Vereenigde dichtwerken. Deel 3. 1866-1878. Nieuwste gedichten
(1878)–Maria Doolaeghe– AuteursrechtvrijAan mijn vriend, den dichter dr. Wap, ter opdracht van mijne nieuwste dichtwerken.Zag ik u nooit dan in uw Beeld,
Nog door een zweem der jeugd omspeeld,
Hield de afstand steeds ons ver gescheiden,
Toch sloot de Vriendschap tusschen beiden
Een vast, een heilig Kunstverbond,
En 't harte, dat het hart verstond
Kon, als de geest, ons vreugd bereiden.
'k Herdenk nog vaak dat ver verleên,
Toen ik in 't letterperk verscheen,
Nog jong, beducht, en onervaren,
En gij, aan 't hoofd der letterscharen,Ga naar voetnoot*)
| |
[pagina 139]
| |
In 't grijze Gent den oproep deedt
Tot 't denkend volk, - den nacht bestreedt,
En Belgiës Kunstkim op deedt klaren.
Heugt u dat nog? u, die het eerst
De Vlaamsche Dichtschool hebt beheerscht,
Gij bracht een fijner kunstsmaak over, -
Klonk onze toongalm ruwer, grover,
Gij waart het, die ons, zangkoraal,
Toen vóórzongt in verheven taal,
Als Filomeel in 't weeldrig lover.
En thans? - Vloog vijftig jaar voorbij,
Weêr zijt ge een Lettervoogd voor mij.
De Sympathie sloot nieuwe banden,
Zij stort uit mildgevulde handen
Op ons haar stillen zegen neêr.
Streelt 's levens bloeitijd ons niet meer,
De Kunst ontsluit haar Meiwaranden.
't Geurt om ons heen; de zonne lacht,
Het hart verjongt, krijgt nieuwe kracht,
En schept in kunstmin nieuw genoegen:
Zóo kon ik nog wat voorraad voegen.
Bij d'ouden oogst uit hof en veld,
Waar nooit geen roos den knop ontzwelt,
Maar soms wel madeliefjes loegen.
Zulk nedrig tuiltje, stil vergaêrd,
Heb ik ten Offer u bewaard.
Kan er geen puikbloem in behagen,
| |
[pagina 140]
| |
Die van Natuurschoon 't merk mag dragen,
Dan streel mijn moed, die tot aan 't end
Zich rustloos arbeid heeft gewend,
En slechts tot loon uw gunst komt vragen.
De gunst, die 't Offer aanneemt, Vrind,
't Versterk den band, die harten bindt,
En Zuid en Noord in ons vereenigt;
En, staar de geest-verlichte menigt
Blijmoedig op dien zielebond,
Die doet vergeten strijd en wond,Ga naar voetnoot*)
En de oude scheidingssmarte lenigt!
De Kunst, neen! kent geen volkenhaat,
Zij draagt de liefde op 't rein gelaat:
Taalstam zijn Belgen, Batavieren.
Wij blijven die verwantschap vieren,
De spreuk getrouw van 't oud geslacht:
‘Één ziel, één wil en één gedacht!’
En hoog blijve Eendrachts wimpel zwieren,
Nu leg ik 't speeltuig neêr, maar 'k zeg
Nog geen Vaarwel! - mijn levensweg
Moet Vriendschap nog met rozen dekken:
Gij kunt die lief en weeldrig wekken;
Zij geuren in ons blij gezin.
Vriend, stort Gij er den balsem in
Die tot aan 't graf ten troost zal strekken!
- 1877. -
|
|