Vereenigde dichtwerken. Deel 3. 1866-1878. Nieuwste gedichten(1878)–Maria Doolaeghe– Auteursrechtvrij Vorige Volgende [pagina 143] [p. 143] Dankwoord, aan mijn hooggeachten vriend, dr Wap, bij het ontvangen van een welgelijkend afbeedsel van de overledene Koningin der Nederlanden. 'k Ontvang, met smartlijk zielsontroeren, Het lieve Beeld der groote Vrouw, Die heel een volk aan zich kon snoeren: Dat tuigt ons Neêrlands diepe rouw. Zij was Vorstin in ziel en ader, Een teedre Moeder voor haar kroost, En Moeder van het Volk te gader, Wier beider steun zij was en troost. 't Klinkt over grens en verre streken, Hoe waardig zij de krone droeg; Hoe allen is de deugd gebleken, Waarvoor haar 't vorstlijk harte sloeg. Die vrouw, vol wijsheid, teeder, goedig, Zoo rein 't gemoed, de ziel zoo schoon, En 't vastberaden hart zoo moedig, Had nooit haar weêrgâ op den troon. [pagina 144] [p. 144] O! 'k Weet het, Vriend, hoe 't u zal smarten, Dat droef verlies der Koningin. Beheerschte zij alle eedle harten, Bij u nam zij eene Eerplaats in. Betreur de onsterflijke! Haar leven Zoo kostbaar, ons zoo vroeg ontroofd, Is als een wolk voorbij gedreven, En als een koestrend licht gedoofd! Heb dank! - thans mag ik haar aanschouwen, Die mij met eerbied had vervuld. 'k Heb met cipres, bij 't innig rouwen, Dat, mij zoo dierbaar, beeld omhuld! - 1877. - Vorige Volgende