Vereenigde dichtwerken. Deel 3. 1866-1878. Nieuwste gedichten
(1878)–Maria Doolaeghe– AuteursrechtvrijHeilwensch aan mijn kunstvriend August Joseph Cosyn bij zijne echtvereeniging met mejuffer Maria Th. H. Quaekx. - 12 september, 1876. -'t Verschiet glanst schoon, mijn jonge Vrind,
Waaruit we uw toekomst op zien komen,
Een toekomst, waar ge 't heil in vindt
Der stille levensrust, het doel der jonglingsdroomen.
Thans, Vriend, lacht, ja, een nieuw bestaan
In 't lokkend kleed der Liefde u aan.
De nacht, de neevlen zijn verdreven,
't Is zonnenopgang in uw leven!
Uw sombre dagen zijn voorbij
Van treurige eenzaamheid en droomerij:
| |
[pagina 137]
| |
Maastricht loeg feestelijkGa naar voetnoot*) u tegen.
En dáar, dáar vond uw hart het hoogste goed:
Een gezellin naar uw gemoed,
Die met u denkt en streeft, en op uw wegen
Des levens bloemen bloeien doet.
Wat anders deed de Liefde u droomen?
Wat vraagt de wijze Denker méér,
Die 't heil niet zoekt, waar 't goud mag stroomen,
Maar in de vrome deugd der vrouw?
Op zulk verbond der Liefdetrouw
Daalt 's Allerhoogsten zegen neêr.
U hebben Liefde en Kunst verbonden,
Twee wezens smeltend in elkaêr,
Als vastvereenigd zielenpaar,
Dat mint tot beider jongste stonden.
Och! 'k weet het, Vriend, ik weet het wel,
Wat gloed uw dichtgeest zal doen blaken,
Wat zoet uw teeder hart zal smaken,
Bij haar, die u tot trouw gezel
Des levens koos, uw kunstgaaf eerde,
Maar 't meest uw rein gemoed waardeerde.
August, 'k zie in verbeelding thans
't Genot uw woning binnenvloeien.
Wat heerlijk avonduur! als gansch
Van werk en zorgen vrij, die u aan ambtsplicht boeien,
Ge u in den huiskring schaart, die al uw heil besluit:
Bij 't geestrijk Vrouwtje rust gij uit,
| |
[pagina 138]
| |
En deelt met haar geleerdheidszegen,
Die heel een wereld op kan wegen. -
Maar, 'k smeek den Hemel nog om méér:
Eer 't zonlicht van September keer,
Ligge op uw Egâ's schoot het eerste spruitje neêr!
- 12 September 1876. -
|
|