Vereenigde dichtwerken. Deel 3. 1866-1878. Nieuwste gedichten
(1878)–Maria Doolaeghe– Auteursrechtvrij
[pagina 145]
| |
Het Huis-ten-Bosch, geliefkoosd verblijf van H.M. de Koningin der Nederlanden. opgedragen aan mevrouw A.J. Cosyn, geboren Quaekx. (van Hollandsche afkomst.Ga naar voetnoot*)Daar rijst van ver het grootsch Gesticht,
Waarheen men 't oog, bewogen, richt:
't Omvat zooveel herinneringen,
Die diep in 't Neêrlandsch harte dringen.
't Wijst op uw liefde, Amalia,Ga naar voetnoot**)
Op roem en rampen van 't voorhenen,
Op deugd, die uwen dierbren Gaê,
Uw Fredrik-Hendrik, deed beweenen.
| |
[pagina 146]
| |
Vereenigt 't Huis-ten-Bosch uw Naam,
Princes, aldus met de eer te zaam
Van Nassau's rijkste glorietijden,
Sofia, wie wij 't harte wijden,
Van elke deugd de wederglans,
Heeft óók haar Naam er aan verbonden...
Die eedle zwijgt; zij sluimert thans,
Zoo schittrend eens - en nu? Verzwonden!
Voorbij is de eedle Vrouw! - voorbij
Met geestesleven, droomerij,
't Goed hart en alle aanminnigheden.
Niet meer zal zij dien grond betreden,
Waarop ze een aardschen hemel vond,
Waar zij de wereld kon vergeten,
Maar niet eens lijders klacht of wond,
Noch de arme wees, door 't lot versmeten.
ô Lusthof, waar zij de oogen sloot,
Haar jongsten zegen Holland bood,
Wat ramp doet u met Neêrland treuren!
Voor haar verspreidet gij uw geuren,
Uw koeltjes en uw lentvermaak;
In uwen gaard hervond zij 't leven,
Gij beurdet haren moed zoo vaak,
En mocht haar geest bezieling geven.
Zij smaakte uw frischheid, stilte en rust,
Dàar vond zij werk- en studielust.Ga naar voetnoot*)
Bezocht ze uw hooggewelfde zalen
't Was niet uit zucht, om dàar te pralen,
| |
[pagina 147]
| |
Maar, om er 't roemrijk Voorgeslacht
Te zien in 't sprekend beeld herleven,
Waaraan zij groet en hulde bracht,
Of dank in bloemgeur toe deed zweven.
Kon ze u vergeten, Heldenbloem,
's Lands Redders en Oranje's roem? -
Trots het verloop van eeuwen, gloeide
In haar de dank, die aan u boeide,
Die hoog haar edel hart deed slaan,
Een hart, dat uw bestaan waardeerde,
Uw kloek beraad, uw stoute daên,
Herdacht, bewonderde en vereerde.
Hier klonk haar stem zoo menigmaal
Geleerden toe, elk in hun taal;
Haar stem zoo lieflijk, innig treffend,
't Genie aantrekkend en verheffend,
Wiens werklust zij ontstak en moed!
ô, Motley,Ga naar voetnoot*) die haar disch mocht deelen,
Wat deed uw komst haar 't harte goed,
Hoe kon uw wijs gesprek haar streelen!
Geen trots op Rang of Hofgezin
Sloop haar het needrig hart ooit in.
ô! Mocht ze een eedle daad verrichten,
In stilte vreugde en welvaart stichten,
Dan vloeide door haar aadren gloed
En aandrift, bij het reinst genoegen;
Dan bad ze: ‘Heer, wilde ik wat goed,
Moogt Gij daarbij uw zegen voegen!’
| |
[pagina 148]
| |
Thans rust zij... Dood schijnt bloem en blad,
Alsof de orkaan geplunderd had.
Wie 't Huis-ten-Bosch beschouwt in smarte,
Herdenkt, met diep getroffen harte,
De onovertrefbre Koningin,
Die door haar ziels- en geestes-gaven,
Als Moeder en als Volksvriendin,
't Volk hielp verheffen en beschaven.
Neen! Holland, gij vergeet het nooit,
Wat heilzaam zaad Zij heeft gestrooid.
De tranen, die uw oog omwolken,
De rouw, waarvan zij zijn de tolken,
Zij tuigen, wat gij mist in Haar! -
En, ach! zij wandelde op geen rozen:
Soms weegt de Vorstenkroon loodzwaar...
Maar: 't goed doen was haar smart-verpozen.
Ontnam haar God zoo vroeg die Kroon,
Zijn liefde schonk haar 't heerlijkst loon:
Haar zending was volbracht op aarde.
Zij, die aan 't hoogste 't schoonste paarde,
Blinkt, als Vorstin, thans boven 't stof.
Beneden nageweend, geheiligd
Door burgerliefde, dank en lof,
Omhoog voor 's werelds leed beveiligd!
- Juli, 1877. -
|
|