Vereenigde dichtwerken. Deel 3. 1866-1878. Nieuwste gedichten
(1878)–Maria Doolaeghe– Auteursrechtvrij
[pagina 164]
| |
Aan mijn hooggeachten vriend dr. Wap, op zijn 71. verjaardag: - 1 mei, 1877.Ga naar voetnoot*)'k Heb U gevierd, toen 't morgenlicht
Van Mei verleden jaar weêr gloorde;
Wie was het, die, met norsch gezicht,
Dat blij verwachte Jaarfeest stoorde?
't Was 't wrevlig Lot, dat U het hart
Door leed en smart
Verbrak, - dat, als een wervelwind,
Mijn tuil verstrooide, ô, eedle Vrind! -
En, ach! mijn bloemenkorfje thans
Is leêg: - vergeefs wil ik een krans
U vlechten om 't eerwaardig hoofd;
Mijn bloemen-voorraad is geroofd.
Gebloemt, noch tonen
Om Wap te kronen,
Den trouwen vriend van Vlaanderland,
Den stouten Dichter,
Den Volksverlichter,
| |
[pagina 165]
| |
Te naadren met een feestoffrand!....
Welaan! Schoon met gebroken klanken,
Zal ik hem groeten, vieren, danken,
De Vriendschap hulden en de Deugd. -
Begeester mij, ô, gloed der jeugd!
Doch, faalt mijn stem, het hart bewaart
Zijn grondtrek, door geen tijd te dooven,
Het zendt zijn stille beê naar boven:
‘Heer hecht, op dezen heugbren dag,
Met Hemellach,
Een nieuwen band aan 't nuttig leven.
Is 't tienmaal zeven jaar en één
Nu al geleên,
Da Wap het daglicht werd gegeven;
Dien kloeken Harpenaar
Klopt 't Dichterhart nog jong, voorwaar;
Dat wijze brein kan scheppen, denken,
Die heldre stem nog klanken schenken
Als in de jeugd. - Beschut dien geest,
Die 't Land tot luister is geweest;
En klinke lang nog in zijn hand
De Lier, tot roem van Nederland!’
|
|