Vereenigde dichtwerken. Deel 3. 1866-1878. Nieuwste gedichten(1878)–Maria Doolaeghe– Auteursrechtvrij Vorige Volgende De kunstsympathie. ô Sympathie! gij andre liefde, Die lijdt, als ramp de vrienden griefde, En juichend in hun welvaart deelt, Gij zijt gevormd naar 't Englenbeeld, Niets draagt gij van het aardsche wezen: Gij zijt een Godstelg, uitgelezen, Zacht, lieflijk als de maneschijn, Zoo rein als blanke duifjes zijn. Hoe stil uw vlam, hoe sterk uw banden! Hoe sprekend drukken uwe handen, Zoo warm door 't harte meêgevoeld, Waarin ontstuime gloed nooit woelt! [pagina 163] [p. 163] Gij kent geen drift, geen dartle vonken, Geen sluw bedrog, geen valsche lonken; Gij voedt geen afgunst, kweekt geen nijd, Die vlijmend ons door 't harte snijdt. Neen! uw beminnen is vereeren, 't Is andrer Kunsttalent waardeeren; Waar afstand ver de vrienden scheidt, Brengt ons uw blik vaak zaligheid, Wij wisslen woorden en gedachten, En, dreigt soms leed ons te versmachten, Gij reikt van ver een balsem toe, Die heelt, wat wonde ook lijden doe. ô Sympathie! bezielster, 't leven Van wie zich voelt naar Kunst gedreven, Gij stort in geest en wezen gloed, Scherpt het verstand, verstaalt den moed, Verjongt het hart, geleidt de veder; Door u valt nooit het ploegwerk neder, En zoo slechts leggen we aan het graf Den tooverstaf der Kunstmin af! - Oogstmaand, 1877. - Vorige Volgende