toch nog zóó groot bleek, dat de onverzoenlijke veete van twee familiën daardoor vernietigd werd. Zoo hadden die twee elkander toch niet te vergeefs bemind; al had de haat ook nog zoo smartelijke offers gevorderd. Wil men de Romeo en Juliet wel begrijpen, dan moet men op alles en allen letten en niet, zooals velen doen, alleen aan de lyrische elementen zijn aandacht wijden. The Merchant of Venice, de koopman van Venetië. Reeds in de gesta Romanorum vindt men de hoofdpunten van het verhaal, dat de Italiaansche novellisten later ontwikkeld en uitgebreid hebben. Het hoofddenkbeeld van dit stuk ligt in de bekende stelling: ‘summum jus summa injuria, het grootste recht, het hoogste onrecht. Niet de strengheid der wet, maar eerlijke billijkheid moet, wanneer men ware gerechtigheid verlangt, de maatschappij regeeren. Het karakter van den voorzichtigen, sluwen, geldgierigen Shylock is eene studie waard. Zeg niet dat zulke onbarmhartige geldwolven nergens gevonden worden. Gervinus verklaart met recht: Diess schauerliche Gemalde von den Wirkungen des Besitsgier, wie stark es aufgetragen ist, wird dem doch keine Karrikatur scheinen, der je in Geschichten von Spielern und Geizhälsen auf ähnliche Erscheinungen aus der wirklichen Welt gestossen ist. In elke gröote koopstad moest de koopman van Venetië telken jare gespeeld worden, om de ruwe onmenschelijkhekl der lage hebzucht veracht en gehaat te maken; terwijl het beeld van den rijken koopman Antonio, en meer nog dat der even edele als rijke koopmansdochter Portia kan laten zien, dat zielsadel bij groote bezittingen behouden kan blijven. Merry wives of Windsor, de vroolijke vrouwen van Windsor. Men zou het ook den ondergang van John Falstaff kunnen noemen, want hoe eindelijk zulke lage en dierlijke egoïsten op hun eigen ijdelheid stranden, wordt er geestig in voorgesteld. Een vrouw kan vroolijk en toch eerbaar zijn, gelijk het in een oud Engelsch referein luidde, en dit wist Falstaff niet, die allen naar zich zelven en zijns gelijken afmat. Het geheel is eigenlijk niet meer dan een vroolijke klucht, maar eene, zooals Shakspeare alleen die maken konde. Er zit misschien niet veel achter, maar toch zegt von Raumer er van: ‘Hat die Köningin Elizabeth dies Lustspiel veranlasst, so sind wir ihr viel Dank schuldig. Es kümmert mich gar nicht ob Falstaff sich überhaupt, oder so eitel und geldgierig hätte verlieben sollen; ich freue mich der kühn durchgeführten, lustigen Taüschung oder Mystificirung. Neben diesem Hauptschertze geht aber ein ausserordentlicher Reichthum anderer Ereignisse und Entwickelungen her, die aufs Glücklichste erfunden und aufs Geschickteste verknüpft sind. Wie ergötsliche Charaktere, Cajus, Evans, der Wirth, die Frau Hurtig, wie lustige Episoden, das Duell, die Schulprufung, die Pferderaub, die Liebes und Heirathsgeschichten, und die letste fantastische Lösung.’ En zoo wist het groote talent van den dichter steeds de grootste verschei- | |
[pagina 159]
| |
denheid te brengen in alle de vele losse en lieve stukken, die hij geschreven heeft. Meermalen zit onder alle luchtigheid en losheid diepe ernst verscholen, en steeds komt de meesterlijke menschenkennis des dichters aan den dag. Het zij hier genoeg de titels der bedoelde stukken te vermelden: What you will or the Twelfth nigth, wat gij wilt of de twaalfde nacht; een stuk, waarvan de waarde vooral door L. Tieck in 't rechte licht gesteld is. Much ado about nothing, veel beweging om niets, even hoog gewaardeerd als: As you like it, als het je bevalt, een titel, die op zich zelven niets beteekent, waarom dan ook onze landgenoot A.S. Kok de vertaling er van, onder den naam van Orlando en Rosalinde, de held en heldin van 't landspel, in 't licht gaf. Rosalinde is, volgens het getuigenis van Heine, het liefste meisje, dat Shakspeare ooit geschilderd heeft, en niemand heeft de vrouwen zoo in alle rijkdom en verscheidenheid geteekend als deze dichter. Orlando is een krachtige en edele natuur, die moedig de omstandigheden aan zich onderwerpt en den verdienden prijs daarvoor behaalt. Men vertelt dat dit stuk zoude vervaardigd zijn om door een voorbeeld de waarheid en eenzijdigheid van Ben Johnsons theorieën te bewijzen; en, zooals von Raumer zegt: Es ist unmöglich ein Lustpiel zu ersinnen, das sich in grösserer Freiheit bewegte, und bei scheinbarer Uebertretung dramatischer Gezetze, die viel höheren, tiefsinniger und ergötzlicher offenbarte. Inhoud en vorm zijn beide ongemeen fraai. Measure for Measure, gelijk met gelijk (vergolden), is aan eene Italiaansche novelle ontleend en bevat hevige tooneelen; maar hier, zooals elders, maakt de dichter alles goed door de ontwikkeling en tegenstelling der karakters. Angelo is in alles overdreven en overspannen, hardvochtig, ongevoelig, sterk gesteld op den uiterlijken vorm; daar tegenover staat de zachtmoedigheid van den Hertog, de lichtzinnigheid van Claudio, de getrouwheid en weekhartigheid van Marianne en dé lichtzinnigheid van Lucio. Isabella is de ware heldin van 't stuk en vertegenwoordigt de rustige, kalme, menschelijke natuur, die het ware midden kent en bewaart. Troilus and Cressida. Dit stuk wordt gehouden voor eene parodie op de middeleeuwsche dichtstukken over den Trojaanschen oorlog. Shakspeare heeft de treurige geschiedenis van Troilus en Cressida, welke, zooals wij zagen, Chaucer in een veel gelezen gedicht bezongen had, op eene boertige wijze behandeld en daarbij verbonden de voorstelling der trotsche handelingen van Achilles en Ajax. Het stuk behaagt echter weinigen. The Tempest, de storm. Dit drama - men noemt het een mengsel van een zangspel, een pastorale en een maskerade - is den 1sten November 1612 in Whitehall voor koning Jacobus I ten tooneele gebracht en beweegt zich geheel in het volksgeloof van dien tijd, toen verhalen van heksen en toovenaars, van wonderlijke monsters en avontuurlijke zeereizen aan de orde van den dag waren. Er komen dus in voor: een eerwaardig toovenaar in het midden zijner geesten, een afgelegen eiland met wonderbare nooit geziene monsters, reisavonturen, storm en schipbreuk. Tusschen menschen en booze geesten, tusschen Prospero en Ariel, twee verschillende naturen, ontstaat een nauwe band door dankbaarheid geknoopt. Ariel wordt door den omgang met een mensch menschelijk, terwijl een ander monster Caliban ontembaar blijft en dus de heerschappij over het eiland | |
[pagina 160]
| |
onwaardig wordt. Het is alsof de dichter in dit stuk de verhouding tusschen de Engelsche kolonisten en de Inlanders van America in 't oog had. De Winter's tale, een sprookje voor den winter, is in denzelfden tijd als het vorige stuk vervaardigd. Nadat dit stuk, den 15den Mei 1611, in den Globe schouwburg vertoond was, werd het den 5den November daaropvolgende voor den koning in Whitehall gespeeld. Het onderwerp is aan eene vertelling van Greene ontleend, welke naar de hoofdpersonen eerst Dorastus en Faunia heette en later onder den titel van Pandosto uitgegeven werd. Shakspeare heeft het vrij en op zijne wijze behandeld, maar toch altijd blijft het een sprookje, waar onwaarschijnheden op onwaarschijnlijkheden gestapeld worden. In deze en dergelijke stukken nadert Shakspeare het meest de Spaansche dramatici, die overigens bij hem achter staan in de opvatting van het diepzinnige der menschelijke natuur, zooals wij dat vinden in een ernstig stuk, de tot in het oneindige bewonderde en beoordeelde: Hamlet, prince of Denmark. Het oorspronkelijk verhaal vindt men reeds bij Saxo Grammaticus. De bron, waaruit Shakspeare putte, was echter the history of Hamblett, een werk dat in 1608 in't licht kwam. Volgens dit verhaal had Frengo zijnen broeder Horvendill, den koning van Denemarken, vermoord en daarop diens rijk en weduwe in bezit genomen. De zoon des vermoorden, Hamlet, weet zich echter waanzinnig te houden, en zoo eindelijk zijnen vader te wreken, door den moordenaar om te brengen, waarop hij zelf den troon bestijgt. De dichter heeft slechts weinig uit dat verhaal overgenomen en de sage geheel zelfstandig bewerkt. Vooral trekt het karakter van Hamlet de aandacht, om den duidelijk geteekenden strijd tusschen gedachte en daad, die het leven veler menschen verbittert. De heer A.C. Loffelt heeft dezer dagen in de SpectatorGa naar voetnoot1) aangetoond, dat reeds een Engelschman, William Richardson, in 1774 het karakter van Hamlet wel begrepen had en de Duitschers dus te onrecht meenen, dat Goethe zulks het eerst deed in zijne uitstekende ontwikkeling van dit drama in ‘Wilhelm Meister’ Lehrjare’, waar hij zegt dat Shakspeare wilde teekenen: eine Seele, auf die eine That gelegt sei, der sie sich nich gewachsen fühlt. Zeker is het dat sedert, bij de Duitschers vooral, een ontzaggelijke geestdrift voor de Hamlet ontstoken is, zooals men o.a. zien kan uit de woorden van Gervinus, die het volgende verklaart: Zu keinem Stücke Shakespeare's gibt es eine nachweisbare Quelle von so barbarischer Ungestalt, und aus ihr gerade hat er dieses Schauspiel gebildet, an das man, wo des Dichters Name genannt wird, immer an ersten denkt; das die widersprechenaten Seiten seiner Kunst und seines Geistes zu vereinigen scheint, das an Originalität jedes andere seiner Dramen übertrifft und doch so volksthumlich, von aller Künstelei so entfernt ist; ein Naturtest von unmittelbarstem Leben und dabei eine Fundgrube der tiefsinnigsten Weisheit; ein Stuck, das für Shakespeare's Charakter und Wesen, neben Heinrich IV, vielleicht von der sprechendsten Belehrung ist; ein Werk von einer prophetischen Anlage, von einer divinatorischen, der Zeit vorgreifenden Geistesbildung, die erst nach zwei bis drei Jahrhunderten recht lebendig und begriffen worden ist; ein Gedicht, das in unser neueres deutsches Leben mit einer Innerlichkeit der Wirkung einge- | |
[pagina 161]
| |
griffen und sich verwachsen hat, wie, wenn wir den einzigen Faust ausnehmen, kein anderes Gedicht selbst unserer eigenen Zeit und Nation sich rühmen könnte. De Duitscher meent dat de deugd en het zwak der Duitschers, met de gelukkige, maar nog meer met de deerlijke gevolgen er van, in het beeld van Hamlet zijnen landgenooten voorgespiegeld zijnGa naar voetnoot1). Frisscher en duidelijker taal spreekt von Raumer, als hij zegt: ‘Hamlet ist ein sehr geistreicher Grübler, ursprünglich edel, aber ohne alle Kraft des Charakters. Diese Verhaltnisse gleichzeitig, oder abwechselnd einwirkend, führen zur gar keinen, oder zu verkehrten Beschlüssen, und zwischen diesem unentschlossenen, sich entschuldigenden, ja rechtfertigenden Treiben wächst zuletst (neben allem Empfinden) naturlich auch kaltes Egoismus hervor. So ist Hamlet (trots seiner guten Eigenschaften) eigentlich ein Prinz, wie er nicht seyn sollte, und hiezu ordnet Shakspeare Alles zweckmässig und tadellos.’ Waarom de Hamlet zoo diep treft en meermalen het meest tragische drama van den dichter genoemd wordt, heldert von Raumer op door woorden uit des schrijvers innige overtuiging gesproten: wij hebben geen vadermoord te wreken, zegt hij. ‘Aber neben diesem persönlich nicht auf uns zu beziehenden Thun, oder Nichtthun, dringt die grosse Wahrheit bis auf Mark und Bein: das Grübeln, Charakterschwache und Unentschlossenheit für alle Menschen die höchste Gefahr bereitet, das jeder unmerklich in derlei Zustände gerathen kann, und dass er alsdann jämmerlich zu Grunde gehen muss. Diese Wahrheit ergreift mich immer dar aufs Tiefste, und darum nenne ich Hamlet (von diesem allerdings nur einseitigen, die Bedeutung des Kunstwerks keineswegs erschopfenden Standpunkte aus betrachtet) die tragischte aller Tragödien. Het is niet noodig hier bij te voegen, dat de voortreffelijkste Engelsche en Duitsche tooneelspelers in een goede vervulling der rol van Hamlet hun hoogsten wensch zagen. Wij willen hier echter slechts dit bijvoegen, dat men den dichter onrecht doet, zoo afzonderlijke tafereelen of ook bijzondere rollen uit het stuk genomen worden, en daarnaar het geheele drama beoordeeld. Het leelijke en het fraaie behoort bij elkaâr, het vormt te zamen eerst een schoon geheelGa naar voetnoot2). King Lear. Een stuk vol gruwelen, waarin alle banden der natuur en der zedelijkheid verbroken worden, maar ook de overmaat van hartstocht eigen straf vindt door zijne verblinding. In geen stuk van den dichter komen zooveel personen voor, die allen door de hevigste driften tot de uiterste daden gedreven worden. De zelfzucht rijt hier alle familie-banden vaneen. Een hartstochtelijke vader, koning Lear. voornemens zijnen kinderen alles goeds te doen, oogst wezenlijken en schijnbaren ondank hiervoor in. In zijne onbesuisde drift hierover woedt hij tegen de | |
[pagina 162]
| |
waardigen en getrouwen, terwijl hij zijne weldaden verspilt aan vleiers en bedriegers, die hem daarvoor met vreeselijken ondank betalen. Allen geraken tegen elkander in opstand, zusters tegen zusters, kinderen tegen ouders, ouders tegen kinderen, echtgenooten tegen echtgenooten, allen vervolgen elkander als wilde dieren. Alle deze gebeurtenissen vereenigen zich om als één groot oproer in de zedelijke wereld voor te stellen, of, zooals Schlegol zegt: ‘Das Gemälde wird riesenhaft und erregt ein Entsetzen, wie die Vorstellung, dass die Himmelskorper einmal aus ihren geordneten Bahnen treten konnten.’ De Tragische ondergang van een barbaarschen tijd en van een ruw geslacht is in koning Lear geschilderd. Von Raumer zegt er van: Die ungeheuerste Tragödie, die jemals in der Welt gedichtet wurde! Wo fande sich eine so heillose Reihe von Freveln, und zugleich ein solches Uebermass von Leiden, wie in der engverbundene Doppelfabel von Lear und Gloster, und ihrer Familien? Wo ein solches Drangen ergreifender, erschutternder Gedanken, Empfindungen und Thaten? Wo Weisheit und Wahnsinn so oifenbar, und zugleich so geheimnissvoll neben einander gestellt? Ja nach diesem völligen Untergange der Gutem wieder Bösen, scheint auf der ausgebrannten Statte kaum jemals neues Leben erwachsen zu konnen.’ Over het geheel waait een storm van hartstochten, die zijn weerga vindt in den storm der natuur. Hoe hevig alles en allen zijn, kan men o.a. hooren uit de woorden, waarin koning Lear uitbarst, nadat hij, uit huis en hof gestooten door zijne dochters, aan welke hij zijn rijk had afgestaan, des nachts onder storm en onweder op de heide in waanzin ronddwaalt: Rumble thy bellyfull! Spit fire! spout rain!
Nor rain, wind, thunder, fire are my daughters:
I tax not you, you elements, with unkindness;
I never gave you kingdom, call'd you children,
You owe me no subscription; why then let fall
Your horrible pleasure; here I stand, your slave,
A poor, infirm, weak, and despis'd old man: -
But yet I call you servile ministers,
That will with two pernicious daughters join,
Your high engender'd battles, 'gainst a head
So old and white as this. O! O! 't is foul!
Midden onder de monsters laat de dichter echter de liefelijke verschijning van de edele Cordelia zich bewegen en 't doet zeer, dat ook zij in den grooten poel van jammer versmoord wordt. Macbeth. Het onderwerp van dit ijsselijk stuk is uit de kroniek van Hollinshed genomen, waarin het verhaald werd volgens de Latijnsche kroniek van Hector Boethius (1541), en de gebeurtenissen, welke de dichter voorstelt, bijna alle reeds voorkomen. De Macbeth is een der meest bekende en gevierde stukken van Shakspeare. Zooals in Hamlet het karakter van hem geschilderd werd, die hooge gedachten koestert, maar zwakke daden pleegt; vindt men in dit stuk eene schrikkelijk ware vereeniging van woord met daad. Overigens is het niet de schildering der karakters, hoe voortreffelijk ook, maar veel meer nog de rijkdom van hoog tragische tafreelen, welke dit drama zoozeer doen bewonderen. Zoo | |
[pagina 163]
| |
zijn, om slechts eenige te noemen, buitengemeen treffende tooneelen: de voorspelling der Heksen, het verhaal van Macbeth van den moord door hem aan Duncan gepleegd; het feestmaal, waarop Macbeth den geest ziet van zijnen vriend Banquo, dien hij verraderlijk vermoordde; het tooneel, waar Macduff bericht ontvangt van den moord, op last van Macbeth aan zijne naaste betrekkingen gepleegd, en bovenal het slaapwandelen van lady Macbeth. Groot is de tegenstelling tusschen Hamlet en MacbethGa naar voetnoot1). Deze toch eene even edele natuur als de andere, maar eergierig, wordt door den invloed zijner vrouw gebracht tot op de uiterste grenzen van het kwaad, dat een man veroorzaken kan. Men leert beiden o.a. kennen uit het volgende gesprek, na den moord van Duncan gehouden:
macbeth.
Me thought, I heard a voice cry, ‘sleep no more’!
Macbeth does murther sleep, - the innocent sleep;
Sleep, that knits up the ravell'd sleeve of care,
The death of each day's life, sore labour's bath,
Balm of hurt minds, great nature's second course
Chief nourisher in life 's feast.
Lady macbeth.
What do you mean?
macbeth.
Still it cried, ‘sleep no more’! to all the house;
‘Glamis hath murther'd sleep: and therefore Cawdor
Shall sleep no more, Macbeth shall sleep no more!’Ga naar voetnoot2)
Lady macbeth.
Who was it that thus cried? Why worthy thane,
You do unbend your noble strenght, to think
So brainsickly of things. - Go get some water,
And wash this filthy witness from your hand. -
Why did you bring these daggers from the place?
They must lie there: Go carry them; and smear
The sleepy grooms with blood.
Men ziet de feeks blijft kalm en bedenkt een nieuw verraad tegen onschuldigen; haar man is nog niet van menschelijk gevoel beroofd en zegt daarom I 'll go no more:
I am afraid to think what I have done;
Loot on 't again, I dare not.
| |
[pagina 164]
| |
Waarop Lady macbeth antwoordt:
Infirm of purpose!
Give me the daggers. The sleeping and the dead
Are but as pictures: 't is the eye of childhood
That fears a painted devil. If he do bleed
I 'll gild the faces of the grooms withal,
For it must seem their guilt.
En daarop voegt zij de daad bij het woord. Macbeth blijft alleen, doch schrikt eensklaps op, wijl er van binnen geklopt wordt, en roept: Whence is that knocking?
How is 't with me, when every noise appals me?
What hands are here? Ha! they pluck out mine eyes!
Will all great Neptune's ocean wash this blood
Clean from my hand? No; this my hand will rather
The multitudinous seas incarnardine
Making the green - one red.
Men merke in dit stuk vooral de kunst op, waarmede alle bovennatuurlijke verschijningen als uit den geest des kwaads in de ziel der misdadigers geboren, worden en dus zoo natuurlijk zijn, dat al het vreemde van 't uiterlijke daarbij als wegvaltGa naar voetnoot1). Ook dient men de karakters van Duncan, Banquo en Macduff na te gaan, om het wezen van Macbeth wel te begrijpen. Ik behoef er niet bij te voegen dat de beroemdste acteurs in den rol van Macbeth en de meest vermaarde actrices in dien van de Lady hunne hoogste kunst ten toon spreidden; zooals van de eersten Kemble, Kean, Maready en vooral Garrick, en van de anderen Mrs. Pritehard, Siddons en in onzen tijd Ristori. Cymbeline. In dit stuk, waarvan de stof uit verschillende verhalen geput is, worden trouw en oprechtheid, verraad en huichelarij, het hofleven en het kluizenaarsleven enz. tegen elkander overgesteld. Cymbeline is een koning, die tijdens Augustus over Brittannië zou geregeerd hebben. Aan zijn hof leefde een dapper en getrouw krijgsman, Bellarius geheeten. Een paar laaghartige schurken wisten hem van des konings gunst te berooven door hem van een verraderlijk verbond met Rome aan te klagen. Verbannen zint Bellarius op wraak, die daarin bestaat, dat hij de twee jonge zonen des konings rooft en met hen naar een eenzaam woud ijlt, | |
[pagina 165]
| |
waar een hol hun tot woning verstrekt. Daar voedt hij ze op als eigene kinderen en zorgt er voor, dat zij eerlijk en edel worden; hij houdt ze verre van de laagheid der wereld, doch toen zij ouder werden, drijft hun edele afkomst hen tot daden. In den slag, nabij hun verblijf geleverd, beslist dan ook hunne geweldige dapperheid den strijd. Het geheele stuk is vol leven. De tegenstelling tusschen de hofintrigues en den eenvoud der natuur komt er schitterend voor den dag. Cymbeline, de koning, is een zwak karakter, geheel afhankelijk van zijne omgeving en vooral van zijne listige vrouw. Leonatus Posthumus is edel, dapper, ja wordt de phenix van zijn geslacht genoemd, maar verdient wel zijne rampen, omdat hij het liefelijkste beeld van schoone vrouwelijkheid, Imogene, wantrouwt en wil vernietigen. Om met haar kennis te maken, zoude men dit drama moeten bestudeeren. Innerlijke en uiterlijke schoonheid als uitdrukking der gezondheid van lichaam en geest, is bij haar in volle mate. Steeds bewaart hare ziel het evenwicht; alles is bij haar in harmonie. Zij leeft geheel van liefde, doch zonder eenige lafheid of laagheid. Von Raumer zegt van dit stuk: Ist die Vermuthung richtig, Cymbeline sey das letste werk Shakspeares, so verdoppelt sich unser Schmerz über seinen frühen Tod. Denn unvermindert offenbart sich hier die Kraft und Freiheit seines Geistes, sowie die ungemeine Geschicklichkeit, das Mannigfaltigste zu einem Organismus zu vereinigen. Fast alle Abstufungen von Charakteren nnd Gesinnungen, von heiterer Unschuld und edler Grösse bis zur verdammlichsten Sündhaftigkeit, sind gezeichnet in Imogen und ihren Brüdern, in Jachinio, der Königin und ihrem Sohne. Othello. De stof van dit drama is uit Italiaansche novellen genomen,Ga naar voetnoot1) maar door den dichter tot eene huiveringwekkende tragoedie bewerkt. De hartstocht der ijverzucht wordt hier in zijne hoogste ontwikkeling en met zijne ijsselijkste gevolgen voorgesteld. Othello is een trachtige en grootsche figuur, zijne phantasie maakt hem echter lichtgeloovig en slaat hem met blindheid. Overigens heeft zijn veldheerstalent hem geleerd zich zelven te beheerschen en hem eene vastheid en bedaardheid gegeven, die slechts door de geweldigste aller driften kan geschokt worden. Desdemona is schoon, zedig en zachtmoedig, het beeld van eene stille, bedrijvige en ingetogene huisvrouw. Zij beminde Othello om zijnen mannenmoed, zij vergat zijn uiterlijk, want zij zag zijn krachtigen geest op zijn gelaat en eenmaal door bewondering daarvoor opgetogen, verachtte zij alle uiterlijkheden der wereld, allen spot harer vriendinnen, ja zelfs den vloek van haren vader. Ook is zij groot in hare hooggestemde liefde. De dochter echter, die haar vader bedroog, gaat deerlijk te gronde en ziedaar de verzoening van 't stuk. Jago is geheel het tegenbeeld van Othello, hij is het meest uitgewerkte karakter in dit stuk; steeds koud en ongevoelig, denkt hij alleen aan zijn eigen wraak, hij is als het wilde dier, dat zijn prooi door list overweldigt en voor zijn slachtoffer geen medelijden gevoelen kan. Dat zijne ijdelheid door Othello gekwetst werd, is hem reden genoeg om dezen in 't verderf te storten. De zielenadel van Othello wekt echter het meest den haat op van den boosaardigen man. De slechten gevoelen zich onwillekeurig gedrukt | |
[pagina 166]
| |
door het edele en voortreffelijke en gebruiken alle lage middelen, die hun ten dienste staan, om dat juk af te schudden. Jago is een practisch man, geen middel is hem te laag, en hij is vol ijver en inspanning bij zijn werk.Ga naar voetnoot1) Leugen en bedrog is hem zoo welkom, dat hij zelfs zich zelven over zijne boosaardigheid zoekt te bedriegen. Zijne theologie der hel is uitnemend door den dichter in 't licht gesteld. Men bewondert in dit stuk de fijnheid, waarmede de dichter de ontwikkeling van den hartstocht, vooral van Othello, geschilderd heeft. Het 2de tooneel, in het 5de bedrijf, waarin de onschuldige, haar gemaal zoo vurig beminnende Desdemona door haar gemaal vermoord wordt, is daarom zoo treffend, omdat hij daarbij zoo kalm, zoo beraden, ja men zou zeggen, zoo wijs te werk gaat, als een veldheer, die den soldaat, welke een gevaarlijken post verlaat, met den dood straft. ‘Sterven moet ze, of ze bedriegt nog meer mannen,’ zegt hij. Desdemona viel als een offer van haar onschuld en reinheid; omdat zij, van geen kwaad bewust, hare handelingen naar haar innerlijk gevoel en niet naar de ruwheid der maatschappij richtte. Dat men toch zich dikwijls schamen moet mensch te zijn, zien wij in de: Timon of Athens. Timon, om zijn rijkdom en edelmoedigheid, geëerd en door een tal vrienden of vleiers omstuwd, wordt toen die rijkdom vervlogen was, door allen verlaten; alleen niet door zijn hofmeester, den eenigen die hem vroeger voor zijne verspillingen gewaarschuwd had. My dearest lord, - bless'd, to be most accurs'd,
Rich, only to be wretched - thy great fortunes
Are made thy chief afflictions. Alas, kind lord!
He 's flung in rage from this ungrateful seat
Of monstrous friends:
Nor has he with him to supply his life,
Or that which can command it.
I'll follow, and inquire him out:
I'll ever serve his mind with my best will;
Whilst I have gold, I'll be his steward still.
Deze edele gezindheid van Flavius kende Timon nog niet, toen hij door allen, naar hij meende, verraden uitriep: Timon will to the woods, where he shall find
The unkindest beast more kinder than mankind.
Timon bezat eene edele natuur en juist daarom was hij mildadig tot verkwisting toe geweest; het verlies van zijn geld en goed treft hem niet zoo zeer als het verraad zijner gewaande vrienden, als het zien van zooveel laaghartigheid; van daar dat toen hij weer rijk konde worden, hij | |
[pagina 167]
| |
zulks niet wilde, omdat zijn geloof aan de menschheid verloren was. Wat baat hem dus het opgegraven goud: Thus much of this will make
Black, white; foul, fair; wrong, right.
Ha, you gods! why this? What this, you gods?
Why this
Will lug your priests and servants from your sides;
Pluck stout men 's pillows from below their heads:
This yellow slave
Will knit and break religious; bless the accurs'd;
Make the hoar leprosy adored; place thieves,
And give them title, knee, and approbation,
With senators on the bench: this is it,
That makes the wappen'd widow wed again:
She, whom, the spital-house and ulcerous sores,
Would cast the gorge at, this embalms and spices
To the April-day again. Come damned earth,
Thou common whore of mankind, that putt'st odds
Among the rout of nations, I will make thee,
Do thy right nature.
Met zeer veel kunst heeft de dichter in dit stuk den lompen en groven bedelaar Apemantus tegen over Timon geschilderd. Het is het onderscheid tusschen ruwheid en beschaving. Timon bemint gezellig verkeer en weet vroolijkheid en geestigheid te waardeeren; Apemantus is een onbehouwen egoist, die de gezelligheid ontvlucht, om in zich zelven te morren en te grommen. Ongevoelig voor alle menschelijkheid, zondert hij zich als een roofdier van de wereld af, terwijl hij zich verheft op zijn luiheid en verachting van het menschelijke. Zijne natuur is even laag, als die van Timon oorsprondelijk edel was. Apemantus was altijd ontevreden; zijn hart is verstompt als dat van een gierigaard; Timon was eens bovenmate gelukkig en tevreden en juist de buitensporige liefde voor zijne medemenschen veroorzaakte den geweldigen haat, dien hij er later tegen koestert. Alcibiades wordt in dit stuk als een bedaard en verstandig man voorgesteld, die edelmoedig en gestreng weet te handelen. Na zoo het een en ander over de werken van Shakspeare bijeengebracht te hebben, scheiden wij er mee uit met de overtuiging, dat dit weinige niet meer dan in de verte de ontzaggelijke grootheid van dien onsterfelijken dichter kan doen gissen. Nooit zijn kunst en natuur, idealiteit en realiteit in grooter verheffing en rijkdom elkander meer genaderd dan in de werken van dezen dichter. Gervinus leert ons in zijn uitstekend, al is het ook wat zwaartillend, geschriftGa naar voetnoot1) dat Shakspeare door zijne kunst voor de dramatiek het eeuwige model en, wegens zijne menschenkennis, de beste gids voor het leven is. Als Goethe verklaart dat Schiller door de vrijheid en hij zelf door de natuur zich leiden liet, dan is bij Shakspeare de vereeniging van beide beginselen; wijl hij als Goethe den indruk der natuur gevoelde, maar ook als Schiller zijne vrijheid daar | |
[pagina 168]
| |
tegenover handhaafde.Ga naar voetnoot1) De Duitschers hebben wel reden zich op de verovering van Shakspeare te beroemen. De jongste beschrijver hiervan eindigt zijn uitnemend werkGa naar voetnoot2) aldus: Immer aber wird es die merkwürdigste Erscheinung in dieser Geschichte bleiben: wie während eines Zeitraume von nunmehr beinah hundert Jahren derjenige dramatische Dichter, der wie kein anderer des christlichen Zeitalters geliebt und verherrlicht worden, für die Bühne immer und immer wieder neue Ungestaltuugen erführt, so dass es fast scheint, als ob diese Dichtungen nicht mehr als Kunstprodukte galten, sondern als wären sie Gemeingut wie die uns ungebende grosse Natur. Und wie sie so wird Shakespeare der Eine und Derselbe bleiben, was unter ihm und um ihn her auch geschehen möge - der Mann auf hohen Felsengipfel, zu seinem Füssen die wandelbaren Wogen, aber sein Haupt in den Strahlen des Himmels. Ook de Franschen zijn al sedert lang teruggekomen van hun oppervlakkig oordeel over Shakespeare, hoewel het hun toch nog altijd te veel moeite schijnt te kosten om hem ten volle te begrijpen, zooals uit eenzijdige oordeelvellingen van TaineGa naar voetnoot3) evenzeer blijkt, als uit de wilde ontboezemingen van Victor HugoGa naar voetnoot4). Dat de besten hunner hem echter wel weten te waarderen, kan men zien uit de volgende verzen van Auguste Barbier, in zijnen lofzang op Shakespeare. Quel poète vit mieux au fond du coeur humain
Les sombres passions, ces reptiles énormes,
Dragons impétueux, monstres de mille formes,
Se tordre et s'agiter? quel homme de sa main
Sut, comme lui, les prendre au fort de leur ténèbres
Et découvrant leur face à la pure clarté,
Faire comme un Hercule au monde épouvanté
Entendre le concert de leur plaintes funèbres?
| |
[pagina 169]
| |
O toi qui fut l'enfant de la grande nature,
Robuste nourrison dans ses deux bras porté;
Toi qui, mordant le bout de sa mamelle pure,
D'une lèvre puissante y but la vérité;
Tout ce que ta pensée a touché de son aile,
Tout ce que ton regard a fait naître ici-bas,
Tout ce qu'il a paré d'une forme nouvelle
Croîtra dans l'avenir sans crainte du trépas.
Shakespeare! vainement sous les voûtes suprêmes
Passe le vil troupeau des mortels inconstants,
Comme du sable, en vain sur l'abîme des temps
L'un par l'autre écrasés s'entassent les systèmes;
Ton génie est pareil au soleil radieux
Qui, toujours immobile au haut de l'empyréc,
Verse tranquillement sa lumière sacrée
Sur la folle rumeur des flots tumulueux.
Wij zouden zoo voort kunnen gaan en eene bloemlezing ook uit de fransche dichters kunnen leveren, die hunne hooge waardeering van den dichter te kennen gaven. Zij stemmen allen in met de woorden van Alfred de Vigny, als hij zegt: ‘Il ne suffit pas d'entendre l'Anglais pour comprendre ce grand homme; il faut entendre le Shakespeare, qui est une langue aussi; le coeur de Shakespeare est un langage à part.’ Guizot, Mézières en anderen hebben zich beijverd om de Franschen met den dichter bekend te maken. Opmerkenswaardig is ook het werk van William ReymondGa naar voetnoot1), waarin de invloed van Shakspeare op Frankrijk aangewezen wordt. Dat het er aan vertalingenGa naar voetnoot2) niet ontbreekt, behoef ik niet te vermelden, alleen meen ik dat die in 't Hoogduitsch verre weg den voorrang verdienen en zelfs menigmaal zoo voortreffelijk zijn, dat zij voor den modernen lezer den geest des schrijvers dikwijls duidelijker openbaren dan het Engelsch van des dichters tijd voor de meesten vermag te doen.Ga naar voetnoot3) | |
[pagina 170]
| |
Ook wij Nederlanders hebben ons niet geheel onbetuigd gelaten, behalve de bloemlezing van van den Bergh, hebben van Lennep, Opzoomer, Kok, Moulin en van Loon verschillende drama's, met meer of minder geluk, in hun geheel in onze taal overgebracht.Ga naar voetnoot1) Wij mogen echter hier niet nalaten op te merken, dat in den regel de beste dichters onder ons thans meer behagen schijnen te scheppen in de grootsche fantasiën van Dante, dan in de losse en levendige verscheidenheid van Shakespeare. Het karakter der Nederlanders is misschien minder geschikt om zich zoo gemakkelijk in allerlei toestanden te bewegen. Ook heeft het epische en lyrische hier steeds den meesten bijval gevonden; terwijl de dramatiek, men zegge wat men wil, er nooit heeft willen gelukken. Het is ondoenlijk hier een eenigszins volledige opgave te doen der uitstekendste uitgaven van Shakespeare's werken, hetzij in 't geheel, het zij van gedeelten, evenmin des rijkdoms van ophelderingen, hetzij die op taal of op den inhoud betrekking hebben, hetzij het door woordenboeken, spraakkunsten of door plaatwerken geschied is. Men heeft over de bibliographie van Shakespeare afzonderlijke geschriften,Ga naar voetnoot2) ja zelfs heeft Max Moltke te Leipzig onlangs het plan opgevat om een Shakespeare-Museum uit te geven, een tijdschrift alleen aan dien dichter gewijd. Wij zullen hier slechts vermelden: de uitgave van Staunton,Ga naar voetnoot3) die eene photographische afbeelding gegeven heeft der folio-uitgave van 1623. Dit kostbaar facsimile wordt echter in wezenlijke waarde verre overtroffen door de groote uitgave van HaliwellGa naar voetnoot4). Andere minder kostbare en toch zeer verdienstelijke uitgaven zijn bezorgd o.a. door Dyce, Staunton, Clarke met Wrigth, en in Duitschland door N. Delius. In ons land gaven o.a. Lindo, Loffelt, Stoffels en anderen verdienstelijke uitgaven van enkele stukken. Overigens kan men zich thans voor één engelschen shilling alle werken van den dichter, volgens Charles Knight's uitgave, aanschaffen, zoodat voor iedereens middelen in dit opzicht gezorgd is. Wij eindigen deze opgave met te waarschuwen voor de meeste romantische behandelingen des levens van Shakespeare, zooals H. Rau er eene geleverd heeft, ja zelfs de uitstekende novellen van L. Tieck | |
[pagina 171]
| |
kan men ten opzichte der levensbijzonderheden niet veel vertrouwen. Meer weet men van zijne tijdgenooten en in verband daarmede is veel uitstekends geleverd, zooals door A. Mézières. Prédécesseurs et contemporains de Shakespeare. Paris. 1863. Guizot, Shakespeare et son temps. Paris, 1852. Fr. Bodenstedt, Shakspeare's Zeitgenossen und ihre Werke. Berlin, 1858-1860, 3 Bde. en in het werk van E.W. Siewers, William Shakspeare; sein Leben und Dichten. Gotha, 1866.Ga naar voetnoot1) Het bekende werk van Gervinus, waarvan de derde uitgave zelfs in het Russisch is overgezet, werd later door den schrijver als aangevuld door: Händel und Shakspeare, waarin de aesthetiek der toonkunst, historisch en philosophisch behandeld en eene breede parallel tusschen beide meesters getrokken wordt. Dit werk schijnt echter aan velen, vooral aan de musici te mishagen. In allen gevalle met men ook daaruit dat alle schoone kunsten beschouwd en aangewend worden om den eenigen dichter wel te verstaan. 5. De tijd toen de dramatiek in Engeland bloeide, was tevens de opkomst van het klassicisme, zoodat de bewondering der ouden ook daar eene eenzijdige navolging hunner geschriften veroorzaakte. Het is de richting, die in Frankrijk en ook in ons land de bovenhand gekregen en daardoor het nationaal tooneel voor het volk bedorven heeft.Ga naar voetnoot2) Benjamin of meestal bij verkorting Ben Jonson, is de voornaamste dier dramatici in Engeland.Ga naar voetnoot3) Hij werd in 1573 te Westminster geboren en had allerlei lotgevallen, zoo zoude hij ook in ons land geweest zijn en daar tegen de Spanjaarden gevochten hebben. Ook bezocht hij eenigen tijd de hoogeschool te Cambridge. 20 jaar oud was hij echter reeds tooneelspeler en ook gehuwd. Daarna geraakte hij in twist met een medespeler, dien hij in een tweegevecht doodde, waarop hij gevangen genomen, doch na eenigen tijd weer ontslagen werd. Toen hij door zijne werken grooten roem en aanzien verworven had, vereerde de universiteit van Oxford hem met den titel van meester in de vrije kunsten, (1619) en werd hij door koning Jacobus I tot hofdichter, poet-laureate, benoemd. Het inkomen, dat hij daardoor verkreeg, was niet voldoende voor den wel wat wilden en woesten dichter om naar zijnen lust te leven, het | |
[pagina 172]
| |
werd door Karel I eenigzins verhoogd. Hij stierf, na lang tegen gebrek en ziekte geworsteld te hebben, den 6 Augustus 1637 en werd in de Westminster Abdy begraven. De zerk op zijn graf heeft tot opschrift: O rare Ben Jonson. Ben Jonson heeft blij- en treurspelen, te samen 18 in getal, 23 Masques, een soort van zangspelen voor de hoffeesten, benevens lierdichten, epigrammen, elegiën en hekeldichten geschreven.Ga naar voetnoot1) De kleinere gedichten gaf hij uit in 1616 onder den titel van The Forest en The Underwoods, dichterlijke wouden en kreupelbosch.Ga naar voetnoot2) In deze, zoo als ook meermalen in zijne drama's komt zijn hekelende vernuft scherp te voorschijn, waardoor hij zich dan ook veel, vijanden berokkende. In 1596 werd het eerste drama van Jonson ten tooneele gebracht, Everyman in his humour, ieder in zijn luim, en in het volgend jaar een ander blijspel: Every man out of his humour, ieder buiten zijn luim. Zijn Eastward Hoe, dat hij met Chapman, Marston en Dekker vervaardigde, bracht hem voor een poos in de gevangenis, omdat hij er te scherpe schimpscheuten tegen de Schotten in gebezigd had. Tot de beste blijspelen van hem rekent men verder: Volpone or the Fox, Volpone of de vos, waarin een aartsdeugeniet, een rijkaart, die op de hebzucht van anderen speculeert, geschilderd wordt.Ga naar voetnoot3) Epicene or the Silent Woman, de zwijgende vrouw, een stuk, waarin het dol toegaat. Een rijke oom wordt door zijn neef, die hem geld aftroggelen wil, duchtig beet genomen. De oude man kan niet het minste gedruisch verdragen en nu weet zijn neef hem een vrouw te bezorgen, die steeds zwijgt of kort af is; doch dit duurde slechts tot het huwelijk. Daarop begint zij te praten als tien anderen, en maakt een drukte, dat den ouden man hooren en zien vergaat. Na allerlei vruchtelooze pogingen om van haar af te komen, verklaart de neef dat hij het bewerken zal, als zijn oom hem een goed inkomen belooft. Zulks geschiedt en nu blijkt het dat de zoogenaamde zwijgende vrouw een man is en een vriend van den neef. Het meest wordt geprezen ‘the Alchemist,’ waarin vele schelmerijen en schurkestreken ontmanteld worden, die in dien tijd vrij algemeen waren, maar waarvan veel thans, nu het bijgeloof een anderen vorm aangenomen heeft, niet wel meer begrepen wordt. In andere stukken van minder allooi worden bijzondere personen, als Dekker, in den Poetaster of kerkelijke partijen, zooals de puriteinen in Bartholomew Fair, bitter gehekeld. | |
[pagina 173]
| |
In zijne drama's The fall of Sejanus en the Conspiracy of Catiline, komt de rethorische tint, welke het tooneel aan de navolgers der Romeinen ontleende, scherper voor den dag. Sallustius, Cicero en Tacitus worden er geplunderd om lange gesprekken te leveren en de reizangen zijn in den trant van Seneca. Niettemin zijn deze drama's niet zooverre beneden de gelijksoortige in andere landen, maar wijl zij steeds met die van Shakspeare vergeleken worden, treft Jonson een scherper vonnis. Na eene analyse van de Sejanus zegt Taine: Jonson trouvait dans son âme énergique l'énergie de ces passions romaines; et la lucidité de son esprit jointe à sa science profonde, impuissantes pour construire des caractères, lui fournissaient les idées générales et les détails frappants; qui suffisent pour composer les peintures des moeurs. Men mag bij deze verklaring van den Franschman niet vergeten, dat hij zich door een zeker instinct naar allen, die de Fransche theorie volgen, getrokken voelt. Van de verschillende dramatici, die in den geest van Jonson hunne stukken vervaardigden, moeten bovenal vermeld worden Francis Beaumont en John Fletcher. De eerste werd in 1586, uit een oud geslacht in het graafschap Leicester geboren en wijdde zich eerst te Cambridge aan de rechtsgeleerdheid, doch gaf zich later geheel aan de tooneelpoëzie over. Zijn vriend, Fletcher, was tien jaren ouder en de zoon van een bisschop van Bristol. Hij stierf in 1625 aan de pest te Londen. Beider namen worden steeds met elkander verbonden, omdat zij te samen werkten en zoo 58 drama's vervaardigden, waarvan the tragedy of Valentinian en the maids tragedy de meest gevierde treurspelen. zijn; terwijl the knight of the burning, the nice valour en the wild-goose chase voor de beste blijspelen doorgaan. Ook wordt het landspel the faithful Shepherdess, zeer geprezen. Men meent dat Beaumont het meest uitmuntte in het verhevene en tragische, terwijl Fletcher het won in spotternij, in het kluchtige en in het dol dartele. In hunne stukken vindt men, zooals in dien tijd overal, geene sporen van kieschheid. Vele tooneelen zijn thans niet alleen onvertoonbaar, maar zelfs onvertaalbaar. Over de prozaschrijvers der 16de eeuw kunnen wij kort zijn, wijl bij hen de inhoud verreweg den vorm overheerschte en zij dus meer voor de wetenschap dan voor de letterkunde van belang zijn. Geschiedschrijvers ontbraken natuurlijk niet, welke deels in het Latijn deels in de Engelsche taal schreven; Thomas Morus, de bekende lord-kanselier onder Hendrik VIII, had reeds een goed voorbeeld gegeven, in zijne geschiedenis van Eduard V en zijne broeders en van Richard III. Raphael Hollinshed, die in 1580 stierf, heeft den naam gegeven aan verschillende kronieken, die vooral de Engelsche geschiedenis ten onderwerp hebben en waaruit, zooals wij zagen, Shakspeare meermalen de stof zijner stukken ontleende. Onder zijne medewerkers moet John Stow, in 1515 te Londen geboren, vooral vermeld worden. In 1598 verscheen zijn Survey of London, terwijl hij aan eene kroniek van Engeland, die deels verloren ging, veertig jaren besteed heeft. William Camden in 1551 te Londen geboren, is de geleerde kenner der Britsche oudheid, zooals zijn Brittannia bewijst, en bovendien de beroemde geschiedschrijver der regeering van koningin Elizabeth. | |
[pagina 174]
| |
Beide werken zijn in 't Latijn geschreven. Niet zoo de werken van sir Walther Raleigh, uit eene oude familie in Devonshire in 1552 geboren. De avontuurlijke geschiedenis van zijn leven willen wij hier niet vermelden. Het zij genoeg op te geven, dat hij onder de regeering van Jacobus I, 14 jaren lang in den Tower opgesloten werd, en dat hij gedurende dien tijd aan the history of the world werkte, waarvan in 1614 een gedeelte dat tot 170 v. Chr. loopt, in 't licht kwam. Vroeger had hij, na zijne terugkomst uit Guiana, uitgegeven: Discovery of the large, rich and beautiful empire of Guiana. De kennismaking met dit werk is voor de Nederlanders, die toen door de Engelschen nagevolgd en benijd werden, niet zonder belang. Raleigh werd den 29 October 1618 op last van den koning onthoofd en sprak toen op het schavot tot het volk de bekende woorden: ‘This is a sharp medicine, but a sound cure for all diseases.’ Onder de latere, prozaschrijvers, wier geest niet onderdrukt werd door de groote geleerdheid, welke zij zich verworven, worden hoog geroemd: Thomas Browne, een natuurkundige en geneesheer, die zich in alle toen bekende vakken van wetenschappen wel bewoog,Ga naar voetnoot1) doch bovenal Robert Burton, in 1578 te Lindley, in het graafschap Leicester geboren; in 1640 op den dag, dien hij zelf voorspeld had, gestorven. In het grafschrift door hem zelven gemaakt, verklaart hij, dat hij in zwaarmoedigheid geleefd had en gestorven was. Deze droefgeestigheid hield hem dan ook zoo bezig, dat wij daaraan een geleerd, geestig en keurig geschreven werk te danken hebben: The anatomy of Melancholy by Democritus junior, dat in 1621 uitkwam en nog heden voor de Engelschen het aantrekkelijke niet verloren heeft. Het bevat de meest onderscheidene onderwerpen, die deels aan allerlei geschriften, deels aan het volksleven, deels aan de beschouwingen van den schrijver, hunnen oorsprong te danken hebben. Van hooger beteekenis voor het nageslacht zijn echter de werken van: Francis Bacon, een zoon van Nicholas Bacon, den bekenden grootzegelbewaarder onder Elizabeth.Ga naar voetnoot2) Hij werd den 22 Januari 1561, te Londen geboren en bezocht op zijn 13de jaar de universiteit te Cambridge, alwaar hij drie jaren zich aan de studie wijdde; waardoor hij afkeerig werd van de scholastieke wijsbegeerte, die daar onder den grooten naam van Aristoteles onderwezen werd. Onder begeleiding van sir Amias Paulett, | |
[pagina 175]
| |
later cipier van Maria Stuart, begaf de jonge Bacon zich naar Frankrijk, waar hij zich, vooral te Poitiers, ijverig op de wetenschappen toelegde. Na den dood van zijn vader in 1579, keerde hij naar Engeland terug en gaf als resultaat van zijne onderzoekingen en reizen zijn eerste werk uit, onder den titel van: Of the State of Europe. Lord Burleigh, zijn oom, behandelde hem gestreng en noodzaakte hem zich op de rechtsgeleerdheid toe te leggen, waarin hij dan ook weldra een groote ervarenheid verworf. In 1585 werd hij tot lid van het Lager Huis gekozen, maar zijne bloedverwanten keerden zich niettemin van hem af, zoodat hij zich bij hunne tegenpartij, den graaf van Essex, voegde, 2) die hem daarvoor een landgoed ten geschenke gaf, dat hij later voor 1800 pond sterling weder verkocht. Hoe weinig, bij al zijne kunde en scherpzinnigheid, echter zijn gevoel van dankbaarheid ontwikkeld was, bewees hij daardoor dat hij na de terechtstelling van zijnen begunstiger, op aanzoek der koningin, schreef: A declaration of the practices and treasons attempted and comitted by Robert Earl of Essex. Onder de regeering van Jacobus I, verkreeg hij eerst dien rijkdom en dat aanzien, waarnaar hij, ten koste van zijn goeden naam, zoozeer haakte. Bij de kroning van dien koning werd hij tot ridder geslagen en terzelfder tijd huwde hij met de rijke Alice Barnham. Sedert vermeerderde zijn aanzien steeds, vooral door den invloed van 's konings gunsteling Buckingham, en bereikte in 1610 den hoogsten top, toen hij tot grootkanselier van Engeland en tot baron van Verulam benoemd werd. Hoewel deze laatstgenoemde titel later nog verhoogd werd tot dien van burggraaf, viscount St. Albans, was hij toen toch nabij zijnen diepen val. Het Lagerhuis stelde een onderzoek in naar de vele omkooperijen, die hij in zijne betrekking gepleegd had en veroordeelde hem tot eene boete van 40,000 pond sterling, tot gevangenis in den Tower, en verklaarde hem onwaardig eenige landsbetrekking te bekleeden en weer zitting te nemen in het parlement. De koning ontsloeg hem echter van zijne boete en weldra ook van zijne gevangenschap, maar van zijne waardigheid bleef hij beroofd. Hij stierf 9den April 1628, na gedurende de laatste vijf jaren nog op hoogen voet geleefd te hebben, met een inkomen van 2500 pond. Bij zijnen dood beliepen zijne schulden 22,000 pond. Hij was zooals Pope zeide: The wisest, brightest, meanest of mankind.
Er is een ontzaggelijk onderscheid in karakter en levenswijs tusschen Bacon en Spinoza, die voor de stichters, de een van de wetenschap der natuur, de andere der ethika, in den modernen tijd gehouden worden. Hoewel wij hier niet zullen handelen over de verdiensten van Bacon omtrent het onderzoek, of zoo men wil, omtrent de wetenschap der ervaring, meen ik toch te moeten opmerken, dat Bacon alleen uit onkunde voor den wezenlijken stichter der methode van inductie gehouden wordt.Ga naar voetnoot1) Aristoteles gebruikte evenzeer de inductieve methode, ook heeft Justus von Liebig aangewezen, dat zijne verdiensten als natuurkundige veelal te hoog aange- | |
[pagina 176]
| |
schreven worden. Niettemin heeft hij een beginsel vastgesteld bij de beoefening der wetenschap, waarvan wij thans de uitstekende gevolgen, maar ook wel eens de wrange vruchten genieten. Hij wilde aan de menschen de heerschappij over de natuur teruggeven, die zij eens, zooals men zeide, bezeten hadden.Ga naar voetnoot1) Zooals Shakspeare de verborgen geschiedenis der menschheid aan 't licht bracht, deed Bacon zulks met het leven der natuur, zegt GervinusGa naar voetnoot2) in eene geestige vergelijking tusschen beide hoofdmannen. Bacon wilde de gedachten en het onderzeek van de theologie af en op de waarneming der natuur overbrengen. Hoewel het voornaamste werk van Bacon, Instauratio Scientiarum, de herstelling der wetenschappen, waarin hij het novum organum, de nieuwe richting, ontvouwt, in 't Latijn geschreven is, verdienen toch ook zijne werken in 't Engelsch om den fraaien en dikwijls poëtischen stijl, bijzonder de aandacht. Hiertoe behooren vooral de History of King Henry VII, de New Atlantes en de voortreffelijke Essays, waarin de rijke levenservaring van den schrijver schitterend voor den dag komt. Men leert daaruit de maatschappelijke toestanden dier dagen, welke er tevens opgehelderd worden door de meest scherpzinnige opmerkingen over den aard der samenleving en de natuur des menschen. In diepzinnigheid overtreffen deze essays die van Montaigne, waarmede zij overigens met recht vergeleken worden.Ga naar voetnoot3) Hoe hoog men ze nog heden in Engeland schat, bewijzen de woorden van Hallam, als hij verklaart: ‘It would be derogatory to a man of the slightest claim to polite letters, were he unacquainted with the ‘Essays’ of Bacon.’ Hiermede eindigen wij de beschrijving der beweging, welke zich in de Engelsche letterkunde gedurende de 16de en een deel der 17de eeuw openbaarde. Wij meenen echter nog even te moeten wijzen op de vertaling van den bijbel in het Engelsch, welke in 1611 uitgegeven werdGa naar voetnoot4) en die, zooals zulks ook bij andere Protestantsche volken geschiedde, een overwegenden invloed op de taal en stijl van het volk uitgeoefend heeft. |
|